• No results found

Hoofdstuk 2: Occo’s privéopdrachten

3. De Occo-codex

Beschrijving

Uit het niets kwam in 1972 de Occo-codex op de veiling waarvan meteen duidelijk was dat het onmiskenbaar aan het “oeuvre” van Occo toegeschreven kan worden: niet alleen kwam het koorboek direct uit familiebezit van Occo’s nazaten, ook blijkt uit het in het boek afgebeelde familiewapen van Occo en een aantal inscripties dat het zijn bezit was. Het werk komt uit het atelier van de musicus Petrus Alamire (ca. 1470-1536) en wordt tussen 1517 en 1525 gedateerd.97

96 Simons 2014, p. 85. 97 Jas en Kellman 1999, p. 76.

36

Het koorboek (nu in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel) meet, inclusief band en binding, 50,2 bij 35 cm en is vrijwel geheel in originele staat. Het manuscript telt 151 bladen perkament, verdeeld over 21 katernen. In het boek staan zeven missen, een requiem, twee kyries, 6 hymnes en een antifoon, die, zo wordt aangenomen, door vijf verschillende handen zijn gekalligrafeerd, waaronder mogelijk ook die van Alamire zelf.98

Afbeelding 10: ‘Mijn herte altijd heeft verlanghe’ (mis, componist: Mathieu Gascogne), in Petrus Alamires Occo-

Codex, folio’s 67v en 68r. Brussel, Koninklijke Bibliotheek: MS IV.922.

Alamire was muziekkopiist en musicus, handelde in snaren, muziekinstrumenten, muziekboeken en verkocht zelfs een schilderij; hij was diplomaat (of eigenlijk spion) en bezorgde brieven voor

Erasmus.99 Zijn werk was geliefd en veel gevraagd aan het Habsburgse hof in Mechelen. Verreweg de

meeste bewaarde handschriften zijn in opdracht van het hof of aan het hof gelieerde mensen gemaakt. Slechts een kleine groep manuscripten valt niet in deze categorie: drie werken voor de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap (waarvan Alamire zelf lid was), acht voor de familie Fugger in Augsburg en het exemplaar voor Occo, dat nu de Occo-Codex wordt genoemd. Alle werken in deze laatste groep zijn relatief eenvoudig uitgevoerd: klein formaat, zwarte inkt op papier, met alleen hier en daar een rode

98 Jas en Kellman 1999, p. 76. In een aantal gezangen missen sommige stukken of zijn verkeerde stukken

ingevoegd. Deze laatste fouten zijn hoogstwaarschijnlijk in het atelier van Alamire ontstaan doordat originelen onzorgvuldig zijn gekopieerd. Zie Warmington 1981, p. 406-409.

37

initiaal. De Occo-Codex is hierop de grote uitzondering: dat is op groot formaat op perkament geschreven, met vele miniaturen in kleur.100

Naast deze exclusieve uitgave, beschrijven Eric Jas en Herbert Kellman nog een aantal redenen waarom dit werk bijzonder is in het “oeuvre” van Alamire: de meeste gezangen in de Occo-Codex zijn gewijd aan het Heilige Sacrament.

In het koorboek zijn naast diverse miniaturen die als initiaal meer een decoratieve waarde hebben (zie bijvoorbeeld folio’s 67v en 68r in afbeelding 10), ook een aantal initialen die meer betekenis dragen. Zo zijn er twee verwijzingen naar de aanbidding van het Heilige Sacrament: op folio 12v, bij aanvang van de Missa Venerabili Sacramento door Hottinet Barra (ca. 1490 - na 1523), zie afbeelding 11, en bij aanvang van de Missa Pange lingua door Josquin des Prez (ca. 1450/1455 -1521), waar slechts een kleine monstrans in de initiaal staat (folio 28v). Opmerkelijk is dat in beide gevallen op de

tegenoverliggende pagina de wapenschilden van respectievelijk Occo (folio 13r, zie afbeelding 12) en zijn vrouw (folio 29r) staan. Bij het wapen van Occo staat ook zijn motto, naam en herkomst

aangegeven: “In melius singula – Pompeius Occo – Natione Frisius”, één van de weinige vermeldingen waar Occo’s gelatiniseerde voornaam Pompeius gebruikt is en niet Poppe of Pop(p)ius. De

openingspagina’s van elke mis zijn in kleur met uitgebreid gedecoreerde initialen opgemaakt, terwijl de tussenliggende pagina’s in zwart-wit met eenvoudiger gekalligrafeerde tekst en initialen is geschreven.

