• No results found

NEDERLANDSCH-INDIË

In document V I LAND-KONINKUJÏ VOOR (pagina 63-85)

1 9 3 8 N o . 7 2 9 E U B B E B E E S T B I C T I E . Uitvoering van de „Bubber-restrictie-ordonnantie 1 9 3 9 " (Staatsblad 1938 No. 666) („Ondernemingsrubberrestrictie-verorde-ning 1 9 3 9 ' ' ) .

IN NAAM DER KONINGIN!

D E G O U V E R N E U R - G E N E R A A L V A N N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë ,

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doet te weten :

Dat Hij, overwegende, dat ter uitvoering van de „Rubber-restrictie-ordonnantie 1939" (Staatsblad 1938 No. 666), voor-zoover het betreft de ondernemingsrubber, het noodig is het navolgende te bepalen ;

De Raad van Nederlandseh-Indië gehoord ; Heeft goedgevonden en verstaan :

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder :

«.ordonnantie: de „Rubberrestrictie-ordonnantie 1939";

b. Directeur: de Directeur van Economische Zaken;

c. plant jaar :

I. voor rubberaanplantingen, geplant met rubberzaailingen en/of rubberoculaties : de periode — loopende van 1 Juli van eenig kalenderjaar tot 1 Juli van het daaropvolgend kalenderjaar — waarin de betreffende aanplanting is geplant ;

II. voor rubberaanplantingen, welke in den aanplant zijn geoculeerd :

a. indien in het plantjaar van de als onderstammen gebe-zigde rubberzaailingen is geoculeerd: het plantjaar van deze onderstammen;

b. indien tusschen het einde van het plantjaar van de als onderstammen gebezigde rubberzaailingen en het begin van de op overeenkomstige wijze begrensde periode, waarin werd geoculeerd, een tijdsruimte ligt van niet meer dan een j a a r : de periode — loopende van 1 Juli van eenig kalenderjaar tot 1 Juli van het daaropvolgend kalenderjaar — welke onmiddellijk voorafgaat aan de periode, waarin werd geoculeerd;

c. indien de tijdsruimte als onder b bedoeld, meer be-draagt dan een jaar: de periode — loopende van 1 Juli van eenig kalenderjaar tot 1 Juli van het daaropvol-gend kalenderjaar — welke onmiddellijk voorafgaat aan die, genoemd onder b;

het plantjaar wordt aangeduid door het getal van het kalenderjaar, waarin het eerste gedeelte ervan valt;

cl. A-aanplanting : een aanplanting van Hevea Brasiliensis, waarin geen andere cultuurgewassen zijn tusschengeplant ; e. A I-aanplanting : een A-aanplanting, waarin ten minste 90%

van het totaal aantal Hevea-planten uit zaailingen bestaat;

ƒ. A II-aanplanting : een A-aanplanting, waarin ten minste 90% van het totaal aantal Hevea-planten uit oculaties bestaat ;

g. A Ill-aanplanting : een A-aanplanting, waarin zoowel het aantal zaailingen als het aantal oculaties meer dan 10%

van het totaal aantal Hevea-planten bedraagt ;

h. B-aanplanting : een aanplanting van Hevea Brasiliensis, waarin andere cultuurgewassen zijn tusschengeplant;

i. B I-aanplanting : een B-aanplanting, waarin ten minste 90%

van het totaal aantal Hevea-planten uit zaailingen bestaat;

j . B II-aanplanting : een B-aanplanting, waarin ten minste 90% van het totaal aantal Hevea-planten uit oculaties bestaat ;

k. B Ill-aanplanting : een B-aanplanting, waarin zoowel het

aantal zaailingen als het aantal oculaties meer dan 10%

van het totaal aantal Hevea-planten bedraagt ;

l. C-aanplanting : een rubberaanplanting, bestaande uit andere rubberplanten dan Hevea Brasiliensis.

Artikel 2.

(1) De Permanente Commissie bestaat uit een lid-voorzitter en ten hoogste vier leden, waarvan twee leden, de Voorzitter van de Algemeene Vereeniging van Rubberplanters ter Oost-kust van Sumatra en de Voorzitter van den Bond van Eige-naren van Nederlandsch-Indische Rubberondernemingen, een adviseerende stem hebben.

