• No results found

Bronnen en doelgroepen

In dit onderzoek is, indien mogelijk, gebruikgemaakt van registers danwel aansluiting gezocht bij bestaande onderzoeken. In deze paragraaf worden deze bronnen kort

beschreven. In de afzonderlijke hoofdstukken wordt steeds nader ingegaan op definities en selecties die voor de analyses zijn gemaakt.

Het 1Cijfer Hoger Onderwijs (1cHO) is een (geanonimiseerd) register van inschrijvingen in het hoger onderwijs dat benut kan worden voor het genereren van beleidsinformatie. De ho-instellingen verstrekken informatie over inschrijvingen van studenten aan het CRIHO (Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs), beheerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO registreert deze gegevens en vult deze aan met informatie afkomstig uit het GBA. De gegevens worden tevens benut voor het verstrekken van beleidsinformatie, door middel van het 1cHO. Het 1cHO is een extract uit het Centraal Register Inschrijving Hoger Onderwijs (CRIHO), dat alle ho-inschrijvingen bevat. In deze bestanden staan alle inschrijvingen en examens van studenten in het bekostigd hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten).

Het 1cHO is verrijkt met studiefinancieringsrecords van de studenten. Deze zijn

beschikbaar gesteld door DUO Groningen en bevatten per record per jaar en per maand de bedragen voor basisbeurs, aanvullende beurs en lening alsook woonsituatie en ov-gebruik. Deze gegevens zijn geconsolideerd en geaggregeerd en vervolgens toegevoegd aan de inschrijfgegevens uit het 1cHO. De onderzoeksvragen die betrekking hebben op het leengedrag van de studenten zijn met behulp hiervan beantwoord. De bestanden van de jaren 2006-2015 zijn gebruikt.

De Studentenmonitor Hoger Onderwijs (zie ook www.studentenmonitor.nl) is in 2000 door het ministerie van OCW geïntroduceerd met het doel om door een bundeling van de tot op dat moment relevante studentonderzoeken, meer systematisch en periodiek de

ontwikkelingen op de sociaal-economische dimensie van studeren in het hoger onderwijs in kaart te brengen en te volgen, met behulp van kengetallen en bevraging van doelgroepen.

Het monitorsysteem heeft vooral een signaleringsfunctie bij de ontwikkeling van beleid en genereert informatie op de momenten dat dit volgens de beleidscyclus nodig is. In de Studentenmonitor staan sinds 2000 studievoortgang, motivatie, studiekeuze, studiegedrag, tevredenheid, tijdbesteding, inkomsten en uitgaven centraal. Dit alles vooral gerelateerd aan de sociaal-economische status van studenten.

De Startmonitor Hoger Onderwijs is een initiatief van ResearchNed. Het is een landelijk onderzoek dat nieuwe studenten in het hoger onderwijs volgt vanaf hun entree in hbo of wo tot aan het einde van het eerste studiejaar. De Startmonitor onderzoekt de verschillen tussen aanmeldingen en inschrijvingen, brengt het gebruik van voorlichtingsmateriaal en het studiekeuzeproces in kaart, inventariseert hoe studenten ‘landen’ in hun opleiding en vraagt studenten of hun eerste jaar naar tevredenheid verloopt. Aan het eind van het jaar kunnen deze gegevens gerelateerd worden aan de keuze die studenten maken; of zij met hun opleiding zijn gestopt of de initieel gekozen studie continueren.

Om de kwaliteit van het onderwijs en de tevredenheid van studenten in kaart te brengen, is gebruikgemaakt van gegevens uit de Nationale Studentenenquête (NSE). De Nationale Studenten Enquête (NSE) is een grootschalig landelijk onderzoek waarin jaarlijks bijna alle studenten in het hoger onderwijs worden uitgenodigd om hun mening te geven over hun opleiding. Alle NVAO-geaccrediteerde opleidingen aan hogescholen en universiteiten in Nederland kunnen participeren aan dit onderzoek. Deze objectieve informatie over opleidingen en instellingen draagt bij aan de kwaliteit en transparantie van het hoger onderwijs. De oordelen worden gebruikt als informatiebron voor studiekiezers en door instellingen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Eén op de drie studenten in Nederland doet mee aan dit onderzoek.

