• No results found

Uit de analyse van de geschiedenis van het Nederlandse museumbeleid en de drie ijkpunten daarin, kan worden opgemaakt dat het advies van de overheid aan musea om samen te werken niet nieuw is. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het huidige museale bestel eruit ziet. Welke omstandigheden vormden de aanleiding voor de bezuinigingen die staatssecretaris Halbe Zijlstra in 2011 aankondigde? Hoe zag zijn beleid eruit? Welke rol speelde het rapport

Ontgrenzen en Verbinden van de Raad voor Cultuur en wat was de reactie van de minister van

OCW? Wat was de kern van de rapporten Musea van Morgen en Proeven van Partnerschap van de commissies Asscher-Vonk I en II die werden gemaakt in opdracht van de Museumvereniging? Onderzocht wordt welke verschillen er zijn tussen de aanbevelingen van de overheid in het verleden en het advies van nu. En ook wordt in dit hoofdstuk gezocht naar een verklaring voor het feit dat de ideeën over museale samenwerking die al langer leefden, nu ook daadwerkelijk veelvuldig uitgevoerd worden.

2.1 Bezuinigingen Rutte-I

De eerste jaren van de 21e eeuw waren een periode waarin bezuinigingen dreigden. De

opvolgster van Rick van der Ploeg was staatssecretaris Medy van der Laan (1968) van D66. Zij legde het accent in het beleid op educatie en het aanspreken van nieuw publiek.131 Na Van

der Laan was Ronald Plasterk (1956) van de PvdA verantwoordelijk voor het cultuurbeleid. Hij pleitte voor een sterke cultuursector met een goed bestuur, mecenaat en ondernemerschap. Cultuurparticipatie was één van de speerpunten van zijn beleid.132 Plasterk riep de Commissie

Cultuurprofijt in het leven om hem te adviseren hoe hij het hoofd moest bieden aan de dreigende bezuinigingen, maar ook hoe marktwerking gestimuleerd kon worden en maatschappelijke betrokkenheid vergroot kon worden.133 De commissie adviseerde een norm

voor het verwerven van eigen inkomsten in te voeren. Dat werd de 17,5 % eigen inkomsten-

131 Van der Laan. Bewaren om teweeg te brengen: 8.

132 Boekmanstudies/Ministerie van OCW. Cultuurbeleid in Nederland: 153.

norm; om in aanmerking te komen voor subsidie zouden musea minimaal 17,5 % van hun totale inkomsten zelf moeten gaan verdienen. Lukte dat niet, dan zou de instelling gekort kunnen worden op subsidie.134 Een dergelijke norm was niet geheel nieuw. Minister Hedy

d’Ancona had in 1992 een 15 % eigen inkomsten-norm voor podiumkunsten in gevoerd.135 De

norm van Plasterk gold echter voor alle culturele instellingen. In 2010 trad het kabinet Rutte-I aan, bestaande uit de VVD en het CDA met als gedoogpartij de PVV. Halbe Zijlstra (1969) van de VVD werd aangesteld als staatssecretaris van het ministerie van OCW. De beleidsplannen die hij in juni 2011 presenteerde, lieten een schok door de culturele wereld gaan. Zijlstra kondigde forse bezuinigingen op kunst en cultuur aan: van 990 miljoen euro naar 752 miljoen euro, een bezuiniging van 24 %.136 Eén van de speerpunten van zijn beleid

was het stimuleren van ondernemerschap. In die lijn zette hij dan ook de 17,5 % eigen inkomsten-norm van Plasterk voort.137 Bovenstaande toont aan dat zowel d’Ancona, Plasterk

als Zijlstra de eigen-inkomsten norm – en eventueel daaraan gekoppelde sancties – als pressiemiddel gebruikten om culturele instellingen, inclusief musea, te dwingen om te verzakelijken.

2.1.1 Aanleiding van de bezuinigingen

De kredietcrisis uit 2008 lijkt indirect de aanleiding voor Zijlstra’s bezuinigingen. Hoewel de recessie ontsproot in de Verenigde Staten leidden de gebeurtenissen ertoe dat ook Nederland binnen enkele jaren in een economische crisis verkeerde. Is er een verband tussen de

134 H. Zijlstra. Meer dan kwaliteit: Een nieuwe visie op cultuurbeleid. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ’s- Gravenhage, 2011: 11.

