• No results found

De diplomatieke reis van Daniël van der Meulen en Nicolaes Bruyninck naar het Duitse leger bij Emmerik, augustus 1599

2. Nicolaes Bruyninck en Daniël van der Meulen

In de vroege morgen van 10 augustus 1599, tussen twee en drie uur, vertrekt plotseling toch een tweetal gezanten annex gevolg naar Duitsland.23

Oldenbarnevelt zelf rijdt mee in de koetsen tot de Bommelerwaard, waar nog haastig maar breed overleg wordt gepleegd met Maurits, de gezanten en vele raadsheren. Het wordt een officiële missie, voorzien van uitgebreide geloofsbrieven en gezonden namens Staten en Prins in soepel onderling overleg. (De ambivalente positie van de stadhouder in het

Nederlandse staatsbestel blijkt ook hier, maar levert geen problemen op.) Zowel de Staten als de Prins zullen apart rapporten ontvangen; de brieven aan Maurits zijn daarbij talrijker, informeler en met meer militaire feiten - zij worden eerder verzonden. Directe bemoeienis met de missie in het Duitse legerkamp is er uitsluitend - in geringe mate - van de kant van de Prins (zie bijlage I)24

.

Ook de geschiedenis van het besluit om de missie te zenden laat een voortdurend samenspel zien tussen Staten en Nassau. De reis betekent dus een kleine revolutie. Oldenbarnevelt was tot dan toe consequent gebleven in zijn passieve houding. Nog op 11 juli 1599 heeft men in Den Haag een verzoek van de vijf

22 Van Dam v.I. ziet zelfs een parallel met het optreden van Willem III tegen Bonn in 1673. Dit gaat wel ver (Orgaan, blz. 73 mn.);

23 Voor de reis, zie m.n. de reisdeclaratie (A-DvdM 253, 7) en de losse notities (A-DvdM 253,9);

Duitse kreitzen ontvangen om althans gezanten te mogen zenden25

; het antwoord klinkt nauwelijks dubbelzinnig: U weet alles al, zonde van de moeite! Een nieuw en nadrukkelijk verzoek (nu om zelf dan gezanten te zenden) bereikt de Staten op 29 juli via Maurits; ‘nochtans om te betoonen het respect’ besluiten de heren om te ‘letten op eenige bequame persoonen’.26

De werkelijk positieve beslissing brengt pas de oude graaf Jan van Nassau, een belangrijk contactpersoon in de hele Duitse kwestie. Diens nader advies geeft via graaf Willem Lodewijk op 30 juli in de Vergadering plotseling de doorslag en de snelheid: diezelfde dag nog ontvangen Nicolaes Bruyninck en Daniël van der Meulen hun nominatie.27

Ook de Nassau's hadden overigens lang geaarzeld. Op 1 april 1599 gaan de gedachten van Jan de Oude bijvoorbeeld in een brief aan Willem Lodewijk bepaald pessimistisch in de richting van ‘der thurm zue Babylon’.28

De ‘besluiten’ te Koblenz hebben daar niet veel aan veranderd. De oorzaak van de ommekeer is simpel. Er nadert nu eindelijk concrete Duitse actie: belegering van de stad Rees. Nabij komt de tijd van beslissing, positief of negatief. Staatse aanwezigheid is dan natuurlijk vereist en de missie wordt onmiddellijk gezonden. Het is een interessant tijdstip voor een diplomatieke reis. Het bijzondere karakter van deze onderneming bepaalt ook de keuze van de gezanten. Vrijwel direct nomineren de Staten ‘eenparichlyck’29

Bruyninck en Van der Meulen.

