Eindelijk had Lize bedacht, dat het 't beste was, als ze hen eerst 'n beetje op weg
hielp. Voor haar zelf was 't een goeie oefening, en 'n proef, of ze er nu wezenlijk wat
van wist, en zíj zouden er dan misschien een beetje kijk op krijgen. En het was beter
gegaan van den eersten avond af; wel kon er soms iemand niet respondeeren, omdat
ze 'n vollen mond had, en moest de lezing onderbroken worden, om om te staan voor
't laatste koekje; maar er werd ook flink gewerkt, Lize ‘rook’, bewonderde Coba, als
er over 't een of ander woord iets in Franck of Stoett stond, en ze zouden nu dezen
avond hun tweede middelnederlandsche tekst ten einde brengen.
Maar ook bij Lize in de kamer hing de doffe treurnis.... Er was nog geen licht
aangestoken, en de meisjes zaten en lagen zwijgend bij het open raam, starend op
den kalen muur en het stukje violetten hemel er boven.
‘Ik dacht, dat ik veel te laat was; ik heb nog overal rondgeloopen,’ zei Go.
‘Ik weet niet, hoe laat 't is; ga ergens zitten.’
‘In de vensterbank maar; God, wat is 't zoel vanavond.’
Lou speelde met Go's boeken. Ze was de kinderlijkste en de jongste van allemaal,
had ook, omdat ze thuis was gebleven, minder den invloed van 't studentenleven
gevoeld.
‘We zullen nu maar niet werken, hè?’ zei ze droomerig. ‘We zijn vanavond voor
't laatst bij elkaar, en kunnen 't morgen zelf wel even uitlezen op de bibliotheek.’
Lize knikte. ‘Ik ben ook zoo suf in m'n hoofd; ik had moeite te bedenken, wat ik in
m'n koffer moest meenemen.’
‘Ga jij morgen ook?’
‘Ja, Vader heeft me geschreven, dat ik moest komen.’
‘Ik ben toch blij, dat we hier nog 's terugkomen voor die pic-nic van Laborando
vincimus,’ zuchtte Coba.
‘Ja, dolletjes,’ fluisterde Lou, maar Lize zei, dat ze niet wist, of ze meegaan kon.
‘'t Hangt er van af, of ik weg kan, hè; er schijnt weer iets met de meid te zijn.’
‘O, maar je moet mee; 't zal zoo prettig zijn....’
‘Och, ik ken de menschen zoo weinig.... ik hoor er niet bij.’
‘En òns dan, en Else en Hoefman....’
‘Ja die, maar die is zoo vreemd. Laatst ging 'k met m'n koffertje naar 't station, 't
was niet eens zoo erg zwaar. Daar kwam hij me opeens achterop en wou 't dragen.
Nu, ik vind 'm niets geen reus, ben zelf misschien sterker. Ik zei, dat ik 't liever niet
had,.... maar hij, o, lieve hemel, of ik er van breken zou, of 't iets ongehoords was...
Nou, dat 's aanstellerij. Ik heb 'm wel 's wat van thuis verteld, en dan kan hij weten,
dat 'k wel 's moeilijker dingen te doen heb, dan 'n koffertje te dragen.’
Ze haalde de schouders op, en streek met haar handen over haar moe gezicht. Toen
leunde ze haar hoofd op de ellebogen, en bleef naar buiten zitten kijken, in de lucht,
waar langzaam sterren door kwamem.
‘Wat is 'thier stil,’ zei Lou, ‘is je juffrouw uit?’
‘Ik weet 't niet. 't Is niet gehoorig hier.’
Ze zwegen weer, dachten allen aan de toekomst, die zoo dicht bij scheen op zoo'n
avond; zochten de profetie van hun leven in den muur en de sterren. Go verlangde
naar Eddy: hoe zouden ze elkaar nog nader komen? Was zij niet 't eenige meisje,
van wie hij notitie nam; was 't niet iets van-zelf-sprekends geworden, dat ze altijd
samen waren? En zou dit eindigen in 'n engagement, 'n huwelijk? Ach, die dingen
waren zoo ver, en daar gaf ze nog niet om;.... als hij maar van haar hield, als ze maar
voor 'm zorgen mocht... Ze had er nog over gedacht 'm te vragen eens te komen in
de vacantie, maar ze dacht toch, dat moeder 'm niet aardig vinden zou;... zeggen zou,
dat-ie meer moest werken;... ledigheid maakte melancoliek...
‘Leise flehen meine Lieder... durch die Nacht zu dir...,’ zette ze onwillekeurig
even zacht in; zweeg toen, benauwd door den weeën weemoed.
‘Hè, wat is dit toch eigenlijk 'n lam weer.’ En Coba rekte zich uit in ongeduldig
zuchten. ‘Je kunt niets, je weet niets, je hebt alleen maar 't land. Vanmiddag heb ik
met mevrouw in de populierenlaan bij Poelgeest gewandeld;... en daar verlangde het
toch zoo;... ieder blaadje hing te trillen van verlangen;... je werd er akelig van... Ik
heb tegen mevrouw gezegd: Als we hier niet dadelijk uitgaan, word ik gewoon gek.’
‘Maar je bent immers morgen weer thuis,’ troostte Lou, die hierin het geneesmiddel
voor alle verdrietelijkheden zag.
Maar de anderen antwoordden niet. De kamer was vol angst en verlangen.
Den volgenden middag kwam de wagen voor,
die Go's boeltje naar de nieuwe woning zou brengen. Else was 's ochtends al
vertrokken, nu weer kalm en correct, in het koele morgenlicht; en Go zat alleen op
de tafel zonder kleed te noteeren, hoeveel stuks uit werden gedragen. De deuren
stonden open, en 't gejoel uit de gang klonk jolig door de kamer. De kinderen vonden
't een pretje, liepen glunder lachend de dragers in den weg, en Go was teleurgesteld,
dat het zelfs Joostje niet schelen kon, dat ‘tante’ nu weg zou gaan. Ze ergerde zich,
dat zíj zich zoo gehecht had aan die menschen, wie haar vertrek absoluut niet raakte;
ze moest lachen, omdat ze zich had verbeeld, dat de juffrouw wezenlijk ‘moederlijk’
voor ze was gaan voelen. Voor háár immers 'n ander, en heeren waren makkelijker;
en terwijl ze noteerde: kastje in twee stukken; bureaustoel; studeerlamp, stelde ze
zich voor, hoe over 'n paar maanden hier weer 'n huishouden zou worden
binnengedragen, onder dezelfde blije belangstelling van de kinderen; - 't was 'n komen
en gaan, een onrustig rond-getrek in de stad, waar de jeugd geen ‘thuis’, geen vaste
woonplaats had: ze gingen allemaal van kamer tot kamer, kwámen vol verwachting,
scheidden in leed...
‘Is dat alles, juffrouw?’ kwam de man vragen, en Go keek na door 't raam, hoe de
wagen wegschokkerde, 'n kantelig tafeltje bovenop; en dan opeens, met tranen,
wendde ze zich af, sloot de deur, en ging lang-uit op de oude canapé liggen. Dit was
het laatste uurtje met haar kamer alleen; de city-bag stond al klaar, met kleinigheden,
die ze nog mee naar huis moest nemen;... de wanden waren leeg, met nijdige prikken
in 't behangsel,... prikken van versieringen van vroegere heeren,
prikken, die ze zelf had gemaakt; - en ze peinsde hoe de kamer nu weer worden zou,
In document
Annie Salomons, Een meisje-studentje · dbnl
(pagina 174-178)