• No results found

Waar de particuliere initiatieven en maatregelen in eerste instantie vooral op lokale schaal werden getest en succesvol of minder succesvol bleken, daar deden de sociale hervormers vanaf het einde van de negentiende eeuw in toenemende mate een beroep op het nationale speelveld en met name op de overheid volgens Christianne Smit.260 Zodoende ontstonden er steeds meer nationale verenigingen, nationale congressen en landelijk georganiseerde acties tegen drankgebruik. De overheid werd hierbij voornamelijk ingezet om de sociale hervorming kracht bij te zetten door wettelijke beperking van de verkoop en het gebruik van alcohol. Toch was niet iedereen van mening dat landelijke drankbestrijding direct verband hield met overheidsingrijpen. Landelijke actie kon ook simpelweg betekenen dat het alcoholvrije woord op grotere schaal verspreid werd zonder dat de overheid daarbij een taak kreeg toebedeeld.

Volgens sommige historici werd deze nationale drankweer gedeeltelijk gevormd, ingevuld en geïnspireerd door de internationale drankbestrijderswereld. Van der Stel beweert dat internationale congressen een belangrijke rol speelden in het bepalen van de agenda’s van nationale bewegingen.261 Eveneens stellen Geyer en Paulmann dat internationale debatten in de nationale ruimte aandacht kregen. 262 Dirk Wolffram ziet ook een verschijnsel waarbij internationale congresgangers ‘opereerden op internationaal niveau, terwijl het zwaartepunt van hun hervormingsideeën zich richtten op het subnationale en nationale niveau.’263 In hoofdstuk 1 zagen we al dat het internationale veld beïnvloed werd door de nationale sfeer. In dit hoofdstuk wordt gekeken in hoeverre er sprake is van implementatie van internationale denkbeelden en praktijken in de nationale drankbestrijding.

Uit dit hoofdstuk zal aan de hand van een analyse van landelijke verenigingen, congressen en losstaande acties van de Schmidt, Ruys de Beerenbrouck en Van Rees blijken dat er niet zoiets als één nationale visie of één omgang met het internationale veld was. Dat eerste blijkt allereerst uit de verscheidenheid aan nationale

260 Smit, De volksverheffers, 378. 261 Van der Stel, Drinken, 165.

262 Geyer en Paullmann, ‘Introduction’, 5. 263 Wolffram, ‘Deftige hervormers’, 117.

70

drankbestrijdersverenigingen (paragraaf 1), maar vervolgens vooral uit de uiteenlopende visies over de rol van de staat in de (nationale) drankbestrijding. Schmidt was hierover het felst. ‘Wàt doet de Nederlandsche Staat voor die stakkers [alcoholisten]? Niets!,’ schreef hij gefrustreerd.264 Zijn leven lang probeerde hij de Nederlandse staat ertoe te vermurwen wél iets voor haar bevolking te doen. Dat zien we in paragraaf 3 (de blauwe of rode vaan?), 4 (plaatselijke keuze) en 5 (onderwijs en jeugdbewegingen). Ruys was eveneens van mening dat de staat moest zorgen voor steun aan de drankbestrijding en uitwerking van hun idealen, maar zoals we in paragraaf 2 (Ruys in de Kamer) zullen zien verloor drankbestrijding zijn prioriteit in zijn Haagse periode. Van Rees tenslotte geloofde niet in staatsingrijpen, maar hij toont in paragraaf 1 (verengingen) en 5 (jeugdbewegingen) dat de drankstrijd ook op nationaal niveau zonder tussenkomst van de overheid kon worden gevoerd. In alle visies en drankbestrijdersaanpakken die in dit hoofdstuk de revue passeren zien we een verschillende omgang met het internationale veld. Vooral dit laatste wordt in dit hoofdstuk nader onderzocht. Want in hoeverre werden de verenigingen, congressen en landelijke acties van de drie heren nu werkelijk gevormd, ingevuld en geïnspireerd door het internationale drankbestrijdersveld?