135 H. d’Ancona. Investeren in Cultuur. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. ’s-Gravenhage, 1992.

136 H. Bockma. ‘Kunstbezuiniging valt lager uit dan werd gedacht.’ de Volkskrant, 25.08.2012.

137 H. Zijlstra. Meer dan kwaliteit: Een nieuwe visie op cultuurbeleid. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ’s- Gravenhage, 2011: 11.

economische crisis en de cultuurbezuinigingen? Zeker, maar de bezuinigingen uit 2011 en daaruit voortkomende veranderingen in de museumsector lijken niet enkel aan de financiële depressie te wijten. Ook de heersende tijdsgeest en de veranderende (samenstelling van de) maatschappij lijken daar invloed op te hebben.

Dat de samenleving de afgelopen eeuw veranderingen heeft doorgemaakt is evident. De vraag is of musea mee veranderd zijn. Oftewel, sluit het aanbod van hedendaagse museale instellingen aan op de behoeften van het moderne museumpubliek? Niet altijd, lijkt het antwoord. Museum Boerhaave in Leiden is een voorbeeld van een museale instelling die moest erkennen dat zij niet (meer) in de behoeften van hun publiek voorzag. Naar aanleiding van de bezuinigingen van Zijlstra dreigde ook voor dit museum subsidieverlaging. Dat dwong Boerhaave ertoe een andere koers te gaan varen, één die meer gericht was op het genereren van eigen inkomsten. De koersverandering legde het museum geen windeieren: Museum Boerhaave komt met dertig procent inmiddels ruim boven de eerdergenoemde 17,5 % eigen inkomsten-norm. Directeur Dirk van Delft schrijft het succes toe aan het feit dat het museum meer publieksgericht is gaan werken. Museum Boerhaave zou teveel met de rug naar de samenleving toe hebben gestaan. “Nu kijken we naar buiten en vragen ons af: wat speelt er in de maatschappij, welke debatten zijn er gaande en hoe kunnen we daar vanuit onze collectie op inspelen met mooie exposities voor een breed publiek?” vertelt Van Delft.138

De vraag is of meer musea teveel met hun rug naar de maatschappij staan. Daardoor lopen zij het risico niet te voorzien in de behoeften van de hedendaagse museumbezoeker, wiens interesses en verwachtingen van een museum veranderd zijn. Als dit het geval is, wat is dan de reden dat museale instellingen zich niet bewust zijn van wat er zich in de samenleving afspeelt? Charles Esche, directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven, denkt dat het subsidiestelsel een van de redenen is. Dat zou musea decennialang een gevoel van autonomie gegeven hebben. Ze waren immers vrij om te bepalen wat er met het subsidiegeld gebeurde en hoefden aan niemand verantwoording af te leggen. Dat heeft er volgens Esche toe geleid dat de kunstsector een imagoprobleem voor zichzelf gecreëerd heeft.139 Vanuit ditzelfde idee

kwam het beleid van Zijlstra tot stand. Hij vond dat de museumwereld te veel aan een ‘overheidsinfuus’ hing. Zijlstra: “De overheid is te veel een primaire financier geworden.”140

Beleidsaanpassingen moesten daar verandering in brengen.

De gewenning van musea aan subsidies zoals hierboven beschreven, bleek na de aankondiging van de bezuinigingen van Zijlstra funest. Na jaren waarin het niet op kon en er volop geld in kunst en cultuur – en dus ook in musea – geïnvesteerd werd, brak een tijd van schaarste aan. De bezuinigingen werden bovendien op zeer korte termijn doorgevoerd, waardoor museale instellingen accuraat en snel moesten reageren. Voor veel musea bleek de omschakeling té groot. Sinds de bezuinigingen van staatssecretaris Zijlstra hebben veertien musea in Nederland definitief hun deuren moeten sluiten. Voor een tiental musea dreigt sluiting nog steeds, bij ruim zestig musea wordt er personeel ontslagen en zesenvijftig musea snijden in hun activiteiten.141

2.2 Advies Raad voor Cultuur

Halbe Zijlstra wilde dat er een omslag in de museale wereld teweeg gebracht werd. Daarom vroeg hij de Raad voor Cultuur in maart 2012 een advies te formuleren met betrekking tot de toekomst van het museumbestel. Omdat kabinet Rutte-I in april 2012 viel, werd het advies van de Raad voor Cultuur niet aan Zijlstra maar aan zijn opvolger gepresenteerd. In november 2012 werd het kabinet Rutte-II aangenomen, bestaande uit een coalitie van de VVD en de PvdA. Jet Bussemaker (1961) van de PvdA werd beëdigd als minister van OCW en nam het rapport Ontgrenzen en Verbinden: naar een nieuw museaal bestel van de Raad voor Cultuur