(2) Zij is bevoegd den Directeur, gevraagd en ongevraagd, van voorlichting te dienen en voorstellen te doen in het belang van een goede werking van de uitvoering van de restrictie ten aanzien van ondernemingsrubber.

(3) Zij is voorts bevoegd om de aan haar door de rubber-ondernemers en de erkende rubberhandelaren verstrekte inlich-tingen en gegevens, die zij voor de uitoefening van haar taak noodig heeft, te controleeren of te doen controleeren, zoo noodig ter plaatse.

(4) Zij kan een secretaris aanstellen en zieh doen voor-lichten door deskundigen, die door haar worden aangewezen.

(5) De Directeur of een daartoe door hem aangewezen amb-tenaar kan de vergaderingen van de Permanente Commissie bijwonen.

Artikel 3.

(1) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, stelt met inachtneming van het bepaalde in lid (2) in elk restrictie-jaar voor iedere rubberonderneming de voor haar voor dat jaar geldende standaardproductie vast, door samen te tellen:

a. de laatstelijk in het voorafgaande restrictiejaar vastgestelde standaardproductie, verminderd met de daarin opgenomen toeslagen voor herplanten, en

b. het productie-accres van de rubberaanplantingen, welke op 1 Januari van het voorafgaande restrictie j aar het achtste jaar van tapbaar zijn nog niet hadden bereikt.

(2) a. Indien van een rubberonderneming een rubberaan-planting in het jaar, voorafgaande aan het restrictie j aar, waar-voor een standaardproductie dient te worden vastgesteld, is gerooid, wordt bij de vaststelling van de standaardproductie een aftrek toegepast, gelijk aan de hoeveelheid rubber, uit-gedrukt in kilogrammen droge rubber, welke kan worden geacht de normale jaaropbrengst van die rubberaanplanting te zijn geweest, voordat tot rooien daarvan werd overgegaan.

b. Indien van een rubberonderneming een rubberaanplanting na 31 Mei 1934 is gerooid en op denzelfden grond sindsdien rubber is herplant, wordt bij de vaststelling van de standaard-productie gedurende vijf achtereenvolgende restrictiejaren, volgende op het plant j aar, waarin werd herplant, of indien rooiing en herplanting in hetzelfde restrictiejaar plaatsvonden, gedurende vijf achtereenvolgende restrictie j aren, volgende op het restrictie j aar, waarin werd herplant, een toeslag toegekend.

Voorzoover bedoelde vijf jaren vallen in de periode 1939 t/m 1943, zal de toeslag gelijk zijn aan de hoeveelheid rubber, uit-gedrukt in kilogrammen droge rubber, welke kan worden geacht de normale jaaropbrengst van die rubberaanplanting te zijn geweest, voordat tot rooien daarvan werd overgegaan, behoudens in het geval, dat die rubberaanplanting in het-zelfde restrictiejaar zoowel voor toekenning van een toeslag als van een accres als bedoeld in lid (1) onder b in aanmerking komt, in welk geval de toeslag zal bedragen eerdergenoemde normale jaaropbrengst, verminderd met de voor die aanplan-ting toegekende accressen.

c. De grootte van den aftrek, als bedoeld onder a,^ en van den toeslag, als bedoeld onder b, wordt door den Directeur, de Permanente Commissie gehoord, vastgesteld.

cl. Voor de toepassing van het bepaalde in dit lid worden omgekapte dan wel op andere wijze teloor gegane rubber-aanplantingen beschouwd als gerooide rubber-aanplantingen.

(3) A l l - en B Il-aanplantingen, geplant vóór 1 Juli 1925;

worden met uitzondering van tusschen 1 Juli 1923 en 1 Juli 1925 geplante en na laatstgenoemden datum in den aanplant geoculeerde rubberaanplantingen, als A I - en B I-aanplan-tingen beschouwd.

