• No results found

Monseigneur Schaepman

Eene treurige mare, eene doodmare komt uit Rome: Dr. Schaepman is ziek, Dr. Schaepman gaat sterven. - O! hoe somber, hoe naar klinkt deze tijding! Hoe kan men zich het leven uitdenken zonder dezen man vol levensvreugd, vol levensgeloof, vol levenskracht? Ja, de ziekte ondermijnde reeds lang dit reuzengestel; een onverpoosd arbeiden, een worstelen en wroeten zonder ophouden in den kamp van 't goed tegen het kwaad, van de waarheid tegen de dwaling, van 't blijde schoone tegen het hatelijke niet, had alle krachten ingenomen en als opgeslorpt; maar toch stond de eik daar nog pal te midden van het schuchtere schaarhout, en zoolang deze stem donderde, was het stil onder de kwetterende, hoewel soms nijdige vogelen. En nu.... gaat deze stem zwijgen? zwijgen in de stilte van het graf? Gaat deze zon ondergaan, juist daar van waar zij het licht verwachtte? Gaat hij vallen, de machtige reus der gedachte, de koene kamper, ridderlijk en onversaagd bij lofrumoer of haatgegrijns? Gaat de adem uitsterven in deze edele borst, die altijd vrank en vrij de slagen afwachtte van het vijandelijk geweld? Credo. Pugno, de fiere leuze, die heel het leven omvat, gaat ze plaats maken voor Veuillot's

‘J'ai cru, je vois’?

Angstige, benarrende vraag - voor hen bovenal, die in Dr. Schaepman een vriend van bij de dertig

jaar verliezen, die den adel van dit leven van nabij hebben mogen volgen, die in hunne herinneringen deze gestalte hoog, altijd hooger hebben zien rijzen, onbevlekt in haar zelfvergeten, ontzaggelijk in hare macht, eenvoudig in de grootschheid van haar streven.

Dr. Schaepman was groot in zijn leven, edel in zijnen geest, eenvoudig in zijn gemoed.

Zijn leven genoot deze wondere eenheid, die 't geloof verleent. Het was gewijd aan de hoogste belangen. Priester Gods, nooit verlaagde hij zijne edele zending met kleingeestige zucht naar het eigene, maar al de hooge gaven van zijn vernuft, van zijn machtig genie, heiligde hij in den gloed van zijne goddelijke geestdrift. Toch bleef hij een kamper - geen droomer, geen dweeper, geen mystieke beschouwer. Onder het harnas verbeeldt men zich het liefst dezen ridder Gods. En dezen ridder behoorde eene Bruid, eene Jonkvrouwe: deze kon niet, gelijk voor Franciscus van Assisen, de armoede zijn, de nederige, stille armoede, maar zij moest wezen eene maagd die meer overeenkomst had met strijdrumoer en glorie. - De Kerk, ziedaar de geliefde van Dr. Schaepman, de heilige, vlekkelooze, bedreigde Kerk Christi. Geene andere liefde kende zijne kuische jeugd, zijn ongerept priestergemoed, zijne fiere ridderziel. De ring aan zijnen vinger was de verlovingsring met de wijsheid, met de H. Theologie, zijne Beatrix. - En waar putte hij deze liefde? In Rome. Rome! zijn echt vaderland, dit Rome, dat misschien zijne armen opent om hem in den jongsten slaap te wiegen! dit Rome waarvan hij zegde: ‘Wie voor zijn heele leven de zon in zijne ziel wil

dragen, moet in zijne jeugd den vollen doop gaan halen van Rome's gouden zon’. Machtig genie, aan mij behoort het niet hem te teekenen. Wie streeft er zulke adelaren na? Zij trekken met forsige pennen ten hooge, zweven er rustig met statigen vleugelslag en hun scherp oog ontwaart den minsten plooi in heuvel en dal.

Godengenot is het ze na te gaan, in hun spoor al het verborgene van het landschap te ontdekken, maar hunne macht ontleden ware ze bijna evenaren. De gewrochten van Schaepmans vernuft, staan boven deze ontleding, boven de waardeering der tijdgenooten. Voor hem, gelijk voor de andere titans der gedachte - Dante,

Shakespeare, Vondel - is een zekere afstand noodig. Naarmate zijne meesterwerken in 't verleden zinken, zullen zij hooger oprijzen in de oogen van het nageslacht. Zulke gewrochten mogen rustig en veilig het oordeel van den tijd afwachten, het vonnis van de eeuwen verbeiden, of liever zij trotseeren tijd en ondergang, zij lachen met onsterfelijke schoonheidsjeugd de toekomst tegen. Al zong hij in zijn machtigen aanhef der Aya Sofia:

De scheppingen des Heeren Behooren mee den dood, Want Hij alleen is Koning, Zijn macht alleen is groot!

toch wist hij dat de mensch is

Een schepper onder God

en dat de werken van dien ‘schepper’ niet vergaan.

Heeft men kunnen beweren dat het lezen van Newmans werken alleen het aanleeren der Engelsche taal loont, dan moet men zich niet verwonderen zoo men eens Nederlandsch leert om Schaepman te lezen; want vertalen kan men hem niet. Stijl en gedachte,

vorm en inhoud, lichaam en ziel zijn bij hem - gelijk bij alle meesters der menschelijke spraak - zoo ineengegroeid, zoo tot een geheel verbonden, zoo innig vereenigd, dat er scheuring zou ontstaan, moest men ze verdeelen. Het woord is bij hem waarlijk het vleesch van zijne gedachte. En hoe kernachtig, hoe donderend, hoe scherp en schetterend soms is dat woord, nu eens bijtend en snijdend als een zweepslag, dan weer vloeiend als laaie gloed of stralend in al de heerlijkheid van een hemelsch visioen. Schaepman heeft van die spreuken, van die zinnen of verzen, die, in brons gegoten of gebeiteld in onvergankelijk marmer, het eigendom worden van gansch een volk, die, in de ziel gekristalliseerd, tintelen bij 's levens zonneschijn, trillen en beven bij 's levens diepste rampen:

Het leven is vernietiging van krachten;

De liefde een moord aan de eigen volle kracht.... O wijsheid Gods wat felle wraak is de Uwe Treedt Gij met onze wijsheid in geding,

-Gij wilt dat wij van de eigen grootheid gruwe, Gij geeft de erinnering!