Nicolaes Bruyninck kan als een bescheiden ‘Huygens’ worden beschouwd, hij wordt al genoemd als secretaris van Willem I.30

Later vervult hij talrijke opdrachten namens de Staten; hij blijkt ook Raad van Brabant te zijn geweest. Zijn positie is nu aanzienlijk: ‘raetsheer’, ‘Raedt van Zijne Excellentie’.31

Of hier sprake is van een vaste raad blijft overigens onduidelijk, in ieder geval kan Bruyninck gerangschikt worden onder de autoriteiten uit de naaste omgeving van de Prins, een vrij bepaalde kring waartoe ook Van der Meulen's oude vriend Andries Hessels behoort. ‘Nous susmes asserviz’, schrijft Andries in een

filosofische bui, ‘mercenaires’.32

Zijn maatschappelijke positie is de reden dat Bruyninck steeds vóór Van der Meulen wordt genoemd, zoals Maurits voor de Staten. Van wezenlijk leiderschap blijkt niets; integendeel.

Zijn nominatie beantwoordt Bruyninck onmiddellijk toestemmend als behorend tot de ‘devoirs et obligations’ ondanks ‘de la difficulté beaucoup’.33

Een meer speciale hoedanigheid, die tot de benoeming heeft geleid, is niet merkbaar. In tegenstelling allemaal tot Daniël van der Meulen, de koopman uit Leiden.34

Hij probeert te weigeren vanwege ‘particuliere affairen’.35

Onderhandelen in het Duitsland van deze tijd wordt als een moeilijk en tijdrovend karwei gezien. De Hoogmogenden dringen echter aan: ‘soo verhoopen wij, dat ghij (...) niet en sult begeren ons desen dienst voor eenes cleynes tijt te weygeren, maer vele meer Uwe particuliere saken daernae

disponieren’.36

Men wordt het uiteindelijk eens via enige dagen uitstel. Het is een concessie met tegenzin, maar de heren Staten stellen duidelijk bijzonder prijs op Van der Meulen's ‘dienst van de generaliteyt’ op grond van zijn gebleken kwaliteiten en brede connecties37

, maar vooral ook vanwege zijn directe succesvolle ervaring met Duitsland. De vorige maand reisde hij nog particulier in het Rijnland en zijn waarnemingen hadden tot interessante inlichtingen geleid aan Oldenbarnevelt en Maurits via raadsheer Andries Hessels.38

Zo waardevol zijn deze inlichtingen gebleken, dat Oldenbarnevelt en Maurits op grond daarvan - en niet eens op bijzondere voorspraak van Hessels - Van der Meulen om zijn diensten verzoeken. Andries Hessels hoort van de hele nominatie pas later.39

De reputatie van de koopman uit Leiden is niet gering.40

32 A-DvdM 672,8;

33 A-DvdM 672,8 en 663,1;

34 Voor nadere gegevens over Van der Meulen, zie: Kernkamp en Van Heijst, Inleiding, blz. 178-181;

35 De echtgenote van Van der Meulen verwachtte een kind, zoals uit de brief van Van der Meulen aan zwager Antoine Lempereur blijkt (Bibl. Thysiana inv. nr. 183, 12). Op 9 september schrijft Van der Meulen aan Lempereur over de doop van dochter Susanna (ibid, 183, 13).

36 A-DvdM 254,2;

37 B.v. met Bongars, de Franse gezant bij de Duitse vorsten. Diens talrijke brieven aan Van der Meulen verdienen aandacht en uitgifte (A-DvdM 660);

38 Groen, Archives, blz. 424;

39 En helpt aandringen! A-DvdM 672,8;

40 Vgl. Kernkamp, Vredesonderhandelingen 1598. Bij die gelegenheid was Van der Meulen geheel ongewild diplomaat, omdat hij onder valse voorwendsels naar de Z. Nederlanden gelokt werd;

3. Instructie41

Reeds tijdens het vooroverleg klaagt Bruyninck bij Van der Meulen: ‘Je crains les Seigneurs par delà (nl. de Duitse vorsten FB) tiendront ceste légation ung peu maigres’.42