§1. De drankbestrijdersverenigingen vanuit nationaal perspectief

De kern van de nationale drankweer werd gevormd door zeer veel verschillende drankbestrijdersverenigingen en nationale congressen. Van der Stel is van mening dat zowel de verenigingen als de congressen een link hadden met de internationale wereld. Veel verenigingen hadden verbindingen met buitenlandse drankbestrijdersverenigingen met dezelfde levensbeschouwelijke achtergrond, stelt hij.265 Daarbij werden veel drankbestrijdersagenda’s, die werden gevormd en besproken op nationale congressen, bepaald door internationale congressen.266 Beide veronderstellingen worden getoetst in deze paragraaf. Dus in hoeverre was er sprake van een internationale voedingsbodem bij de nationale verenigingen en in hoeverre vertonen de agenda’s op nationale congressen overeenstemming met die van internationale congressen? 264 Schmidt, Zijne Majesteit en het kind, 31. 265 Van der Stel, Drinken, 165. 266 Idem, 168.

71

1.1 De drankbestrijdersverenigingen

De drie heren speelden allen een leidende rol in een nationale drankbestrijdersvereniging. In 1897 richtte Van Rees samen met Menno Huizinga en Lodewijk van Mierop (met wie hij twee jaar later ook de kolonie oprichtte) de Algemeene Nederlandsche Geheel-Onthouders Bond (ANGOB) op. Dit was de eerste landelijke ‘neutrale’ geheelonthoudersvereniging. Zij hadden geen expliciete religieuze of politieke richting en definieerden zich zelf als vrije denkers en anarchisten. Inspiratie vonden zij bij de Zwitserse medici Auguste Forel en prof. Gustav von Bunge, die geheelonthouding propageerden en de drankbestrijding niet meer louter als godsdienstige en zedelijke beweging zagen. Eveneens vonden de ideeën van Tolstoj, die zij later ook toepasten in de kolonie in Blaricum, doorgang in de ANGOB.267 De geheelonthouding moest namelijk in het teken staan van een persoonlijk streven naar meer ‘reinheid van het hart’. Maatschappelijke doelstellingen konden hier hooguit uit voortvloeien. Ook de ANGOB was afkerig van wettelijke actie en had een federatief karakter, waarbij lokale verenigingen veel vrijheid behielden. 268 Van Rees bleef zijn hele leven zeer betrokken: van 1897 tot 1925 was hij voorzitter van de bond.269

Een jaar na de oprichting van de ANGOB richtte Ruys de Beerenbrouck samen met katholieke medestrijders de katholieke federatie Sobriëtas op. Evenals bij de ANGOB vormden de plaatselijke verenigingen de kern van de bestrijding. Vanaf 1904 konden de lokale bonden zich zelfs geheel zelfstandig organiseren.270 Sobriëtas wilde, anders dan de ANGOB en NV, duidelijk één groep binnen de Nederlandse samenleving aan zich binden: de katholieken. Om onder die katholieken een zo groot mogelijk bereik te hebben accepteerde de vereniging drie categorieën bestrijders: geheelonthouders, afschaffers van sterke drank en halfdaagse afschaffers. Die laatsten waren voor onthouding in de namiddag.271 Tot zijn premierschap in 1918 was Ruys voorzitter van Sobriëtas en zat het secretariaat in Maastricht. De drankbestrijding was volgens Ruys een effectieve manier om arbeiders bij de katholieke beweging te halen en te leren vergaderen. Sobriëtas stond zo niet op zichzelf, maar was een onderdeel van indirecte armoedebestrijding en emancipatie van de katholieken.272 267 Smit, Volksverheffers, 259 en Blok, ‘Dronkenschap’, 122. 268 Van Leer, Besmetting en bevrijding, 39-40. 269 Idem, 39. 270 Ruys, ‘De R-K Drankbestrijding’, 5. 271 Van der Stel, Drinken, 162. 272 Verhagen, Toen de katholieken, 63.