Zonder huivering kan men die verzen, getrokken uit zijne ‘schoone Irene’, niet lezen. Shakespeare's Queen Constance heeft geen feller kreten, geen smartelijker klanken. Doch ik sprak van Newman, den diepen psycholoog, den verheven denker en wijsgeer. Voor hem moet Schaepman niet onderdoen. Verbazend is zijne kennis der

menschelijke ziel; zijn oog schijnt te dringen in de ondoorgrondelijkste diepten van het hart, ieder plooi te kennen, iedere gewaarwording te ontleden. Als onder 't mes van den heelmeester, beeft het gemoed onder 't meedoogenlooze

scalpel zijner geestelijke ontleding. En wat een wijsgeer! De dragende kracht van al zijne schriften - voordrachten, prozastukken of poëzie - is de philosophische opvatting, het stoute delven naar de oorzaken, de vreezenlooze vlucht naar de toppen, de vaste greep in het leven. Denker en dichter gaan gepaard en vormen den genialen man. Als mensch kent hij den mensch zooals geen een, als priester-wijsgeer heeft hij den sleutel der goddelijke mysteriën onder het menschdom. Van hem geldt niet zijn teekenend vers over Mahomet:

- Mysterie is uw naam.

Hij staat in 't volle licht van 't geloof en van de wetenschap.

En toch deze ziener, deze wijze, deze reus, hoe goed, hoe eenvoudig jong! Men moet hem maar zien omringd met kinderen, spelende met de kinderen, met even veel pret en blijdschap als zij zelven - een echte Christophorus uit Keulens dom. Goed, doorgoed is deze geduchte kamper, deze soms bijtende spotter, deze staatsman en geschiedvorscher. Weigeren kan hij niet. Dat weten zij ook wel, al die een dienst te vragen hebben, een gunst te verkrijgen, die voor nietige beuzelarijen een tijd innemen waar geniale gewrochten konden uitgroeien. Het hart is bij Dr. Schaepman op de hoogte van het verstand. Van waar kwam anders die geheel en gansche overgaaf van zichzelven ten dienste der Kerk, die toewijding aan een levensideaal, aan een werelddenkbeeld? De zelfgaaf is de hoogste gaaf. De liefde is het hoogste leven. En dat Schaepman kan beminnen bleek uit den plotselingen ommekeer, die van een gevierden schrijver een fellen kamper maakte,

dalend in 't gedruisch en 't gegons van den oorlog, blootgesteld aan afgunst, verdenking, jaloerschen nijd. Wel was de strijder zijne krachten bewust, maar dat hij het strijdperk binnentrad, vaarwel zegde aan gewissen roem en rustigen arbeid, was toch eene daad van hooge en heilige toewijding. Zonder sacrificie, niets grootsch onder de zon. Maar ook waar bleef ooit, op deze aarde besproeid door Christus' bloed, een sacrificie ongeloond? Van den tijd dat Schaepman met waren en warmen heldenmoed de letteren vaarwel zegde, dagteekent zijne geweldigste kracht, zijne vruchtbaarste werkzaamheid. Immers zijne onsterfelijke Aya Sofia is de rijpe vrucht van eene ten volle ontwikkelde natuur, van een tot in het diepst geleefde leven.

Dr. Schaepman is eene edele, verblijdende, versterkende openbaring.

In deze octaaf van Drie Koningen, die hem zag ziek vallen, met sterven bedreigd, vertroost door de Sacramenten zijner geliefde Moeder de H. Kerk, vindt men ook het gepaste zinnebeeld voor zijn genie en voor zijn leven. Het waren Koningen, Wijzen, Geleerden, die den kindgeworden God kwamen opzoeken in de nederigheid zijner kribbe en van zijnen stal. Ook Dr. Schaepman is een koning, door de zalving van 't genie, door den rijkdom van zijne geestesgaven, door den adel van zijn inborst. En ook een wijze is deze man, die 't prophetische verrezicht der zieners, der

wijsgeeren, der hooge vinders en dichters geniet. Een geleerde is hij niet minder, hij, de man voor wien al de paden der historie open liggen, die in 't verleden de oorzaak, den uitleg van het heden kan vinden, die de stoutste ingevingen van

zijnen dichtersgloed kan staven door de uitgestrektheid zijner verbazende kennissen. Geene andere ster dan de ster der drie Koningen leidde dezen machtige aan de voeten van het goddelijk Kind, de ster der hooge wetenschap en van 't eenvoudig kinderlijk geloof.

En gelijk zij knielden voor het vleesch geworden Woord, het aanbaden op den schoot zijner Moeder, en hunne zinnebeeldige geschenken boden, zoo ook diende Schaepman Christus in zijne Kerk en bood hem het koninklijke goud zijner liefde, den wierook eener weergalooze aanbidding, de bittere myrrhe van teleurstelling, ondankbaarheid en edelmoedigste sacrificiën.

13 Januari 1903.

M.E. BELPAIRE.