139 S. Kuiper. ‘Dat het niet aan iedereen besteed is, het zij zo.’ Trouw, 19.12.2011.

140 H. Bockma. ‘Halbe Zijlstra: Er zit pijn in de bezuinigingen, dat klopt.’ de Volkskrant, 11.06.2011.

in ontvangst.142 Dit advies voor een nieuw museumbestel bestond uit een drietal speerpunten:

Kerncollectie Nederland, een Erfgoedwet en samenwerking. Hoewel de drie hoofdelementen van het rapport uitgedragen werden als gelijkwaardig, lag het accent op het samenwerken. De Raad adviseerde museale instellingen niet alleen om meer te gaan samenwerken, ook stelde hij voor dat de overheid zou bepalen welke musea de beste samenwerkingspartners waren. Die instellingen moesten zogenaamde ‘ketens’ gaan vormen, bestaande uit kern- en partnerinstellingen.143 Een voorbeeld is een keten met het thema ‘archeologie’, waarbij het

Rijksmuseum van Oudheden in Leiden de kerninstelling zou zijn en het Drents Museum in Assen de partnerinstelling.144 Het gewicht dat de Raad aan dit onderdeel van het advies gaf,

bleek tevens uit het feit dat hij de minister adviseerde om samenwerken vanaf 2017 verplicht te stellen.145 Als een museum weigerde of geen afdoende bijdrage zou leveren aan de

ontwikkeling van de keten waartoe zij behoorde, zouden daar consequenties aan verbonden worden. Een museum zou bijvoorbeeld gekort kunnen worden op subsidie.146

Het verplichte karakter dat de Raad samenwerken wilde geven en het idee van door de overheid gevormde ketens, zorgden voor een golf aan kritiek. Zo meende hoogleraar Arjo Klamer dat musea die vrijwillig kozen voor samenwerken een grotere kans van slagen hebben dan musea waarbij samenwerking wordt opgedwongen. “Gedwongen huwelijken zijn een heilloze weg,” aldus Klamer.147 Ook Judikje Kiers, directrice van de Amsterdamse musea het

Bijbels Museum en Museum Ons’ Lieve Heer op Solder, dacht daar zo over. Kiers: “Een door

142 Ontgrenzen en Verbinden: naar een nieuw museaal bestel. Raad voor Cultuur. ’s-Gravenhage, 2013: 7.

143 Ibidem: 33.

144 Ibidem: 37.

145 Ibidem: 13.

146 Ibidem: 33.

musea zelf geïnitieerd initiatief zal altijd voorspoediger verlopen.”148 Maar ondanks de kritiek

op de manier waarop samenwerking vorm moest krijgen, stond de museale wereld wel achter het idee van museale samenwerking an sich. Martine Gosselink, hoofd geschiedenis van het Rijksmuseum, bijvoorbeeld: “We moeten tussen musea onderling meer in poules gaan werken. Er zijn veel sterke collecties in Nederland, op allerlei plekken. […] Laten we alsjeblieft de krachten bundelen en als conservatoren samenwerken!”149

Minister Bussemaker reageerde in juni 2013 op Ontgrenzen en Verbinden. In de museumbrief Samen werken, samen sterker schreef zij het advies van de Raad om museale samenwerking te stimuleren ter harte te zullen nemen. Zij was ervan overtuigd dat musea betere en mooiere tentoonstellingen konden maken en meer publiek konden trekken als zij de handen ineen zouden slaan.150 Daarom besloot de minister om tot 2017 jaarlijks een bedrag

van drie miljoen euro beschikbaar te stellen om samenwerkende musea te belonen.151 Het

vormen van museale ketens door de overheid en het verplicht stellen van samenwerking door middel van het opleggen van sancties vond Bussemaker te ver gaan: “Ik geloof dat je meer bereikt als je mensen zelf laat kiezen met wie ze willen samenwerken. Die verbanden moeten

148 G. Roethof. ‘Museale samenwerking in praktijk.’ Amsterdamse Kunstraad. Amsterdam, 2013 <http://www.kunstraad.nl/2013/02/museale-samenwerking-in-de-praktijk/ >.

149 L. Wytzes. ‘Als je blasé doet, mag je van mij heel snel weg’; Conservator geschiedenis van het Rijksmuseum Martine Gosselink (44) is nuchter en praktisch.’ Elsevier (2013): 32 – 42.