De instructie lijkt hem gelijk te geven: er wordt vrijwel niets in geboden. Toeschietelijk is de Republiek nog steeds niet bepaald, want gevraagd wordt er des te meer: krachtdadig optreden tegen Spanje/Brussel, principiële eensgezindheid met de Republiek, billijking van de Staatse daden op Duits grondgebied. En er was - naar we zagen - enige voortvarendheid te verdedigen. De Staten echter, ‘weetende en siende des vijandts voirnemen nyet alleen tegens dese landen (nl. de Noordelijke Nederlanden FB), maer selffs tegens de Lidtmaten des heyligen Rijcx te strecken’, bevinden hun geweten gedekt; het gebeurde immers allemaal ‘onder belofte nochtans, dat het perickel van den vijandt cesserende, dezelve plaetssen terstondt souden wordden gerestitueerd, gelijck nyet alleen gepresenteert, maer daertoe datelycke ordre gegeven is geweest’.

Deze verontschuldigende argumentatie, inclusief zelfs het ‘datelycke ordre’, kan door Den Haag toch wel met recht worden gebezigd. De restitutie van de Duitse plaatsen is actueel. Het ontstaan van een Duits leger, een machtsfactor, heeft hiertoe bijgedragen. De restitutie wordt inderdaad bezien door de beide machten die Duitse steden bezet houden, door Brussel en door de Staten. De Háágse Hoogmogenden zijn zelfs begonnen met de teruggave nu Mendoza naar het zuiden is verdreven. Het tolhuis Lobith is juist twee dagen overgeleverd als Bruyninck en Van der Meulen het op hun reis bereiken (13 augustus).43

Augustus 1599 is niet zonder belang voor de geschiedenis van de Nederlands-Duitse grens. De instructie zegt: ‘soo verre eenige pretensiën van de Rijcke op eenige lidmaten van den Nederlanden souden mogen voirgebracht wordden, sullen met alle civiliteyt aerbeyden omme daer op niet te commen ten eenige communicatie’; de Staten staan op hun stuk. Er mag slechts worden gesproken over één plaats, Schenkenschans, de

om-streden en begeerde sterkte die de Staten in 1586 hadden opgeworpen om de Spanjaarden te ‘prevenieren’; op Gelderse of op Kleefse grond?

Hier noch op het punt van de schadevergoeding noch bij de garantie voor de toekomst bevat de instructie ook maar mogelijkheden tot concessies. Slechts summiere argumenten en bewijzen ter rechtvaardiging vinden vermelding in dit stuk voor de gezanten persoonlijk. Een verzoek om meer gedetailleerde gegevens, door de genomineerden nadrukkelijk gedaan, wordt als ‘deze zaecke weeten die geïnteresseerde zoe wel’ afgeketst.44

De Spaanse inval geschiedde ‘in moetwillige offentie’, maar de Nederlandse ‘tot deser landen nootelycke defentie’ etc. Veel opwekking tot vertrouwen en voortzetting van de principieel gezamenlijke strijd: Spanje bedreigt niet alleen de Nederlandse gewesten, maar ‘alle Potentaten van

Europa’; ook de Duitsers zullen niet ontkomen in vrede aan de wraak van de ‘soo

hoochvaerdige ende vindicatieve natie, die nyet en vergeeft oft vergeet’. Slechts twee verzoekjes zijn concreet: 1). Berk, Rees en Gennep moeten worden heroverd door het Duitse leger; 2). zijn de vorsten niet in staat een goed leger in stand te houden, men geve de Staten ‘hondertduysent Rijcxdaelders maentlyck’, en zij zullen er prima voor zorgen. Een waarborg voor verdere noodgevallen. Twee punten, eenvoudig èn.... tegenstrijdig. Maar zij zullen de sleutel blijken te bieden.