72

Weer een jaar later, in 1899, veranderde de NV haar naam in de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. Zij was in 1842 opgericht als een vereniging tegen sterke drank, maar vanaf nu was geheelonthouding haar devies. Schmidt had in deze omslagsperiode naam gemaakt als een van de radicale jongeren die de NV zouden omvormen tot een geheelonthouderspartij.273 Van 1903-1923 was hij als bestuurslid van de NV een spil in de vereniging. Voor die tijd, maar ook tijdens zijn bestuursperiode, sprak hij op NV-vergaderingen vaak nog namens zijn woonplaats Amsterdam.274 Evenals de ANGOB en Sobriëtas was in deze vereniging dus ook nog veel oog voor lokale afdelingen. Tijdens Schmidts bestuursperiode kreeg de NV nauwere banden met de sociaaldemocraten. Meermaals pleitte Schmidt, vaak onsuccesvol, voor een aansluiting bij bijvoorbeeld de acties voor de achturige werkdag en de kiesrechtbeweging.275 Hij was van mening dat de drankbestrijding zou profiteren van een brede volksvertegenwoordiging, maar bleek in dit streven minder succesvol dan Ruys en zijn katholieke vereniging. De NV werd nooit een echt socialistisch orgaan.

Naast deze drie hoofdverenigingen waren Schmidt en Van Rees ook lid van de Nederlandsche Onderwijzers Propaganda Club (NOPC), de onderwijstak van de NV. Schmidt was vanaf 1895 voorzitter en ook Rees was, als een van de weinige professoren, betrokken. Van Rees was daarnaast Groot Tempelier van de Nederlandse Loge van de Orde van de Goede Tempelieren, waarover in hoofdstuk 1 al is uitgeweid. De Loge had vooral een overkoepelende functie tussen de Internationale Loge en de Plaatselijke Loges. Schmidt werd in zijn laatste levensjaren ook lid van de Orde van Goede Tempelieren en hij nam trouw deel aan de wekelijkse logevergaderingen.276 Tot slot was er nog de Nationale Commissie tegen Alcoholisme die in 1909 het licht zag. Toen Schmidt als vertegenwoordiger van de NV op een bijeenkomst van de Centrale Duitse Drankweer was, werd hij op het idee gebracht om ook in Nederland een soortgelijk gemeenschappelijk optreden te operationaliseren. 277 Alle Nederlandse drankbestrijdersorganen waren hierin vertegenwoordigd, ook onder meer Sobriëtas en de NV. De NCA zorgde zo voor enige samenhang in de sterk gescheiden drankbestrijdersverenigingen.278 Zij coördineerde landelijke acties als de Plaatselijke 273 Baar, ‘Schmidt’, 185. 274 Zie IISG, Archief NCA, inv.2-8 notulenboeken van NV. 275 Baar, ‘Schmidt’, 185. 276 Van der Woude, ‘Over een verdienstelijk veteraan’, 141. 277 Idem, 140-141. 278 Van der Stel, Drinken, 164.

73

Keuze, waarover meer in paragraaf 4. Jacob van Rees en Frits Schmidt zijn hier allebei een tijdlang voorzitter van geweest.

Drie van de hier genoemde verenigingen– namelijk de ANGOB, De IOGT(N) en de NCA – zijn tot stand gekomen in het buitenland of met buitenlandse inspiratie. Veel kernverenigingen binnen de Nederlandse drankweer kwamen dus gedeeltelijk tot stand door internationale samenwerking (Nederlandse Loge IOGTN), inspiratie in ideeënleer (ANGOB) of aanpak (NCA). Overigens waren de NV, Sobriëtas en de NOPC ook niet vrij van internationale banden. Schmidt ging als voorman van de NV en NOPC dikwijls naar internationale onderwijzerscongressen en alcoholcongressen waar de school en het drankmisbruik centraal stonden. Hier deed hij kennis en inspiratie voor eigen handelen op en dit deelde hij met zijn eigen achterban. Eveneens gaf het werk met Sobriëtas Ruys volgens zijn biograaf Verhagen niet alleen een platform om nationale bekendheid te verkrijgen, maar ook om internationale ervaring op te doen.279 Zijn Sobriëtas nam immers door Ruys’ toedoen een leidende positie in bij het internationale verbond tussen katholieken.