150 C. Kammer. ‘Samenwerking moet organisch groeien. Interview Jet Bussemaker, minister van OCW.’ NRC Handelsblad, 10.06.2013.

organisch groeien. Als het Rijk ketens zou vaststellen, dan worden dat starre, kunstmatige samenwerkingsverbanden.”152

2.3 Verschillen toen en nu

Bij het vergelijken van de inhoudelijke adviezen van de overheid voor museale samenwerking van toen en nu, zijn veel overeenkomsten te ontwaren. Zo gaf Elco Brinkman in zijn beleidsnota’s aan samenwerkende musea te willen belonen. Hij deed dat door bij het beoordelen van subsidieaanvragen te kijken of een museum onderdeel was van een samenwerkingsovereenkomst en liet daar deels het oordeel van afhangen.153 Anno 2014 wil

minister Bussemaker samenwerken op een andere manier stimuleren, namelijk door per jaar een bedrag van drie miljoen euro uit te trekken om samenwerkende musea te belonen.154

Ook de politieke, economische en maatschappelijk situaties waarin Nederland verkeerde op de momenten dat de overheid musea adviseerde om meer te gaan samenwerken, vertonen overeenkomsten. Zo grepen politici in economisch moeilijke tijden vaak terug naar deze aanbeveling omdat zij samenwerken zagen als een manier om kosten te besparen of om museale instellingen meer eigen inkomsten te laten genereren.

Geconcludeerd kan worden dat het huidige advies van de overheid om meer te gaan samenwerken niet sterk verschilt van de manier waarop er in het verleden over gesproken werd. De ophef onder musea, in de wetenschap en in de media over de bezuinigingen leek echter groter dan de voorgaande keren. Dat is te verklaren doordat Zijlstra’s bezuinigingen ondanks de verzakelijking van de sector (die al enkele decennia geleden zijn intrede deed) en de toename van de eigen inkomsten, voor de meeste musea een bittere pil was. Eén van de redenen daarvoor was dat het zoals gezegd een fikse bezuiniging was, van 990 miljoen euro

152 Kammer. ‘Samenwerking moet organisch groeien.’ NRC Handelsblad.

153 Brinkman. Aanvullende notitie op Nota Museumbeleid: 4.

naar 752 miljoen euro. Daarbovenop kwam een bezuiniging van 125 miljoen euro in de provincies en de 35 grootste gemeentes.155 Maar ook de snelheid waarmee de bezuinigingen

werden doorgevoerd speelde mee: de koerswijziging werd aangekondigd in de zomer van 2011 en ingevoerd vanaf begin 2013.156 Daar bovenop kwam het advies van de Raad voor

Cultuur, waarin het idee van door de overheid samengestelde museale ketens werd geopperd. Maar hoewel de bezuinigingen er inderdaad inhakten en er musea waren die hun deuren moesten sluiten, vielen de consequenties over het algemeen mee. De grootste angst van musea, dat hen samenwerking opgelegd zouden worden, werd geen werkelijkheid. Minister Bussemaker zei zich te realiseren dat musea een zware dobber hadden aan de bezuinigingen. Bovendien was zij zich bewust van de problemen die daardoor gerezen waren. Met haar beleid wilde zij musea dan ook vooral ondersteunen.157

Maar toch, de signalering dat de kranten nog niet eerder zo vol stonden met berichten over samenwerkings-initiatieven van musea blijft. Is dat enkel te verklaren door de schrik en de ophef over de plannen van de Raad voor Cultuur? Of is er nog een verklaring?

2.4 Musea en samenwerken

Bij de musea zelf is ook een verklaring te vinden. Want waarom volgden museale instellingen het advies van de overheid om meer te gaan samenwerken niet eerder op? Of is de aanname dat zij dat niet deden onjuist en werd de aanzet tot samenwerken ook door de musea al langer geleden gedaan?

Op het eerste gezicht lijkt het alsof musea de aanbevelingen inderdaad naast zich neer gelegd hebben. Veel musea zouden lange tijd weinig zien in samenwerken met andere

155 ‘Snijden in de kunst, viel het mee?’ NRC Handelsblad, 03.01.2014.

