• No results found

Motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld

6 Een tweede studie

6.5 Motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld

In reactie op de Beleidsmaatregelenmonitor 2014-2015 heeft de minister in maart 2015 aangegeven te onderzoeken of de instellingen in het hoger onderwijs transparant communiceren over de motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld. Daaraan voorafgaand is op 12 februari 2015 de motie Mohandis ingediend (Kamerstuk 30 012, nr. 47). Hierin is verzocht om instellingen te verplichten om transparant te zijn over hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld en dit via de websites van de instellingen te

ResearchNed heeft in opdracht van het ministerie van OCW in december 2015 en in februari/maart 2016 systematisch de websites van hogescholen en universiteiten geraadpleegd om na te gaan of er sprake was van informatie over de motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld. De opdracht was om intensief te zoeken en om niet meer dan ongeveer tien à twintig minuten per instelling tijd te besteden aan het

zoekproces. Over het geheel genomen was informatie over het collegegeld makkelijk te vinden. Bij alle instellingen wordt duidelijk uitgelegd welke eisen per tarief gelden. Van de 37 bezochte hogescholen is bij 29 instellingen (bij bijna acht van de tien hogescholen) een beschrijving gevonden van de motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld. Van de zeventien geraadpleegde universiteiten is bij dertien instellingen een beschrijving van de motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld aangetroffen. Twee universiteiten hanteren een instellingscollegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeld (Technische Universiteit Delft en Technische Universiteit Eindhoven). Hiermee is de hoogte van het instellingscollegegeld gemotiveerd bij alle dertien reguliere universiteiten. Er is geen informatie gevonden bij de levensbeschouwelijke universiteiten, noch bij de OU.

6.6 Samenvatting

In dit hoofdstuk is de ontwikkeling van het aantal studenten dat een tweede studie volgt, zowel volgtijdelijk als gelijktijdig, geanalyseerd en besproken. Elke student kan één bachelor en één master volgen tegen het wettelijk collegegeld. Bij een tweede bachelor- of masteropleiding betaalt de student het (vaak hogere) instellingscollegegeld. Een uitzondering wordt sinds september 2010 gemaakt voor studenten die hun eerste diploma behaalden in een andere sector dan gezondheidszorg of onderwijs en die hun tweede studie in een van deze sectoren gaan doen. Sinds september 2014 wordt er tevens een uitzondering gemaakt voor studenten die voor het afronden van hun eerste studie een tweede (of derde of volgende) studie beginnen onder voorwaarde dat zij deze studie(s) onafgebroken volgen. Deze twee groepen studenten betalen het wettelijk collegegeld. Vervolgens is er nog specifieke regelgeving c.q. zijn er uitzonderingen voor studenten die een schakelprogramma volgen. In deze slotparagraaf worden de belangrijkste bevindingen beschreven.

Verandert het aandeel studenten dat kiest voor een tweede studie (gelijktijdig c.q. volgtijdelijk)?

In 2015 volgt ongeveer drie procent van alle studenten een tweede studie, zowel in de bachelor- als in de masterfase. Sinds 2013 zien we een stabilisatie van deze aantallen, waar in de jaren ervoor - met name in het wo – een daling zichtbaar was in het aandeel studenten dat een tweede studie volgde (een afname van 35 ppnt. tussen 2010 en 2013). Iets meer dan 22.500 studenten volgen een tweede studie, nagenoeg gelijk verdeeld over het hbo en het wo.

De meeste studenten (20.860) starten met een tweede studie nadat ze de eerste studie hebben afgerond. Ook dit aantal is sinds 2013 redelijk stabiel, na een jarenlange daling die vooral in het wo plaatsvond. Slechts een klein aantal studenten startte met de tweede studie vóór het behalen van het eerste diploma. Het gaat om ruim 1.600 studenten, waarvan zes van de tien in het wo studeren. Daarmee is sinds 2013 in het wo een stijgende trend zichtbaar en in het hbo een nagenoeg stabiel beeld. Dit volgt op een dalende trend tussen 2010 en 2013 die relatief gelijk liep voor hbo en wo.