1.2 Nationale congressen: internationale agenda’s?

Voor de NCA als nationaal overkoepelend orgaan te werk ging, was er een andere uitzondering die de verschillende verenigingen verbond: het nationale congres. Aan het eind van de negentiende eeuw, de periode dat nieuwe verenigingen het licht zagen en oude werden hervormd, kwamen de eerste nationale congressen van de grond. In 1897, 1899 en 1901 werden de eerste drie nationale congressen voor geheelonthouding gehouden. In 1907 volgde het eerste, en tevens voorlopig het laatste280, algemene Nederlandse congres tegen alcoholisme. Na die vier congressen gingen de grote drankbestrijdersorganisaties volgens Van der Stel ieder hun eigen, levensbeschouwelijke gang en werden er aparte katholieke, protestantse en sociaaldemocratische congressen gehouden.281 Uit het vorige hoofdstuk bleek al dat Van Rees, Schmidt en Ruys de Beerenbrouck congressen van grote waarde hechtten aan congressen. Ook op nationale congressen zijn ze steevast aanwezig.

279 Verhagen, Toen de katholieken, 63-64.

280 In de door mij onderzochte periode is slechts één algemeen nationaal congres. 281 Van der Stel, Drinken, 168.

74

Al eerder bleek in dit hoofdstuk dat meerdere historici beweren dat internationale denkbeelden veel doorgang vonden in nationale agenda’s.282 De nationale congressen zijn ideaal om dit nader te onderzoeken, omdat hier alle thema’s die van belang waren door de Nederlandse drankbestrijders de revue passeerden. We vergelijken het congres het (enige) algemene Nederlandse congres van 1907 met het Internationale Congres te Boedapest van 1905. Kende het Nederlands congres veel overeenkomsten met het twee jaar eerder gehouden congres?

Tussen de twee congressen zijn opvallende overeenkomsten en verschillen waar te nemen. De meeste thema’s zijn nagenoeg hetzelfde. Zo was er op beide congressen aandacht voor alcohol en jeugd, alcohol als oorzaak van misdaad, de organisatie van de drankweer, alcohol in de koloniën en reclame tegen de drankhandel.283 De op het internationaal congres behandelde thema ‘alcohol en het streven der arbeiders naar ontwikkeling’ komt niet terug op het nationale congres van 1907, maar is eveneens een vast punt van aandacht van de Nederlandse drankbestrijders, zo blijkt uit andere jaargangen van De Wegwijzer.284 Ook het thema ‘de waarde van de wettelijke maatregelen als middel in den drankstrijd’ van het Nederlands congres van 1907 kwam niet terug op het internationale congres te Boedapest, maar bij volgende internationale congressen zien we de vraag in hoeverre de staat moet ingrijpen steeds terug.285 Dit duidt er dus op dat de nationale thematiek inderdaad veelvuldig voortkwam uit de thematiek op internationale congressen. 286 Het feit dat het eerste behandelde onderwerp op het nationale congres van 1907 een overzicht van de buitenlandse drankbestrijding was, bevestigt dit nog eens. Het is dus niet alleen dat nationale vraagstukken op internationale congressen een steevast onderdeel vormden, zoals Edman beweert, maar dat ook drankbestrijding in het buitenland aandacht kreeg op een nationaal congres.287

Het nationale congres nam echter niet het hele programma van het internationale congres te Boedapest over. Alcoholisme en degeneratie of erfelijkheidsleer was bijvoorbeeld een belangrijk onderwerp op het congres te Boedapest (en op veel andere 282 Van der Stel, Drinken, 165 en Wolffram, ‘Deftige hervormers’, 117. 283 In De Wegwijzer 9 (1905) staat op pagina’s 193-197 een overzicht van thema’s op het Internationale Congres tegen Alcoholisme te Boedapest. In De Wegwijzer 10 (190) 75-77 een overzicht van het eerste Nederlands congres. 284 Bij het doornemen van de jaargangen 1900-1930 stuitte ik haast iedere jaargang op een artikel over het vraagstuk van alcoholisme en arbeid(ers). 285 Zie bijvoorbeeld congres Stockholm 1907 waarin het Gothenburgstelsel werd besproken. In dit systeem had de staat een monopolie. Van der Stel, Drinken, 167. 286 Van der Stel, Drinken, 165 en Wolffram, ‘Deftige hervormers’, 117. 287 Edman, ‘Temperance and modernity’, 41.