Afbeelding 11:

Openingsinitiaal van de Missa Venerabili Sacramento door Hottinet Barra (folio 12v). Duidelijk zichtbaar is dat twee engelen een monstrans bewieroken die samen met twee kandelaars voor een triptiek op een altaar staat. De twee engelen zijn het signum van de Heilige Stede. De hostie die afgebeeld is in de monstrans, moet dus de hostie van het Mirakel van Amsterdam zijn.

38

Afbeelding 12: op de tweede pagina van de Missa Venerabili

Sacramento staat het wapen van

Occo afgebeeld, inclusief zijn motto “In Melius Singula” en daaronder “Pompeius Occo Natione Frisius”

Rol in Occo’s leven

De kringen waarin Alamire en Occo zich begaven overlappen op een aantal punten. Zo deed Occo veel zaken met het Habsburgse hof (hij inde immers de bruidschat van Isabella, zus van Karel V en echtgenote van Christiaan II). Dit hof was eveneens Alamire’s voornaamste opdrachtgever. Alamire leverde bovendien werk aan de familie Fugger in Augsburg en deze Fuggers waren weer Occo’s

voornaamste opdrachtgevers. Uit de rekeningen die Occo tussen 1521 en 1523 aan Christiaan II stuurde, weten we bovendien dat Occo een bedrag heeft betaald aan Alamire voor het inwijden van Christiaan II in het mijnwezen (wat net zoveel zegt over de veelzijdigheid van Christiaan II als die van Alamire) en later nog een keer een bedrag.101 Dit tweede bedrag is waarschijnlijk niet voor de Occo-Codex geweest,

maar beide betalingen geven wel aan dat er een relatie was tussen Occo en Alamire.

Het is onduidelijk wie wie bij wie introduceerde: de Habsburgers Occo bij Alamire, de Fuggers Alamire bij Occo of op enige andere manier; relevant is dat er een netwerk van opdrachtgevers en afnemers bestond, waar al deze mensen deel van uitmaakten. Occo mat zich in dit gezelschap duidelijk met de voornaamsten, omdat hij een vergelijkbaar luxe uitgave van zijn koorboek bestelde zoals dat slechts aan het hof gebruikelijk was.

In het koorboek is een tweetal inscripties te vinden. De eerste is:

Anno salutis humanae MD XX XVII Calendis Decembris / Pompeius Occo Frisius et Sibrandus filius libri huius usum / huius sacelli, qui Sacer Locus appellatur, esse voluerunt, proprie/tatem tamen sibi posterisque suis in perpetuum reservantes. (folio

1r)102

101 Kernkamp 1915, p. 271 en 314.

102 Muziekhistoricus Bernard Huys vertaalt dit alvolgt: “In the year of the Human Salvation 1537, on the first of

December Pompejus Occo from Frisia and his son Sibrandus have expressed a wish that this book be used in the chapel which is called 'Heilige Stede' (= 'Holy Place'), retaining, however, the ownership of it for themselves and their offspring in perpetuity”. Zie: Huys 1979, p. xi.

39 De tweede luidt:

Popius Occo ende syne erfven lenen dit boeck der Heyligher Steede van / Amsterdam soelanghe het hoer ende erfven gelieven sall. (folio 4r)

Ook deze tweede mededeling moet kort voor of na Occo’s overlijden in het koorboek geschreven zijn. Uit beide inscripties valt op te maken dat het koorboek tot het moment van de inscriptie in 1537 in het bezit van Occo geweest moet zijn; immers het opnemen van deze inscriptie duidt op een verandering van locatie: het uitlenen van het boek aan de Heilige Stede betekende niet dat het ook van hen werd. Bovendien valt er uit op te maken, dat Occo (Pompeius of Sybrant of beide) waardevol genoeg achtte om het werk weliswaar uit te lenen, maar vooral zelf in eigendom te behouden.