(4) De grondslagen voor de toekenning van het accres, als bedoeld in lid (1) onder b, zjjn:

a. voor A I - en B I-aanplantingen, welke in het restrictie j aar, waarvoor de standaardproductie dient te worden vastgesteld, verkeeren:

b. voor A l l - en B Il-aanplantingen, welke in het restrictie-jaar, waarvoor de standaardproductie dient te worden vast-gesteld, verkeeren :

het Ie

droge rubber per ha

(5) Het in lid (1) onder b bedoelde accres bedraagt, bere-kend per ha :

a. indien het gemiddelde aantal rubberboomen per hectare van een A I-, B I-, A I I - of B Il-aanplanting tenminste

de hoeveelheid, als vermeld in lid (4) ;

b. indien het gemiddelde aantal rubberboomen per hectare van een A I-, B I-, A I I - of B Il-aanplanting minder bedraagt dan het aantal rubberboomen, als vermeld onder a: de hoe-veelheid, als vermeld in lid (4), vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is het op 1 Januari van het desbetreffende restrictiejaar aanwezige gemiddelde aantal rubberboomen per hectare en de noemer het aantal rubber-boomen per hectare, als vermeld onder a;

c. voor een A III- of een B Ill-aanplanting : de hoeveelheid, welke wordt verkregen door samentelling van de overeen-komstig het bepaalde onder a en b voor de rubberzaailingen en voor de rubberoculaties afzonderlijk berekende hoeveel-heden, met dien verstande, dat geen grooter accres wordt toegekend dan de hoeveelheid, als bedoeld in lid (4) onder i.

(6) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, bepaalt wat wordt verstaan onder tapbare rubberaanplan-tingen en welk kalenderjaar wordt beschouwd als het eerste j a a r van tapbaar zijn daarvan.

(7) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, kan verdere voorschriften geven betreffende de vaststelling van de standaardproducties.

(8) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, kan in zeer bijzondere gevallen de standaardproducties voor rubber-ondernemingen op andere wijze vaststellen, dan in de vorige leden bepaald.

Artikel 4.

(1) De ingevolge artikel 3, lid (1) vastgestelde standaard-producties alsmede alle daarin later aangebrachte wijzigingen worden door den Directeur in de Javasche Courant gepubliceerd.

(2) Een rubberondernemer kan binnen acht weken na den datum, waarop de ingevolge artikel 3, lid (1) of artikel 5, lid (1) vastgestelde standaardproductie van een zijner rubber-ondernemingen is gepubliceerd, tegen die standaardproductie bij den Directeur, door tusschenkomst van de Permanente Commissie, in verzet komen, indien :

a. ten aanzien van de berekening van die standaardproductie een misrekening heeft plaats gehad;

b. die standaardproductie, na aftrek van de toeslagen voor herplanten, lager is dan de normale productie van die rubberonderneming.

(3) Ingeval een rubberondernemer op den grond vermeld in lid (2) onder b in verzet komt, is hij verplicht het verzet in te Meeden op de wijze, als door den Directeur, de Per-manente Commissie gehoord, is bepaald en daarbij mede-deeling te doen op welke hoeveelheid rubber, uitgedrukt in

kilogrammen droge rubber, de standaardproductie naar zijn meening zal moeten worden vastgesteld, onder overlegging van een bewijsvoering, steunende op goed gemotiveerd ge-interpreteerde productiecijfers.

(4) Voor de beoordeeling van een verzet, dat voldoet aan de in het vorige lid gestelde eischen, kan de Permanente Commissie zich doen voorlichten door taxatie-commissies of taxateurs, die door haar worden aangewezen.

(5) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, stelt een instructie vast voor de in het vorige lid en in artikel 5, lid (3) bedoelde taxatie-commissies of taxateurs.

(6) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, beslist op de ingediende verzetten.

(7) Bij de beoordeeling van een verzet stelt de Directeur, de Permanente Commissie gehoord, vast in hoeverre de aan een taxatie verbonden kosten ten laste komen van den rubber-ondernemer, die het verzet heeft gedaan. Ter verzekering van de betaling van die kosten is de Directeur bevoegd, voor-dat tot een taxatie wordt overgegaan, van den ondernemer, die het verzet heeft gedaan, een garantiesom te vorderen, welke binnen een door hem te bepalen termijn en bij een door hem aan te wijzen bankinstelling moet zijn gestort.

Artikel 5.

(1) De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, is bevoegd een ingevolge het bepaalde bij artikel 3, lid (1) vastgestelde standaardproductie te herzien, indien hem blijkt, dat de door den betrokken rubberondernemer verstrekte gegevens onjuist dan wel onvolledig zijn.

