• No results found

5 Het invullen van de maatlat

5.4 Milieufactoren en pressoren

5.6.5 Negatieve indicatoren

Naast indicatoren voor natuurlijke milieu-omstandigheden, de positieve indicatoren, kunnen in de maatlat ook zogenaamde ‘negatieve indicatoren’ worden opgenomen. Deze indicatoren kunnen taxa zijn maar ook levensgemeenschapskenmerken. Voor negatieve indicatoren geldt dat ze gekozen worden op basis van die kenmerken die een aanpassing of een concurrentievoordeel opleveren in verslechterde milieu- omstandigheden. Het meenemen van negatieve indicatoren benadrukt de achteruitgang van een systeem. Het (in grote getale) aanwezig zijn van negatieve indicatoren is een duidelijker kenmerk dan de afwezigheid van enkele positieve indicatoren.

Een KRW maatlat bevat per watertype:

v taxon- en/of gemeenschapsindicatoren voor de belangrijkste sturende milieu-

variabelen

v taxon- en/of gemeenschapsindicatoren voor de belangrijkste biologische

processen en ecosysteemkenmerken

v negatieve taxon- en/of gemeenschapsindicatoren met andere woorden

organismen die het tegengestelde (de verstoring en haar toename) indiceren 5.6.6 Eigenschappen

Wanneer het referentietype het ijkpunt van de maatlat is, is het uiterst belangrijk welke rol of positie een taxon in de referentie inneemt. Een taxon kan om verschillende redenen voorkomen:

het taxon is algemeen en niet specifiek voor de referentie

het taxon is aanwezig maar hoort feitelijk thuis in een ander type het taxon is kenmerkend voor de referentie

het taxon duidt op verstoring van de referentie.

In maatlattermen betekent dit bijvoorbeeld dat als veel taxa gevonden worden die kenmerkend zijn voor de referentie dan is de afstand tussen het huidige stadium van het waterlichaam en de referentie klein, worden alleen algemene taxa gevonden die niet specifiek zijn voor het referentietype of die in een ander referentietype thuishoren dan is de afstand groter. Verstoring indicerende taxa zijn vaak algemene taxa die in veel referentietypen kunnen voorkomen maar die in geval van verstoring (bijvoorbeeld organische belasting of eutrofiëring) in hoge aantallen voorkomen en dominant zijn. Deze taxa indiceren een slechte ecologische situatie. Voor de referentie zijn ze dus een negatieve indicator. De mate van negatieve indicatie hangt samen met het referentietype dat gekozen is. Voor het ene type kan de aanwezigheid van een verstoringstaxon sterker negatief zijn dan voor een ander type. Het is natuurlijk niet zo dat een taxon maar in één referentietype thuishoort en in andere typen niet kan voorkomen.

Voor beoordeling is het dan ook, vanuit aansluitend aan het voorkomen van het taxon, van belang onderscheid te maken in vier kenmerkendheidklassen:

1. het taxon hoort niet thuis in het referentietype (bijvoorbeeld een taxon van eutroof water in het referentietype oligotrofe zandsloot)

2. het taxon kan wel voorkomen in het referentietype maar is niet kenmerkend voor het type (bijvoorbeeld een taxon van eutroof water die ook tolerant is voor brak water)

3. het taxon is kenmerkend voor het type (bijvoorbeeld een taxon van zwak zure wateren, die in neutrale wateren niet voorkomt).

4. het taxon is een verstoringsindicator voor het type en geeft aan dat de afstand tot de referentiesituatie groot is. Het betreft vaak algemene taxa die sterk in aantal toenemen bij verstoring.