In de analyses is steeds een onderscheid gemaakt naar doelgroepen. Soms zijn dat doelgroepen van het beleid (bijvoorbeeld bètastudenten, studenten met een functiebeperking). Soms zijn het doelgroepen die ook centraal staan in de

Studentenmonitor en op basis waarvan de toegankelijkheid van het onderwijs bestudeerd wordt. De resultaten zijn allereerst berekend voor het hele hoger onderwijs en zijn steeds uitgesplitst voor hbo en wo. Voor zover er de beschikking is over achtergrondkenmerken is bij alle resultaten gekeken of er verschillen zijn tussen typen studenten. Hierbij is onder andere onderscheid gemaakt naar:

 opleidingssector (croho-onderdeel);  eerstejaars en ouderejaars;  bachelor en master;  mannen en vrouwen;

 studenten die belemmerd worden door een functiebeperking;  allochtone studenten;

 sociaal-economische status van studenten (indeling in drie SES-groepen);  vooropleiding (mbo, havo, vwo);

 bètastudenten (indeling in cluster 1/2 vs. overige opleidingen op basis van de definities van het Platform Bèta Techniek).

De sociaal-economische status van studenten is berekend op basis van een factorscore met de indicatoren opleiding ouders, beroep ouders (ingedeeld naar type beroep en vereiste scholing voor beroep) en inkomen ouders én de eigen inschatting van de student van hun sociaal-economische status. De (factor)score die hier uitkomt is onderverdeeld in drie gelijke groepen: lage SES (=sociaal-economische status), gemiddelde SES en hoge SES. Daarnaast is in sommige analyses uitsluitend gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders en is een onderscheid gemaakt tussen studenten met ouders die een opleiding in het hoger onderwijs hebben gevolgd (tweede generatie ho) en studenten met ouders die geen ho-opleiding hebben (eerste generatie ho). In de tekst is aangegeven welke indicator het betreft.

1.10 Leeswijzer

De hiervoor genoemde vragen worden thematisch beantwoord in de hoofdstukken die volgen.

Hoofdstuk 2 gaat in op de doorstroom en onderwijsdeelname in de bachelor. Doorstroom vanuit het toeleverend onderwijs (havo, vwo en mbo). Bij de instroom is de totale instroom in het hoger onderwijs het vertrekpunt van de analyses en is gekeken naar ontwikkelingen in deelname op basis van studentkenmerken. Speciale aandacht is geschonken aan de bètawinst of het bètaverlies in deze doorstroom en deelname. In hoofdstuk 3 staat de doorstroom van bachelor naar master centraal en wordt onder andere aandacht besteed aan de instroom in meerjarige masters en aan motieven van studenten die ten grondslag liggen aan keuzes die zij maken.

Hoofdstuk 4 behandelt het studiekeuzeproces. Dit gebeurt op basis van de

Studentenmonitor en de Startmonitor Hoger Onderwijs. De start in het hoger onderwijs wordt nader belicht met speciale aandacht voor de mate waarin studenten hebben nagedacht over hun studiekeuze, studiekeuzemotieven, het gebruik van

studiekeuzeinformatie en de ervaren match tussen student en studie. Ook de eerste ervaringen met studiekeuzecheck komen hierin aan de orde.

De studieuitval en studieswitch komen aan de orde in hoofdstuk 5. Het gaat hier om studenten die aan het eind van het eerste jaar besluiten niet verder te gaan aan de opleiding én instelling die zij initieel hebben gekozen. Naast de omvang van deze uitval wordt aandacht besteed aan de relatie tussen uitval en studiekeuzeoriëntatie en de redenen van studieuitval.

In hoofdstuk 6 wordt een analyse gedaan van het aantal studenten dat kiest voor een tweede bachelor of een tweede master en gaan we in op de hoogte en de verantwoording van het instellingscollegegeld.

Hoofdstuk 7 besteedt aandacht aan op de studievoortgang, het studiegedrag,

rendementen, de kwaliteit van opleidingen en excellentie. Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de Studentenmonitor.

In hoofdstuk 8 staan studiefinancieringskenmerken centraal met bijzondere aandacht voor het leengedrag van studenten. De eerste drie maanden van het jaar waarin het

studievoorschot is ingevoerd (de maanden september tot en met december 2015) zijn in deze analyses meegenomen. Tevens wordt ingegaan op de hoogte van de bedragen, de financiële situatie van studenten, de relatie tussen lenen en werken en de leenmotieven.

In alle hoofdstukken is zoveel als mogelijk de focus gelegd op de ontwikkeling in de tijd. Alle hoofdstukken sluiten af met een samenvatting waarin de onderzoeksvragen worden beantwoord. Aan het begin van het rapport is eveneens een integraal conclusiehoofdstuk opgenomen.

Tot slot zijn in hoofdstuk 9 een aantal analyses opgenomen die door OCW in samenwerking met het CBS zijn uitgevoerd. Het betreft hier een analyse van deelnamepatronen en studieloopbanen in het hoger onderwijs in relatie tot het ouderlijk inkomen en andere studentkenmerken