• No results found

Natuurwaarden en ecologische relaties

3. Ecologische analyse

3.2. Natuurwaarden en ecologische relaties

3.2.1 Historische ontwikkeling

De rijke flora en fauna in het gebied heeft zich niet alleen ontwikkeld onder invloed van de expositie van de hellingen, de geografische ligging, de geologische en geomorfologische gesteldheid en de bodemeigenschappen, maar ook door het extensieve grondgebruik in de afgelopen eeuwen. De Bemelerberg werd tot 1923 door een gehoede schaapskudde begraasd. In de jaren erna werd de helling steeds minder voor gemeenschappelijke beweiding gebruikt.

Toen aan de begrazing met een gehoede kudde een einde kwam, trad achtereenvolgens vervilting, verruiging en tenslotte opslag met houtige soorten op. Uit foto’s kon worden vastgesteld dat in 1938 nog sprake was van een helling met open grasland. In 1979 was een aanzienlijk deel van het reservaat met bos, struweel of vrijstaande bomen bedekt. Onder meer daardoor was de soorten- rijkdom van de graslanden sterk afgenomen. In 1979 is begrazing door schapen opnieuw ingevoerd en zijn veel struiken en bomen gekapt. Dit leidde in het eerste decennium tot een herstel van de vegetatie, maar nadien bleek deze positieve ontwikkeling te stagneren (Smits et al., 2007).

Vanaf eind jaren tachtig werden schapen afwisselend ingezet in de Julianagroeve en de naastgelegen Koeberg. In het kader van het beschermingsplan van de Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad zijn drie voortplantingspoelen aangelegd die actief worden opengehouden.

3.2.2 Ecohydrologie

Kenmerkend voor vrijwel het gehele plateau van Margraten – waarvan het onderhavige Natura2000- gebied een westelijke uitloper is – is dat het inzijgende regenwater niet in bron- en kwelgebieden uittreedt aan de randen van het plateau aangezien er geen of onvoldoende ondoorlatende lagen voorkomen in de Maasgrindafzettingen (liggend op de kalksteenlagen) noch in de onder Maasgrinden liggende kalksteenafzettingen. Het regenwater infiltreert dus diep de bodem in en stroomt onder- gronds af richting het Maasdal.

Bij hevige buien en bij langduriger neerslag treedt na enige tijd wel oppervlakkige afvoer van regen- water op in het stroomgebied ofwel “run-off”; met name bij akkers met een grotere helling worden daarbij löss en voedingsstoffen meegenomen en lager op de helling afgezet. Dit levert op enkele plaatsen in het Natura2000-gebied een verstoring op van de over het algemeen vrij voedselarme bodem; immers wanneer door de run-off water en löss uit bemeste akkers op de hellingen met schraalgrasland terechtkomt wordt dat deel veel voedselrijker dan normaal. De run-off-situaties, die potentieel nadelig zijn voor de Natura2000-natuurwaarden in dit gebied, zijn geïnventariseerd en beschreven in een apart rapport opgesteld door onderzoekbureau Antea (Velthuis et al., 2018); zie kaart 3.1. De kaart geeft een overzicht de run-off-risicopunten in of langs de (plateau)-randen van het Natura 2000-gebied. Per risicopunt worden maatregelen voorgesteld. In het Antea-rapport zijn tevens kaarten toegevoegd met de globale locatie van de te nemen maatregelen. De grens van het

natuurgebied met bovenliggende (landbouw)gronden bedraagt circa 12 km. 3.2.3 Stikstofdepositie

In figuur 3.2 is stikstofdepositie weergegeven in mol. N per ha. per jaar, op basis van de AERIUS- prognoses uit 2018. Per verticale lijn stijgt de depositie met 100 mol N-ha-jr. De totale jaarlijkse belasting per ha in 2020 werd door AERIUS in 2018 geraamd op bijna 1500 mol N, waarvan ruim de helft afkomstig uit het buitenland en bijna ¼ deel uit de landbouw in de omgeving.