Behalve kenmerkendheid is de zeldzaamheid van taxa van belang. Voor macrofauna is door Nijboer & Verdonschot (2002) en Verdonschot et al. (2002) aangetoond dat er een duidelijke relatie bestaat tussen het aantal zeldzame macrofauna-soorten in een monster en de natuurlijkheid van het water voor zowel sloten als beken. Zeldzaamheid is dus een belangrijke factor in het beoordelen van de natuurlijkheid of ecologische kwaliteit. Hierbij wordt het voorkomen van een soort hoger gewaardeerd naarmate de soort zeldzamer is. Vaak treden zeldzame soorten pas op als het systeem geheel natuurlijk is en deze toestand gedurende een langere periode zo is geweest. Ook voor de macrofyten is het aantreffen van zeldzame soorten een indicatie voor een bijzondere, natuurlijke situatie. Soorten in eutrofe wateren zijn meestal algemene soorten, die tolerant zijn voor hoge nutriëntengehalten. Voor macrofauna zijn ongeveer 1600 taxa ingedeeld in zes macrofauna zeldzaamheidsklassen (Nijboer & Verdonschot, 2001):

1. zeer zeldzame soorten 2. zeldzame soorten 3. vrij zeldzame soorten 4. vrij algemene soorten 5. algemene soorten 6. zeer algemene soorten

Voor macrofyten zijn (nog) geen zeldzaamheidsklassen beschikbaar. Wel is er een rode lijst classificering waarmee de mate van zeldzaamheid in combinatie met bedreiging (achteruitgang) wordt weergegeven (van der Meijden, 1996). Voor sloten adviseren Nijboer et al. (2002) om vooralsnog te volstaan met een indeling in twee

macrofyten zeldzaamheidsklassen:

1. algemene soorten, voorkomend in meer dan 10 % van de opnamen 2. zeldzame soorten, voorkomend in minder dan 10 % van de opnamen De mogelijkheden voor nadere detaillering dienen verder te worden onderzocht. Voor vissen of fytobenthos en -plankton zijn vooralsnog geen zeldzaamheidslijsten beschikbaar. Voor vissen is wel een Rode lijst te gebruiken.

Voor zeldzaamheid wordt in het algemeen gebruik gemaakt van het soortniveau omdat hogere taxonomische eenheden vaak niet duidelijk in zeldzaamheidsklassen in te delen zijn.

Een derde een laatste factor die van belang is voor het taxon, is de hoeveelheid (bijvoorbeeld abundantie, Tansley-klasse of taxonlengte) waarmee het taxon voorkomt. Een hoge of lage abundantie staat niet op zich maar hangt samen met de zeldzaamheid en kenmerkendheid van het taxon. Als bijvoorbeeld een taxon dat verstoring indiceert in lage aantallen voorkomt, is dat minder erg dan als dit taxon in hoge aantallen voorkomt. Andersom kan geredeneerd worden dat als één exemplaar van een zeldzame soort is aangetroffen dit niet zo waardevol is als wanneer 100 exemplaren van de zeldzame soort aanwezig zijn. Het is daarom goed om hoeveelheid mee te nemen in de beoordeling. Hiervoor is door Nijboer & Verdonschot (2002) voor sloten vooralsnog een indeling in drie aantalsklassen, voor zowel macrofauna als macrofyten voorgesteld (tabel 19). Echter bij voldoende kwantitatief geschikte gegevens is een verdere verfijning in bijvoorbeeld 9 aantalsklassen (Verdonschot 1990) zeer aan te bevelen.

Tabel 19. Voorbeeld van aantalsklassen zoals ontwikkeld voor sloten (Nijboer & Verdonschot 2002)

Aantalsklasse Tansleyklasse macrofauna Prestonklasse

Laag 1-2 1-2

Matig 3-6 3-6

Hoog 7-9 >= 7

De eigenschappen van indicatoren in de KRW maatlat betreffen combinaties van de kenmerkendheid, de zeldzaamheid en de aantallen of aantalsklassen. Deze eigenschappen worden voor taxa omgezet in drie belangrijke groepen van indicatoren:

v dominantie v indicatieve waarde v zeldzaamheidswaarde