(2) De Directeur, den betrokken rubberondernemer en de Permanente Commissie gehoord, is voorts bevoegd een over-eenkomstig het bepaalde bij artikel 3, lid (1) en bij het vorige lid vastgestelde standaardproductie, met inachtneming van het bepaalde in lid (3), te herzien, indien hem blijkt:

a. dat ten aanzien van de berekening van die standaard-productie een misrekening heeft plaats gehad,

b. dat die standaardproductie, na aftrek van de toeslagen voor herplanten, hooger is dan de normale productie van de desbetreffende rubberonderneming.

5 (4671)

(3) In het in lid (2) onder b bedoelde geval doet de Directeur, indien ten aanzien van de herziening van de standaardproductie geen overeenstemming met den betrokken rubberondernemer kan worden bereikt, zich voorlichten door een door hem te benoemen taxatie-commissie of taxateur.

(4) De kosten, verbonden aan de herziening van een stan-daardproductie, als bedoeld in lid (2) onder b, komen ten laste van den betrokken rubberondernemer, indien de Direc-teur, de Permanente Commissie gehoord, van meening is, dat de noodzakelijkheid van die herziening is ontstaan, doordat door dien rubberondernemer in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de ordonnantie onjuiste inlichtingen of gegevens werden verstrekt, tenzij de bij het verstrekken dier inlichtingen of gegevens begane onjuistheden den betrokken rubberonder-nemer niet kunnen worden aangerekend, zulks uitsluitend ter beoordeeling van den Directeur.

Artikel 6.

(1) De in artikel 14 van de ordonnantie bedoelde voorloopige licenties worden per licentieperiode van het restrictie j aar, waarop zij betrekking hebben, door den Directeur, de Permanente Commissie gehoord, verstrekt tot een door hem te bepalen percentage van de voor de desbetreffende rubber-onderneming voor het voorafgaande restrictie j aar vastge-stelde standaardproductie, dan wel van de voor die rubber-onderneming voor dat restrictiejaar voorloopig berekende standaardproductie.

(2) Zoodra op grond van artikel 4, lid (1) tot publicatie van een standaardproductie is overgegaan, wordt de hoeveel-heid, vermeld in de ten behoeve van de betrokken rubber-onderneming verstrekte en alsnog te verstrekken voorloopige licenties, voorzoover noodig met die standaardproductie in overeenstemming gebracht.

(3) Na de licentieverstrekking voor de eerste licentie-periode, volgende op het tijdstip, waarop de laatste standaardproductie voor een bepaald restrictiejaar definitief is gepubliceerd, worden alle voordien voor dat restrictie j aar verstrekte voorloopige licenties als definitief beschouwd.

Artikel 7.

De licenties worden ten minste twee weken vóór den ingang

van elke licentieperiode verstrekt, tenzij de Directeur anders bepaalt.

Artikel 8.

Licenties kunnen, na bekomen goedkeuring van den Direc-teur, geheel of gedeeltelijk op een rubberonderneming van denzelfden rubberondernemer worden overgeschreven, dan wel aan een rubberonderneming van een anderen rubberondernemer worden overgedragen, welke goedkeuring zal worden verleend, tenzij, naar het oordeel van den Directeur, het belang van de erbij betrokken streek zich daartegen verzet.

Artikel 9.

(1) Alle licenties, assignatieformulieren, assignaties A en uitvoerbons A, betrekking hebbende op de licentieperioden, vallende binnen de eerste helft van eenig restrictiejaar, ver-vallen met ingang van 1 Juli van dat restrictiejaar, met uit-zondering van de op bovenbedoelde licentieperioden betrekking hebbende licenties, afgegeven ten behoeve van rubberonderne-mingen, gelegen in de residenties Atjeh en Onderhoorigheden, Oostkust van Sumatra, Kiouw en Onderhoorigheden en Tapanoeli, welke met ingang van bovenbedoelden datum vervallen tot een hoeveelheid van 95% van de daarin vermelde hoeveelheid rubber.

(2) Alle licenties, assignatieformulieren, assignaties A en uitvoerbons A, betrekking hebbende op de licentieperioden, vallende binnen de tweede helft van eenig restrictiejaar, alsmede alle in artikel 48 van de ordonnantie bedoelde bijzon-dere uitvoervergunningen, vervallen met ingang van het jaar, volgende op dat, waarin zij zijn afgegeven.