Figuur 3.2. Verwachte stikstofdepositie 2020 op basis van AERIUS-berekening 2018

0 mol N/ha/jr 1000 mol N/ha/jr

In de paragrafen per habitattype en per soort is aangegeven in hoeverre hiermee de voor de betrokken habitattypen acceptabele depositiewaarden, de zogeheten Kritische Depositie Waarden (KDW), overschreden worden. Teneinde de gunstige staat van instandhouding duurzaam te kunnen realiseren is de doelstelling, dat de N-depositie zo spoedig mogelijk onder de KDW van het meest stikstofgevoelige habitattype uitkomt.

3.2.4 Ecologische relaties met nabijgelegen natuurgebieden

Er is vooral een ecologische relatie met het Natura2000-gebied het Savelsbos. Een uitloper daarvan, de zogeheten Dorrenweggrub, reikt vrijwel tot de oostelijke rand van Cadier en Keer en bevindt zich daar hemelsbreed 500 m van de Schiepersberg. Verbetering van de migratiemogelijkheden van bepaalde diersoorten tussen beide Natura2000-gebieden is daardoor in principe vrij goed mogelijk. Dit is met name van belang voor de vrij kleine populatie van de Natura2000-soort Geelbuikvuurpad in het ´Bemelerberg´-gebied.

In dit verband vermeldenswaardig is eveneens de Eikelmuis, waarvan een populatie in 2018 afkomstig van Rijswijk is uitgezet in de Bemelerberg en waarvoor een verbinding tot stand gebracht wordt met het actuele leefgebied in het Savelsbos en potentieel leefgebied in het Geuldal. Voor deze sterk bedreigde soort worden kleine landschapselementen en schuilgelegenheden in de vorm van

Hoofdrapport Natura 2000-plan Bemelerberg & Schiepersberg (156), december 2020

eikelmuistuinen aangelegd, bosrandenbeheer uitgevoerd en verbindingszones aangelegd. Bij de uitwerking van maatregelen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de programmering van de instandhoudingsmaatregelen en uitbreidingsmaatregelen voor de aangewezen habitats en soorten van de Bemelerberg & Schiepersberg.

In het noorden is de noordelijkste uitloper van het Bemelerberggebied, de groeve Blom, gescheiden van het Natura2000-gebied Geuldal door de provinciale weg Maastricht-Valkenburg en door het oostelijk deel van het dorp Berg en Terblijt. De afstand tot de Meertensgroeve [onderdeel van Natura2000-gebied het Geuldal] ten noordoosten van Berg en Terblijt bedraagt - langs de rand van het dorp – ongeveer 600 meter. Uitwisseling van plant- en diersoorten wordt vooral belemmerd door de provinciale weg [er is geen faunapassage aan de oostrand van Berg en Terblijt] en door het intensieve grondgebruik tussen beide Natura2000-gebieden.

De dichtstbijzijnde locaties met goed ontwikkelde gemeenschappen van de bijzondere typen graslanden en de daarbinnen beperkte voorkomens van pionierbegroeiingen op rotsbodems zijn gelegen in het Savelsbos op de Riesenberg, op de Sint Pietersberg in het Maasdal en in het Geuldal. Verbindingen tussen de gebieden ontbreken. De barrièrewerking door doorsnijdingen met wegen, bebouwing en de Maas is groot en staat de aanleg van verbindingen tussen deze gebieden in de weg. De ontwikkeling van meer bloemrijke bermen zou een aanzet daartoe kunnen geven.

Verder ligt het Bemelerberggebied aan tegen het circa 60 ha grote Hamsterreservaat ten westen van Sibbe. In het Hamsterreservaat gaat het om extensief beheerde akkers. Ecologische relaties zijn er vermoedelijk slechts in beperkte mate, behalve voor insectensoorten en vogelsoorten die zowel in het Bemelerberggebied als in het Hamsterreservaat foerageren.

Voor vleermuizen liggen de relaties met het Natura2000 gebied Geuldal en het Natura2000 gebied Savelsbos eveneens in de hierboven genoemde verbindingszones, en bovendien is er overlap in de migratieroutes van en naar de winterverblijven met deze gebieden.