Dus: hartelijke beleefdheid en respect voor ‘den heylighen Rijcke ende Duytsche nation’, handen die leeg zijn en blijven. De gezanten gaan zonder veel speelruimte: ‘ung légation peu maigres’.45

Bijzonder grote ijver om een buurman-bondgenoot tegen de grote vijand te winnen resp. bevestigen kan dit nauwelijks worden genoemd. Is het nuchtere zelfverzekerdheid en helder inzicht in de geringe Duitse kracht? Of

argwaan, ‘il fault dire que leur desseing aille plus loin’; Van der Meulen heeft dat

reeds op 6 juni geschreven46

en blijkens zijn nadrukkelijke benoeming is hij serieus genomen.47

44 A.-DvdM 252,2;

45 Zie noot 42;

46 Groen, Archives, blz. 414;

4. Onderhandelingen

Wij kunnen de activiteiten van de gezanten in het Duitse kamp48

tweeledig zien: naast het officiële onderhandelen moeten zij zoveel mogelijk informaties verzamelen en zelf politiek bedrijven door bepaalde Duitse acties te stimuleren. Dit tonen de negen, merendeels lange, brieven die bewaard zijn gebleven.49

Op zondag 15 augustus worden de gezanten ontvangen door vier Duitse

gedeputeerden, de heren Durchstetel (Hessen), Isaac Craft (Brandenburg), Christoffel Kunigsmerck (Brunswijk) en woordvoerder Dr. Amandus Rutterscheyt, kanselier van de Graaf van Lippe.50

Het gehoor geschiedt volgens de regelen der diplomatieke kunst: Bruyninck en Van der Meulen schetsen de Nederlandse strijd voor de ‘gemeyne christelycke zaecke’ tegen de ‘Spaensche tirannye’; zij prijzen de ‘loffelycke resolutie bij de Vorsten, Heeren ende Correspondentzcreytzen ten zelven eynde genomen’, een ‘heerlyck werk’. Hierop zonderen de vier gedeputeerden zich af. Dan geeft ook Dr. Rutterscheyt een fraai overzicht: de Staten zij dank voor hun ‘sunderlinge wel geneychde affectie’. De concreta germanica blijken te zijn: 1). om het gehele Duitse grondgebied weer Duits te maken moet de Schenkenschans worden gerestitueerd; 2). schadevergoeding voor het optreden van Staatse soldaten op Duitse bodem; 3). afschaffing der licenten; 4). garantie om in de toekomst niet weer op Duits gebied te gaan oorlogen. Het zijn slechts weinig punten en volgens de Nederlanders gaat het in feite om één

48 Van Dam v.I. constateert tijdens de reis nog een bijeenkomst ‘tussen beide Stadhouders, onze Gecommitteerden, waaronderVANOLDENBARNEVELT, den GraafVANHOHENLOHEen

zaak: schadevergoeding. Een dispuut ‘avecques grande véhémence’ vindt plaats. Bruyninck en Van der Meulen moeten zich ‘ten vuytersten’ inspannen. De Staten betraden, zo betogen zij, niet zonder noodzaak Duits grondgebied. Trouwens, was het nog wel Duitse bodem? Zij menen, ‘dat naerdyen den vijant de steden ende landen, onder 't Rijck geseten, hadde met gewelt ende macht van wapenen geïnvadeert ende geoccupeert, alsulcke landen ende steden nyet meer Rijcx maer des vijants waeren’. Het is een theorie. Maar de Duitsers zijn niet te overtuigen: het kwaad exempel van Spanje gaf de Staten nog geen vrijbrief, betogen de vier gedeputeerden.

De Staatse gezanten zijn verrast door de geringe nadruk op de oude

zaak-Schenkenschans; zij hebben zich in deze richting grondig voorbereid. Evenmin wordt het traditionele balletje opgeworpen over restitutie van de plaatsen, die geüsurpeerd waren door Karel V; zelfs de aanvechtbare kwestie-Emden51

blijkt niemand iets te kunnen schelen. De vraag naar het waarom van de nadruk op schadevergoeding intrigeert ons èn de gezanten. Weinige uren na de conferentie komen Bruyninck en Van der Meulen tot een simpele theorie via enige particulieren, ‘die wij (...) beters waeren betrouwende’: de Duitse heren denken op deze wijze gewoon ‘eenige penningen van mijnheeren den Staten-Generael (...) te trecken’ (aan Oldenbarnevelt); ‘prétexte’ (aan Maurits). De partijen gaan uit elkaar en niet voor 20 augustus zal het uiteindelijke Duitse antwoord komen. Er is vooralsnog weinig bereikt. Voor Bruyninck en Van der Meulen staat zelfs niet vast dat de punten, die men ditmaal ter zijde heeft gelaten, inderdaad geen punten meer zijn. Het feit dat van de reeks ingewikkelde kwesties inzake de verhouding Republiek - Duitse Rijk slechts een eventuele schadevergoeding nadruk en interesse heeft gekregen, is wel èrg teleurstellend. Bovendien lanceert graaf Simon tegenover Van der Meulen tijdens een maaltijd (het is Maria Hemelvaart) een aarzelende vredesduif richting Spanje -tot nog grotere ongerustheid van de gezanten.