156 Ibidem.

157 J. Bussemaker. Museumbrief. Samen werken, samen sterker. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ’s- Gravenhage, 2013: 2.

museale instellingen. In 2002 sprak de gemeente Amsterdam zich bijvoorbeeld uit voor samenwerking tussen de drie museale instellingen aan het Museumplein: het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum. Die musea zagen daar echter geen heil in; zij waren niet geïnteresseerd in het verkopen van een combi-ticket waarmee bezoekers toegang zouden krijgen tot alle drie de instellingen.158

Musea leken in de praktijk dus niet happig te zijn om samen te werken. Maar hoewel de discussies fel waren, kwam samenwerking er vaak wel. Zo werkten het Van Gogh Museum en het Kröller-Müller Museum in 1990 samen aan een overzichtstentoonstelling van Vincent van Gogh die op beide locaties te zien was. De samenwerking was een groot succes: de tentoonstelling trok bijna een miljoen bezoekers waarvan ruim 450.000 mensen afreisden naar het Kröller-Müller Museum in Otterlo.159 Een ander voorbeeld was de Vermeer-

tentoonstelling die in 1996 in het Mauritshuis te zien was. De expositie bestond uit 22 schilderijen van Johannes Vermeer, een beroemde Hollandse schilder uit de Gouden Eeuw. Alle werken waren bruiklenen van vijftien musea verspreid over de hele wereld. De tentoonstelling trok honderdduizenden bezoekers.160 Op den duur gingen ook de musea

rondom het Museumplein ‘overstag’. Recentelijk werd bekend dat er één combi-ticket komt waarmee bezoekers toegang krijgen tot het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Van Gogh Museum en waarmee ze bovendien een uitvoering in het Concertgebouw kunnen bijwonen.161 Doel van het combi-ticket is het sterker uitdragen van het merk

‘Museumplein’.162 Bovenstaande voorbeelden bevestigen dus dat musea al langer

samenwerken.

158 I. Van Aalst. ‘From Museum to Mass Entertainment. The Evolution of the Role of Museums in Cities.’ University of

Utrecht. Utrecht, 2002.

159 C. van Tiggelen. Evenementenbeleid: een strategisch marketing instrument. Mechelen, 2013: 4 – 5.

160 A. van Roessel. ‘Vermeer-expositie in Den Haag met ruim 460 duizend bezoekers financieel succes.’ de Volkskrant, 10.06.1996.

2.4.1 Omslag in denkwijze

Ook Irene Asscher-Vonk (1944) stelde in een persoonlijk interview het beeld bij dat musea geen gehoor gaven aan de oproep van de overheid om te gaan samenwerken.163 Voor haar rol

als voorzitter van de commissie Asscher-Vonk I die het rapport Proeven van Partnerschap publiceerde, sprak zij veel museumdirecteuren en –medewerkers over dit onderwerp. Tijdens die museumbezoeken hoorde zij – tot haar grote verbazing – vaak dat musea al lang samenwerkten met andere museale instellingen. Asscher-Vonk: “Ik vroeg hen dan: ‘waarom wéét ik dat dan niet?’. Ik vertelde hen dat ik netjes de kranten lees en bovendien een buitengewone interesse in kunst en cultuur heb, maar dat museale samenwerking voor mij vrij nieuw was.”164 Asscher-Vonk vertelde vervolgens hoe musea haar uitlegden dat zij niet de

noodzaak ingezien hadden van het tonen van hun samenwerkingsactiviteiten aan de buitenwereld.165 Dat gold voornamelijk voor organisatorische samenwerking. Want wat had

het publiek er aan om te weten dat een museum kosten bespaarde door museale samenwerking? Er werd ook zo gedacht over het laten zien van inhoudelijke samenwerking. ‘Het publiek zou er toch niets aan hebben om te weten dat het kunstwerk dat zij bekijken een

161 De tickets zullen te koop zijn bij vijfsterrenhotels en negentig euro kosten.

162 ‘Eén kaartje voor alle instellingen rond het Museumplein.’ Het Parool, 12.06.2014.

163 Irene Asscher-Vonk is hoogleraar Sociaal Recht aan de Rotterdamse Radboud Universiteit en voorzitter van de Museumvereniging. Zij was tevens voorzitter van de commissies Asscher-Vonk I en II die de rapporten Musea voor Morgen en Proeven van Partnerschap maakten.

164 I. Asscher-Vonk. Persoonlijk interview. Juni 2014.

bruikleen van een ander museum is?’ zo beargumenteerden musea.166 Museale instellingen

liepen dus niet te koop met de samenwerkingsverbanden die zij aangingen.

De vraag is hoe het komt dat er een omslag heeft plaatsgevonden en musea de samenwerkingsovereenkomsten nu wél met de buitenwereld delen. Volgens Irene Asscher- Vonk waren de musea de kritiek die zij van de overheid en de media te verduren kregen zat. Asscher-Vonk: “Musea voelden zich onheus bejegend door de politiek. Zij kregen constant kritiek op hun aanpak en hen werd met regelmaat de sticker ‘stoffig’ en ‘saai’ opgeplakt. Op