(3) De Directeur is bevoegd te bepalen, dat de in lid (1) bedoelde stukken zullen vervallen op het in lid (2) genoemde tijdstip.

Artikel 10.

(1) De Directeur verstrekt op daartoe gedaan verzoek aan houders van assignaties A of uitvoerbons A, voor op den laatsten dag van den geldingstermijn dier stukken in Neder-landsch-Indië aanwezige rubbervoorraden, waarvoor assignaties A of uitvoerbons A zijn afgegeven, tegen inwisseling van deze uitvoerbewijzen extra-uitvoerbons A, voorzoover uiterlijk op

dien dag op daartoe door den Directeur aangewezen haven-plaatsen en volgens door hem te geven voorschriften, aan door hem of den Directeur van Financiën aan te wijzen ambtenaren is aangeboden bedoelde voorraden te controleeren en indien uiterlijk op dien dag de aanvragen ter verkrijging van de extra-uitvoerbons A door hem zullen zijn ontvangen. Deze extra-uitvoerbons A vervallen twee maanden na het ^tijdstip, waarop de stukken, tegen inwisseling waarvan zij zijn afge-geven, zijn vervallen.

(2) Indien blijkt, dat een ingevolge artikel 9 vervallen licen-tie niet of niet geheel is verbruikt als gevolg van omstandig-heden buiten den wil van den betrokken rubberondernemer, kan, zulks ter beoordeeling van den Directeur, de Permanente Commissie gehoord, voor ten hoogste de niet verbruikte hoeveelheid aan dien ondernemer een extra-licentie worden verstrekt. Deze extra-licentie vervalt zes maanden na het tijd-stip, waarop de in den aanhef bedoelde licentie is vervallen.

(3) De Directeur is bevoegd den geldigheidsduur van de in lid (1) bedoelde extra-uitvoerbons A met ten hoogste één maand te verlengen.

Artikel 11.

(1) Assignaties A, uitvoerbons A en extra-uitvoerbons A worden bij de verplichte aangifte tot uitvoer van onder-nemingsrubber, voorzoover die aangifte geschiedt binnen het tolgebied van Nederlandsch-Indië, ingediend bij de douane;

en voorzoover die aangifte geschiedt in gebiedsdeelen van Nederlandsch-Indië buiten dat tolgebied gelegen, bij de door de betrokken Residenten daartoe aangewezen ambtenaren.

(2) De assignaties A behooren bij de in het vorige lid bedoelde indiening volledig te zijn ingevuld en onderteekend door of namens den licentiehouder.

Artikel 12.

(1) De Directeur stelt de formulieren vast voor de licenties, extra-licenties, assignaties A, uitvoerbons A, extra-uitvoer-bons A en certificaten van herkomst.

(2) De Directeur stelt verdere voorschriften vast, welke hij voor het verstrekken van licenties en extra-licenties, het

af-geven van assignaties A, uitvoerbons A en extra-uitvoerbons A en de in verband daarmede te voeren administratie noodig acht.

Artikel 13.

Alvorens over te gaan tot het intrekken dan wel het inhouden van licenties in gevallen als voorzien in artikel 23 van de ordonnantie, geeft de Directeur van zijn voornemen daartoe telegrafisch kennis aan den betrokken rubberonder-nemer, die zich binnen twee weken na dagteekening van de kennisgeving, door tusschenkomst van de Permanente Com-missie, bij den Directeur schriftelijk kan verweren, na verloop van welken termijn deze een beslissing neemt.

Artikel 14.

De vergunningen voor herplanten, als bedoeld in artikel 19, lid (1) onder a van de ordonnantie, hebben uitsluitend betrekking op die gronden van een rubberonderneming, waarvoor zij zijn afgegeven.

Artikel 15.

(1) Ten behoeve van den aanleg van rubberaanplantingen, als bedoeld in artikel 19, lid (1) onder b van de ordonnantie, worden op de in de volgende leden omschreven wijze certi-ficaten verstrekt, welke aanspraak geven op het verkrijgen van een vergunning tot planten van rubber op een oppervlakte als in het certificaat vermeld.