De gezanten werpen zich vervolgens met veel energie op het andere deel van hun taak, het informeren en stimuleren, dat weldra het belangrijkst zal blijken te zijn. Dagelijks rijden zij naar het legerkamp voor informeel overleg over de politieke stand van zaken en de eventuele mogelijkheden van het Duitse

leger. Samenwerking tussen de Republiek en de protestantse Rijksvorsten ligt al zo lang zo duidelijk voor de hand, eenvoudig als gevolg van de dreiging en daden vanuit Brussel. Tot nog toe is er niets van gekomen. Eindelijk is een Duits leger ontstaan als een werkelijke machtsfactor. Het punt van de Staats-Duitse samenwerking is daarmee wel actueler, maar toch niet gemakkelijker geworden: een Duits leger bestaat weliswaar, maar talloze onzekerheden bestaan eveneens - en hoe. De Staatse politici zien zich geplaatst tegenover moeilijke en, naar spoedig zal blijken, bepaald

merkwaardige problemen. Wedt men wel op het goede paard door het Duitse leger te steunen (men helpt met voedsel, uitrusting, officieren)? Loopt zo de weg naar samenwerking met resultaat (gezamenlijk strategisch offensief)? Of is de hele Duitse onderneming bij voorbaat tot mislukken gedoemd en kan de Republiek zich beter afzijdig houden?

Krachten zijn echter opgeroepen; dat staat aan de andere kant. Zij zouden positief kunnen werken en de Staten kunnen zich ook niet permitteren een eventuele boot te missen. Stimuleren dus van Duitse militaire actie? Een keuze is moeilijk te maken. Het is duidelijk dat een beslissende rol wordt gespeeld door de werkelijke aard en de mate van de onzekerheden rondom het leger. Er is dringend behoefte aan

betrouwbare informaties over de toestand van het leger, maar ook over de vorderingen van de Spaanse diplomatie, die deze toestand of zelfs het bestaan van het leger als zodanig kunnen bepalen. Het jaar 1599 biedt in het meer politieke vlak een subtiel diplomatiek spel van tempi: de Republiek weet de enige kans in snelle Duitse actie, Spanje/Brussel daartegenover, zeer actief op Duitse bodem, poogt voortdurend te vertragen. In augustus beleven we ook van dit spel een nerveus hoogtepunt. De gezanten Bruyninck en Van der Meulen zijn belangrijke pionnen: ‘nous taschons de faire prouffit de tout, estimans que Vostre Excellence (nl. Maurits FB) entend d'estre aussi informé de tout’. Een groteske mengeling van beoordelingen en detailberichten, haastig opgeschreven, steeds weer aangevuld, bereikt uit het kamp de intens

geïnteresseerde Staatse leiders, die de beslissing zullen moeten nemen.

De toestand van het Duitse leger blijft ondertussen tragisch en zonder variatie: ‘elle n'est pas pour durer beaucop’ (16 augustus), ‘ceste armée ne nous semble qu'une vraye chimère (17 augustus), ‘bref il y a faillit de tout’, ‘continuatie van de disordre ende generalen onwille’ (19 augustus); geen geld, geen

leiding. Geld wordt voortdurend toegezegd doch zelden gebracht; opperbevelhebber Graaf Simon van Lippe is helemaal ondergegaan in het moeras der intriges. Drie compagnieën van de Graaf van Hohenlohe verkeren in staat van muiterij.52

Het is een somber beeld dat door de gezanten wordt geschilderd.