75

internationale congressen), maar kreeg geen gehoor op het nationale congres. Hetzelfde gold voor het vraagstuk over alcoholisme en hygiënisme. Internationale ideeën worden dus niet naadloos overgenomen. Er is wel degelijk sprake van een proces van toe-eigening en ‘aanpassing aan vaderlandse omstandigheden’, zoals Maartje Janse ook al beweerd over de omgang met internationale ideeën van de vroege drankbestrijders.288 In de volgende paragrafen zullen we bezien in hoeverre de drie figuren zich deze buitenlandse ideeën en aanpakken werkelijk toeëigenden en toepasten op het nationale speelveld. §2. Ruys de Beerenbrouck in de Kamer Vanaf 1905 was Ruys gedurende decennia lid van de Tweede Kamer. Eerst als Kamerlid, vervolgens als minister en Kamervoorzitter, en zelfs elf jaar als minister-president (in de periode 1918-1925 en 1929-1933). De katholieke voorman was van mening dat de Nederlandse overheid een grote taak had bij drankbestrijding onder haar burgers. Internationaal moest er sprake zijn van voorlichting, vriendschappelijke samenwerking en eerbiediging van de volkswil uit andere landen, maar bestrijding diende volgens Ruys door de nationale staat uitgewerkt te worden. De overheid was namelijk verantwoordelijk voor het ‘algemeene welzijn en volksgeluk’.289 Daardoor had zij ‘de plicht het drankmisbruik te bestrijden en het recht daartoe de noodige maatregelen te treffen.’290 Maar hoe vervulde Ruys deze plicht zelf als volksvertegenwoordiger te Den Haag? En hoe zette hij internationale denkbeelden of handelen in in de Haagse politiek?

2.1 Vertegenwoordiger van de drankbestrijding in Den Haag?

In zijn eerste jaren in de Haagse politiek hield Ruys zich, zoals van nieuwe Kamerleden werd verwacht, redelijk stil. Hij sprak eigenlijk alleen mee over regionale Limburgse onderwerpen óf over drankbestrijding.291 Volgens zijn biograaf Verhagen zou Ruys wel iedere gelegenheid die hem werd geboden aanpakken om te spreken over de ellende die Koning Alcohol teweegbracht, ook als het op dat moment niet aan de orde was in de Kamer. Toen hij vanaf 1918 de functie van minister-president en minister van 288 Ik heb vele jaargangen van De Wegwijzer doorgenomen er nergens was dit een onderwerp tijdens nationale bijeenkomsten. Wel werd er af en toe aan gememoreerd als íets dat gebeurde in het buitenland. 289 NA, archief ministerie van A(SZ/V), inv.nr. 1690, brief Ruys aan minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, gedateerd 1926 (n.a.v. congres te Dorpat). 290 NA, archief Ruys de Beerenbrouck, inv.nr. 51, drankbestrijding 1914-1934, manuscript ‘Zedelijkheid en alcoholisme’, ongedateerd. 291 Verhagen, Toen de katholieken, 101.

76

Binnenlandse Zaken kreeg, werd hij zichtbaarder in de Kamer. Veel alcoholbestrijders waren over die ontwikkeling vol goede moed. ‘Bij hem zijn de belangen der drankbestrijding stellig aan goede handen toevertrouwd!’ schreef de redactie van De

Wegwijzer enthousiast.292 Het eerste bericht uit Den Haag van het nieuwe kabinet Ruys de Beerenbrouck droeg dan ook een positief karakter voor de drankbestrijders. Op hun eerste Prinsjesdag werd tijdens de Troonrede uitgesproken dat ‘de strijd tegen het drank- en opiumgebruik […] zal worden aangebonden.’293 Toch schoof Ruys drankbestrijding tijdens zijn Haagse periode zichtbaar naar de achtergrond. Af en toe haalde hij de drankstrijd aan in debatten, maar eigenlijk zijn er maar twee episodes waarbij Ruys echt de drankbestrijding veder probeerde te helpen via de Haagse politiek – en allebei hielden ze verband met de internationale drankbestrijding.