Het duidelijk thematische karakter van het koorboek duidt op een affiniteit met het Heilige Sacrament en de Heilige Stede. Aangezien Occo tussen 1513 en 1518 kerkmeester van de Heilige Stede was, ligt het voor de hand om de verwerving (en waarschijnlijk ook de productie) van het koorboek in of rond deze tijd te plaatsen. Het is duidelijk dat Occo in 1521 in ieder geval contact had met Alamire, maar niets belet te denken dat dat eerder niet ook al het geval kan zijn geweest. Het is niet in alle gevallen duidelijk wanneer de composities die opgenomen zijn in het koorboek zijn ontstaan, maar

muziekhistorici Eric Jas en Herbert Kellman stellen dat een productiedatum van het koorboek vanaf ongeveer 1517 zou mogelijk moeten zijn.103

Als het koorboek tot 1537 bij Occo thuis was, is het aannemelijk dat het bij het triptiek bewaard werd, omdat beide objecten bedoeld waren voor actieve geloofsbelijdenis. Over het daadwerkelijke gebruik van het koorboek door Occo is niets bekend, maar aangezien het niet realistisch is dat er een gewijde huiskapel in Het Paradijs was, zal het koorboek niet thuis gebruikt zijn voor missen. Het grote formaat van het boek duidt erop dat het wel gebruikt had kunnen worden: aangezien de gezangen vierstemmig zijn, zouden er dus vier zangers tegelijkertijd de muziek hebben moeten kunnen lezen. Misschien werd het op hoogtijdagen meegenomen naar de Heilige Stede, zodat er daar uit gezongen kon worden. De combinatie van de inscripties in het koorboek en de langdurige en grootscheepse verbouwing van de Heilige Stede in de jaren dat Occo er kerkmeester was (zie hoofdstuk 3), maken het aannemelijk dat als het boek in de Heilige Stede aanwezig was, dit hooguit incidenteel geweest zal zijn. De overige dagen van het jaar was het dan bij Occo thuis een prachtig object om te bewonderen en indruk mee te maken.

Uit de rekeningen van Occo aan Christiaan II is bekend dat Occo zangers en muzikanten betaalde tijdens de reis van Christiaan II in 1521, toen Occo hem met een groot feest in Het Paradijs ontving.104 Of

deze uit het koorboek hebben gezongen is onbekend, maar ook niet ondenkbaar; in ieder geval was het een gelegenheid waarbij het koorboek tevoorschijn gekomen was, ook als er niet uit gezongen werd.

Occo’s opdrachtgeverschap

Ervan uitgaande dat Occo het koorboek zelf heeft besteld bij Alamire, dan was Occo

werkoorzaak en het koorboek doeloorzaak. Alamire was voor Occo in dat geval aannemer van het werk

en dus effect en de kopiisten uit Alamires werkplaats destinata (middelen). Maar, en hetzelfde gold voor het triptiek, als het koorboek een effect is (om bij te bidden als het af is), wordt Alamire een

103 Jas en Kellman 1999, p. 77 en Warmington 1981, p. 409. 104 Kernkamp 1915, p. 270.

40

werkoorzaak, net als de kopiisten uit zijn atelier. Als het koorboek als doeloorzaak beschouwd wordt,

dan wordt Alamire een destinatum ten opzichte van het koorboek als middel om een doel te bereiken voor Occo.

Ook in dit geval had Occo dus meerdere petten op: als opdrachtgever en als medeauteur

vanwege de invloed die hij waarschijnlijk op de samenstelling van het werk had. Hij zou zijn invloed doen hebben kunnen laten gelden in de inhoud (nadruk op het Heilig Sacrament) en in de vorm (zowel de afmetingen en luxe materialen, als het opnemen van bepaalde miniaturen met afbeeldingen, wapens en motto). Interessant is dat Occo niet alleen aan de inhoud heeft bijgedragen, maar dat hij waarschijnlijk ook een grote rol speelde in de vormgeving ervan.