Het aantal studenten met een tweede bachelor dat buiten de regeling voor het wettelijk collegegeld valt, is in de periode 2009-2013 meer dan gehalveerd. In de jaren erna is er sprake van een lichtere daling van drie procentpunten en is er in het wo een stabiel beeld. Binnen de groepen die een tweede studie doen, is tussen 2013 en 2015 een lichte toename te zien van degenen die dit doen vanuit een overige sector naar zorg of onderwijs (in 2015 37%), door een stijging van het aandeel studenten met een hbo-diploma. Het aantal studenten met een tweede bachelor in zorg of onderwijs stijgt in deze periode (6 ppnt., t.o.v. de hele populatie bachelors een minimale stijging van 0,05 ppnt.).

Van de studenten die een tweede studie volgtijdelijk doen, heeft ruim drie kwart de eerste studie in het hbo gevolgd. Het grootste deel volgt een wo-bachelor in de categorie overig; sinds 2014 is deze stroom stabiel. Er is een schatting gemaakt van het aantal studenten dat een schakelprogramma doet. Het betrof hier in 2015 ongeveer 6.000 studenten. Dit komt overeen met 31 procent van alle studenten die een tweede studie doen (bachelor en master, volgtijdelijk en gelijktijdig). Ten opzichte van alleen de tweede bachelors die buiten de regeling voor wettelijk collegegeld vallen (eerste studie buiten zorg of onderwijs en tweede studie binnen zorg en onderwijs of gelijktijdige tweede studie, eerste studie hbo-bachelor en tweede studie wo-bachelor), is deze groep ongeveer 60 procent.

Welk type student volgt een tweede studie?

Een tweede bachelor in het hbo wordt vaker gevolgd door vrouwen en autochtone studenten, door oudere studenten, deeltijdstudenten en studenten met een vwo- vooropleiding. In het wo doen vrouwen vaker een tweede studie in de sector zorg of onderwijs terwijl ze hun eerste studie buiten deze sector volgden. Het grootste deel (ruim 40%) van de hbo-wo-doorstroom naar een tweede studie buiten zorg of onderwijs komt uit de sectoren economie en (iets minder) uit de sector gedrag en maatschappij en techniek. Zij kiezen meestal voor opleidingen in het wo in respectievelijk economie, recht, gedrag en maatschappij of techniek. Grotendeels gaat het hier om de schakelprogramma’s of premasters (doorstroom van hbo-bachelor via een premaster naar een wo-master). Studenten die in het wo een tweede bachelorstudie doen in de zorg zijn voornamelijk afkomstig uit de sectoren gedrag en maatschappij en natuur (dit is na 2013 min of meer gestabiliseerd).

Hoe hoog zijn de instellingscollegegelden voor de tweede studie en zijn deze in voldoende mate gemotiveerd?

Het instellingscollegegeld in het hbo ligt in het studiejaar 2015-2016 iets boven de € 7.000; in het wo is het instellingscollegegeld € 8.700 in de bachelor en € 11.800 in de master. Het gemiddelde instellingstarief van voltijd hbo- en wo-bachelors samen bedraagt € 7.794; van de masters € 11.493. Gemiddeld over alle voltijd ho-opleidingen is het tarief € 9.331. Het hbo hanteert doorgaans een uniform tarief voor de hele instelling. Dit tarief is relatief stabiel in de bachelor en master en in de verschillende sectoren. Bij tien van de 37 hbo- instellingen wordt in de bachelor een gedifferentieerd tarief gehanteerd binnen de instelling. Het wo kent hogere collegegelden en ook meer variëteit binnen de instellingen, met name in Maastricht, Amsterdam, Rotterdam en Groningen (bachelortarieven). Twee universiteiten (WUR en TU/e) hanteren een uniform tarief voor de bachelor. Bij de overige universiteiten hangt het tarief af van de sector waarin men studeert. Bij economie en gedrag & maatschappij is er weinig variatie; uitschieters zijn er met name bij

gezondheidszorg (met € 32.000 zijn de geneeskunde-opleidingen in Maastricht het duurst). Instellingscollegegeld ter hoogte van het wettelijk tarief wordt gehanteerd bij twee

Over het algemeen is informatie over de hoogte van het collegegeld en de eisen per tarief goed vindbaar. Bij 28 van de 37 hogescholen en bij dertien van de zeventien universiteiten (in ieder geval bij de 13 reguliere universiteiten) is op hun website een beschrijving te vinden van de motivering van de hoogte van het instellingscollegegeld.