De gevolgen van deze toestand zijn merkwaardig en politiek gezien gevaarlijk

veelzijdig. Dagelijks verdwijnen namelijk soldaten naar lichtingen van de Spanjaarden,

‘l'ennemy faict les levées dans le camp mesmes’. Weldra wordt dit voor de gezanten het centrale probleem. Volgens de instructie moeten zij - het zijn kleine onopvallende opmerkingen slechts na veel politiek-godsdienstige bombast - concreet erop

aandringen, dat het Duitse leger de stadjes Rees en Gennep zal heroveren op de Spanjaarden (stimuleren dus), maar even verder staat óók: als de vorsten niet in staat blijken te zijn zelf een leger in stand te houden, willen de Staten deze zorg graag zelf op zich nemen, met als Duitse bijdrage tot de ‘samenwerking’ geld. Ook die

ontwikkeling moet zonodig worden gestimuleerd. Het zijn deze zinnetjes in de instructie, die ondanks hun geringe grandeur de sleutel vormen tot de politiek van de Republiek. Maurits en Oldenbarnevelt varen ook hier ‘realpolitisch’ een koel overwogen koers. Doel: gezamenlijk strategisch offensief tegen Spanje.53

Methode: óf naast elkaar met twee legers óf slechts één leger van de Staten met geld van Duitse zijde als bijdrage tot de samenwerking.54

Zo koerst de Staatse politiek richting Duitsland in deze tijd van climaxen.

Op het eerste gezicht lijkt hier geen sprake te zijn van een werkelijk alternatieve keuze: het Duitse leger bestáát, zoals dat van de Staten. Maar: het Duitse leger moet zich na maanden van existentie nog altijd waar maken in daden. De Staten staan voor een dilemma, want niet alleen het wel/niet succes van het leger op zichzelf is punt van overweging. Het leger bestaat en dat kan heel schitterend worden, maar ook... het rampzalig tegendeel. Het is de grote en niet irreële angst van de Republiek, dat veel van de moeizaam verzamelde Duitse soldaten bij eventueel uiteenvallen van de troep niet zo maar, in burgerpas,

52 Vgl. ook de brief van Thomas baron de Creange aan Maurits van 15 augustus (A-DvdM 252, 5);

53 Bv. Van Dam v.I., Orgaan, blz. 73;

54 Zo werd het probleem al enige tijd gezien - zonder een beslissende keuze op te leveren. Van Dam v.I. constateert hierbij wel erg weinig illusies. (Orgaan, blz. 72);

vredig terug zullen willen keren naar het ouderlijk boerenerf of de wachtende eega, maar... zullen overlopen naar de tegenpartij. Zo'n versterking zou fataal kunnen zijn; Spanje is nog allerminst verslagen. Dreigt in één jaar een tweede invasie?

Het gevaar van overname door Spanje van de Duitse huursoldaten interesseert de Staten eigenlijk veel meer dan de eventuele liquidatie van het Duitse leger op zichzelf. Slechts op twee manieren - zo redeneert men - zou dit gevaar kunnen worden bezworen: door snelle eigen actie van Duitse zijde (Rees, Gennep) òf door... opname in het eigen Staatse leger! Als Bruyninck en Van der Meulen ernstig rekening houden met de mogelijkheid van een Spaans diplomatiek succes, dus vrede, dus liquidatie van het Duitse leger, oordelen zij op 16 augustus: ‘souls correction que c'est temps de traicter avecques les chefs et gens qu'on pense employer pour le service de Vostre Excellence et Messeigneurs les Estats’. Nuchter wordt overwogen het Duitse leger voor Maurits aan te werven, weg te kopen, geheel of gedeeltelijk, goedschiks of kwaadschiks. Eventueel meteen. Het woord dilemma is niet overdreven. De toekomst van de Duitse soldaten is een als zo essentiëel beschouwde kwestie, dat zelfs de gesprekken over tegenprestaties in de vorm van Duits geld achterwege zouden kunnen