In 1909 wist Ruys op drankbestrijdersgebied zijn eerste persoonlijke succes te behalen in de Kamer: er werd een algemeen verbod op absint aangenomen.294 Dit verbod had Ruys dan wel in de Kamer geïnitieerd, maar hij had dit zeker niet zelf bedacht. De roep om een absintverbod waarde namelijk al geruime tijd rond in internationale drankbestrijderssferen. In 1902 vermeldde De Wegwijzer bijvoorbeeld dat Franse drankbestrijders bezig waren de regering te overtuigen van het verbod op absint.295 In 1906 verscheen er in hetzelfde tijdschrift zelfs een groot artikel van A.J. van Ort waarin hij het gevaar van absint uiteenzette aan de hand van internationale bronnen en schreef hoe drankbestrijders in diverse landen voor een verbod streden. Van Ort noemde een imponerend lijstje van onder meer België, Ethiopië en Brazilië waar het absintverbod al was ingevoerd en ‘thans zijn er in verschillende landen bewegingen gaande tegen den absint’, zoals in Frankrijk en Zwitserland.296 Absint werd in Nederland niet geproduceerd en de verkoop was ook minimaal, maar voorkomen was beter dan genezen vond Ort. Hij verzekerde dat ‘geleid door de welgeslaagde bewegingen in België en Zwitserland, aangespoord door den ijver, waarmee in andere landen wordt geageerd,’ een Nederlandse beweging tegen absint ‘zeker goede gevolgen [zal] hebben.’297 Ondertussen bleef De

Wegwijzer regelmatig verslag uitbrengen van succesverhalen uit het buitenland over het absintverbod. Met deze kennis in het achterhoofd was Ruys aan de slag gegaan. Hij diende 292 De Wegwijzer 20 (1918), 240. 293 De Tijd, 17-09-1918. 294 Verhagen, Toen de katholieken, 82. 295 De Wegwijzer 5 (1902), 225. 296 A.J. Van Ort, ‘Absint’, De Wegwijzer 9 (1906) 206-213, aldaar 211. 297 De Wegwijzer 9 (1906), 213.

77

een wetsontwerp in dat het invoeren en verkopen van absint verbod en deze werd aangenomen.

Historica Smit wijst erop dat er onder sociale hervormers uit verschillende landen een ware competitiedrang bestond. Wanneer buitenlandse bestrijders oplossingen initieerden, dan ontstond er, dankzij gekrenkte nationale trots, een rivaliteit die hervormingen in andere landen kon najagen.298 Deze absintkwestie is hier een typisch voorbeeld van. In Nederland was er niet werkelijk een groot probleem met deze zwaar alcoholische drank: het werd hier niet geproduceerd en het consumptieverbruik was laag. Toch wilde Ruys niet achterblijven bij de buitenlandse drankbestrijders. Ook Nederland moest immers meegaan in de vaart van drankbestrijdende volken. Het verbod op absint kan zo dus als onderdeel van de competitiedrang tussen naties en als ware symboolpolitiek worden bestempeld.

Het duurde vervolgens tot 1919 voor Ruys opnieuw vanuit Den Haag op de bres sprong voor de alcoholbestrijding. Op zijn verzoek werd een staatscommissie benoemd die de opdracht had een onderzoek te doen om ‘zonder de industrie te knakken aan het branderij-destilleerderij en likeurstokerij eene andere richting te geven.’ Het doel was ‘de productie van gedestilleerd […] te beperken en zo mogelijk op te heffen.’ 299 Volgens de

Tilburgsche courant was de minister geïnspireerd geraakt door de drooglegging in

Amerika en wilde hij nu kijken hoe ver hij Nederland richting Amerikaans voorbeeld kon krijgen. De onderzoekscommissie moest enquêtes houden onder ondernemers en