• No results found

2. BASISSTATISTIEK OP NIVEAU VLAANDEREN

2.3. RESULTATEN

2.3.6. Natuurlijke successie van de vegetatie in populierenbossen

Met behulp van een TWINSPAN-analyse konden binnen de dataset van de Vlaamse bosinventaris 8 verschillende vegetatietypes worden afgeleid. Uit de gemeten

omgevingsvariabelen blijkt dat deze types niet strikt afgelijnd zijn, maar dat sommige elkaar overlappen.

Fig. 2.40 illustreert op een schematische manier hoe de natuurlijke evolutie van de vegetatie in een populierenbos kan verlopen, vertrekkende van een voormalig grasland of akkerland. Het werken met een schema veronderstelt altijd een zekere vereenvoudiging van de werkelijkheid, waarin nog tal van andere factoren de vegetatie-evolutie mee bepalen. Het is echter

onmogelijk om deze allemaal in een tweedimensionale figuur overzichtelijk weer te geven en bovendien zijn niet alle variabelen van even groot belang. De variabelen die hier in

beschouwing worden genomen zijn enerzijds de bosleeftijd op de horizontale as en anderzijds de drainageklasse (vochtigheidsgraad van de bodem) op de verticale as. Hierbij worden volgende veronderstellingen gemaakt:

• De populierenbossen zijn niet geïsoleerd van oude bossen die als bronpopulatie kunnen fungeren, zodat kolonisatie kan optreden.

• De vochtigheid van de bodem neemt lineair toe naarmate de textuur van de bodem zwaarder wordt (zandige bodems worden dus verondersteld droog te zijn en kleiige nat). Waar populieren op zeer natte bodems zijn aangeplant (drainageklasse f en g), kenden de gronden meestal een voormalig graslandgebruik. Op deze natte bodems zal aanvankelijk een vegetatietype tot stand komen waarin Riet, zeggensoorten en Moerasspirea domineren. Voor dit bostype kan al vrij snel (25 tot 50 jaar) de eindfase in de ontwikkeling bereikt worden. Die bestaat uiteindelijk uit een moerasbosvegetatie met Riet, Moerasspirea, Rietgras, Elzenzegge, Moeraszegge, Gele lis, Dotterbloem, Watermuur, Wolfspoot, Leverkruid, enz. Of de Grote brandnetel tussen deze soorten de kans tot expansie krijgt, zal voornamelijk afhangen van het fosforgehalte van de bodem. Op de rijkere bodems zal brandnetel een hogere bedekking kunnen halen dan op armere, al wordt de soort nooit dominant. Ook de vochtigheidstoestand van de bodem speelt hierin enigszins een rol, vermits op zeer natte en permanent gereduceerde bodems de groei van Grote brandnetel zo goed als onmogelijk is. Dit geldt evenwel ook voor de populieren, die daar zeker niet op hun plaats staan. Alleen door middel van drainage is populierenteelt op deze zeer natte bodems mogelijk. Een geleidelijke omvorming van

populierenbossen naar een beter aangepast en meer natuurlijk bostype (Elzenbroekbos) is hier meestal aangewezen. Zwarte els en/of wilgensoorten zullen dan gaan domineren.

Op de matig natte tot vochtige bodems (drainageklasse d en e), die ideaal zijn voor de groei van populier maar ook voor de meeste bosplanten, voltrekt zich een gans andere successie. Aanvankelijk zal de bedekking van Grote brandnetel snel toenemen om allesoverheersend te worden. Naarmate gaandeweg de lichthoeveelheid in het bestand daalt wanneer de struiklaag zich ontwikkelt, zal de Grote brandnetel geleidelijk aan verdrongen worden door meer

schaduwtolerante bosplanten. We krijgen dan in eerste instantie een bos waarin Speenkruid gaat domineren, omdat dit een van de best verspreidende en tevens bodembedekkende bossoorten van betere bodems is. Voor geïsoleerde populierenbossen kan deze fase lang op zich laten wachten (50-100 jaar), maar in populierenbossen die grenzen aan oud bos kan deze soort al na 20 jaar een belangrijke bedekking halen. In een nog latere fase zal het aandeel Grote brandnetel verder terugzakken, ten voordele van een grote groep van bosplanten. De Grote brandnetel blijft tussen de goed ontwikkelde bosvegetatie evenwel bijna altijd in het zomerseizoen het aspect bepalen. Op te merken valt dat deze voormalige landbouwgronden over het algemeen ook een tamelijk neutrale pH hebben. Dit verklaart de aanwezigheid van typische soorten als Slanke sleutelbloem, Rode bes, Ruwe smele, Gevlekte aronskelk, Eenbes, enz. In deze populierenbossen kan ook een vrij gevarieerde spontane verjonging voorkomen. Deze kan bestaan uit es, Rode kornoelje, Europese vogelkers, Zwarte els, Boskers, olm, esdoorn, enz.

Nog een andere successieweg wordt doorlopen door de populierenbossen op drogere

leemgronden (drainageklasse b en c), die gewoonlijk ook iets zuurder zijn. Ook hier zal in een eerste stadium de Grote brandnetel domineren. Na verloop van tijd zal echter de braam een belangrijke concurrent van de brandnetel worden, om na ongeveer 50 jaar een vegetatie te geven waar beide soorten codominant zijn. Uiteindelijk kan de braam de Grote brandnetel bijna volledig verdringen, terwijl intussen meer en meer bosplanten verschijnen. Er ontstaat dan een bosvegetatie, waarin een vrij groot aandeel braam voorkomt. Ook hier geldt de bedenking dat de populieren niet altijd op hun plaats staan, bijvoorbeeld op de drogere lichte bodems, waarop evenwel maar weinig populierenbossen voorkomen. Een natuurlijke evolutie naar Eiken-Haagbeukenbos is hier mogelijk, vermits soorten als Zomereik, Haagbeuk, berk, esdoorn, Lijsterbes en Hazelaar zich hier goed verjongen.

Merk op dat in het schema geen populierenbossen met een grasvegetatie voorkomen. Deze populierenbossen werden bewust uit het schema weggelaten, omdat een grasvegetatie het gevolg is van een permanent graas- of maaibeheer, dat natuurlijke successie onmogelijk maakt. Graas- en maaitolerante grassoorten halen dan de bovenhand op meer gevoelige soorten, zoals de meeste bosplanten, maar ook de Grote brandnetel. Het aandeel

populierenbossen met een grasvegetatie is niet gering: 11,4 %. Zonder stopzetting van het beheer kan de vegetatie zich daarin nooit tot een bosvegetatie ontwikkelen. Wanneer de begrazing of het maaien wordt stopgezet, zal de vegetatie zich verder ontwikkelen volgens een van de hoger beschreven successielijnen, afhankelijk van bodemtype en drainage.

112

Fig. 2.40 Schem

ati

sche voorstelling van de na

tuurlijke vegetatie-su

2.3.7. Evaluatie van de natuurwaarde van de kruidvegetatie in populierenbossen in