(2) Aan iederen rubberondernemer en aan iederen eigenaar van rubberaanplantingen, gelegen op aan de inheemsche bevolking toebehoorende gronden, welke ingevolge het bepaalde bij artikel 2 onder ƒ van de ordonnantie tot een rubber-onderneming worden gerekend, wordt een certificaat, als in het vorige lid bedoeld, verstrekt tot een oppervlakte van 4 % procent van de aan hem toebehoorende, per 1 J u n i 1934 door den Directeur erkende rubberaanplantingen. De certi-ficaten zijn onbeperkt overdraagbaar en verliezen hun waarde met ingang van 1 Juni 1939.

(3) Tegen inlevering van certificaten op door den Directeur te bepalen wijze, worden onder door hem te stellen

voorwaar-den plantvergunningen verstrekt, welke uitsluitend betrekking henben op die gronden, waarvoor zij zijn afgegeven.

(4) Ten behoeve van bijzondere doeleinden is de Directeur, de Permanente Commissie gehoord, bevoegd onder door hem te stellen voorwaarden bijzondere plantvergunningen te ver-strekken tot een gezamenlijke uitgestrektheid ter grootte van het verschil van de in artikel 19, lid (3) van de ordonnantie genoemde oppervlakte en de totale uitgestrektheid van de krachtens lid (3) verstrekte plantvergunningen.

(5) Plantvergunningen, als bedoeld in lid (3) en lid (4), vervallen, voorzoover daarvan vóór 1 Mei 1940 geen gebruik is gemaakt. De Directeur is bevoegd den houder van een aldus geheel of gedeeltelijk vervallen plantvergunning toe te staan, vóór het einde van 1940 de in deze vergunning vermelde oppervlakte af te planten, indien door dezen ten genoegen van den Directeur aannemelijk wordt gemaakt, dat dit af-planten vóór genoemd tijdstip zal kunnen zijn voltooid. Voor-zoover de Directeur van de hem in den vorigen zin gegeven bevoegdheid geen gebruik maakt, kunnen door hem tot een totale oppervlakte gelijk aan die van de vervallen plantver-gunningen op de wijze als in lid (4) bepaald bijzondere plantvergunningen worden verstrekt, die bij de beëindiging van het jaar 1940 vervallen, voorzoover op dat tijdstip daarvan geen gebruik is gemaakt.

(6) De Directeur stelt de formulieren vast van de certifi-caten en plantvergunningen.

Artikel 16.

De wijze, waarop de uitgestrektheid van ondernemingsrub-beraanplantingen wordt bepaald, wordt door den Directeur, de Permanente Commissie gehoord, vastgesteld.

Artikel 17.

De Directeur, de Permanente Commissie gehoord, bepaalt op welke wijze inlichtingen en gegevens, als bedoeld in artikel 21 van de ordonnantie, moeten worden verstrekt.

Artikel 18.

(1) Het is een rubberondernemer verboden in eenig

res-trictiejaar een hoeveelheid rubber, omgerekend tot droge rubber, in voorraad te hebben, grooter dan het één vierde gedeelte van de voor het aan dat jaar voorafgaande restric-tiejaar laatstelijk gepubliceerde standaardproductie of stan-daardproducties van de door dien ondernemer geëxploiteerde rubberonderneming of rubberondernemingen.

(2) Tot de in het vorige lid bedoelde hoeveelheid wordt niet gerekend te behooren de rubber, welke zich in eenig stadium van de voor de betrokken onderneming gebruikelijke wijze van bewerking bevindt.

(3) De Directeur kan bepalen, dat de in lid (1) bedoelde rubbervoorraden slechts mogen worden opgeslagen in bepaalde door hem aan te wijzen opslagplaatsen.

Artikel 19.

(1) Het is aan erkende rubberhandelaren of aan groepen van erkende rubberhandelaren verboden een grootere hoeveel-heid rubber, omgerekend tot droge rubber, in voorraad

(1) Het is aan erkende rubberhandelaren of aan groepen van erkende rubberhandelaren verboden een grootere hoeveel-heid rubber, omgerekend tot droge rubber, in voorraad

In document V I LAND-KONINKUJÏ VOOR (pagina 63-85)