• No results found

De handelsen nijverheidscrisis in Duitschland

Crisissen zijn stoornissen in 't maatschappelijk leven, wanverhoudingen tusschen verschillende bestanddeelen van 't maatschappelijk lichaam. Met de maatschappij is het gesteld als met den mensch: zij ook kent ziekte, en kent soorten van ziekte: jaren reeds kwijnt de landbouw in de West-europeesche landen; de handels- en

nijverheidsmarkt is er sedert twee jaren gedrukt; soms zijn het kredietcrisissen of geldcrisissen die haar op eens 't leven stil leggen.

Velerlei oorzaken kunnen tot eene crisis aanleiding geven; wij hoeven ze hier in 't algemeen niet te onderzoeken, laten wij enkel wijzen op eene opeenvolging van gebeurtenissen bij crisissen gewoonlijk vast te stellen: in tijden van opbloei, als de prijzen hoog staan, werpen geldbezitters of zij die geld willen winnen zich op handel en nijverheid, elkeen heeft vertrouwen, de bankiers geven gemakkelijk krediet, nieuwe nijverheidsinrichtingen komen in groot getal tot stand, de bestaande worden uitgebreid, men brengt voort zooveel men kan, en bereidt zich om meer en meer voort te brengen; de koers der aandeelen wordt kunstmatig omhoog gedreven, zoodanig dat hij in geen verband meer staat met den toestand der nijverheid;

in de hoop dat de prijzen zullen blijven wat zij zijn of nog zullen stijgen, worden bij voorbaat groote hoeveelheden materiaal ingekocht.

Er komt echter een tijd dat de markt de voortbrengst niet meer kan slikken, dat de prijzen niet meer stijgen. Bij de eene of andere gelegenheid ziet men het ongezonde van den overspannen toestand in; men is bevreesd, dikwijls bovenmate, 't vertrouwen, 't krediet, waardoor alleen de opbloei mogelijk was, gaat in eens verloren; banken, nijverheidsgestichten en handelshuizen die niet te vast gegrondvest zijn of

onvoorzichtig te werk gingen worden weggevaagd.

De storm duurt maar eenige dagen, dan komt de kalmte weer; koelbloedig gaat men de zaken na, men begint te vereffenen. Jaren zal die vereffening misschien duren, de markt zal intusschentijd slabakken, maar stilletjes aan komt alles weer op zijn plooi: nieuwe vertierwegen zullen gevonden worden, uitvindingen zullen toelaten de prijzen te verminderen, de koopkracht van 't binnenland zal stijgen.

Maatschappelijke crisissen worden somtijds aanzien als een eigenaardigheid van onzen tijd, als 't gevolg van onze kapitalistische maatschappelijke inrichting.

Vroeger hebben die ook bestaan, het op- en afgaan van de bevolking der steden en van het ledental der gilden is er borg voor(1)

, maar de toenmalige inrichting van de maatschappij had voor gevolg dat de nood een beperkter gebied trof.

Nu breiden de zaken zich gemakkelijker uit in

(1) F. Eulenburg Die gegewârtige Wirtschaftskrise. Symptome und Ursachen, in Jahrbücher für

Nationalökonomie und Statistik. Sept. 1902 blz. 305-6.

een tijd van gebloei, de windhandel jaagt gemakkelijker ongezonde inrichtingen op. Hoe hooger de nijverheid gestegen was, des te dieper de val.

Er is tegenwoordig niet veel leven in de markt der voornaamste nijverheidslanden, de Vereenigde Staten van Amerika alleen vormen eene uitzondering.

Een eigenlijke crisis, wanneer we dat woord nemen in den zin van krach, van geweldigen ommekeer, van plotselinge val na 't stijgen, hebben we niet gehad. Het is veeleer eene algemeene gedruktheid van de markt. Indien we aan 't hoofd van dit opstel geschreven hebben: de handels- en nijverheidscrisis in Duitschland, dan is het niet om mee te doen met het gebruik dat maar al te licht met den naam van crisis elke stoornis, hoe klein ook, bestempelt, maar omdat de gedruktheid van de markt haren hoofdzetel heeft in Duitschland, omdat men daar het snelst was vooruitgegaan, en men daar nu ook het pijnlijkst den ommekeer gevoelt.

***

Vóor 1870 bestond Duitschland uit eene menigte kleine Staten zonder veel aanzien, en ten deele zeer achterlijk; nu is het eene wereldmogendheid geworden, dank zij den drang tot eenheid door de Duitsche schrijvers en hoogleeraars bij hun volk gekweekt, dank ook Sadowa en Sedan.

Georges Blondel, de Franschman die stellig het best de hedendaagsche Duitsche toestanden kent, heeft gezeid dat de ontwikkeling van handel en nijverheid in Duitschland het merkwaardigste feit is der wereldgeschiedenis in de laatste dertig jaar. ‘Waar Engeland eene eeuw aan besteedde, dat heeft

land tot stand gebracht in een kwart eeuw,’ schreef drie jaar geleden het Engelsch blad Spectator.

Dit is des te merkwaardiger daar Duitschland van natuurwege niet rijk bedeeld is. ‘Agriculture, industrie, commerce, tout en Allemagne ne fut créé que par le savoir et la hardiesse de l'homme’ bekent de Fransche schrijver Vict. Berard(1)

. Een paar cijfers tot staving:

Den 1nDecember 1871 waren er in Duitschland 41,058,000 inwoners; 52,279,000 den 1nDecember 1895; volgens de optelling van 1nDecember 1900 was het getal geklommen tot 56,345,000.

-In 1894 werd in Pruisen de belasting op het inkomen geheven op 5,578 millioen Mark. Vijf jaren later, in 1899, was het inkomen, aan de belasting onderworpen, gestegen tot 7,257 millioen.

De Kölnische Volkszeitung van 19nOogst 1902 doet opmerken dat het gemiddeld belastingcijfer der Duitschers, onderworpen aan de belasting op het inkomen, 190,8 Mark was in 1892, 194,1 M. in 1896 en 234,3 M. in 1900.

-De loonen, van 1895 tot 1900, zijn merkelijk gestegen, alhoewel wij moeten bijvoegen dat de huishuur en de prijs der levensbehoeften meteen snel omhoog gegaan zijn.

Het handelsverkeer is in deze laatste dertig jaar meer dan verdubbeld. In 1870 had Duitschland 20,000 kilometers spoor, in 1900 50,511

-In 1876 bezat Hamburg 443 booten metende 219,500 ton. -In 1900 was het getal booten geklommen

(1) La Crise allemande, blz. 893 in La Revue de Paris, 15 Octobre 1902.

tot 802 met eene tonmaat van 988,650. Dus eene toename van 354%!

Daarbij weze nog aangestipt dat het meerendeel stoombooten zijn, nieuw gebouwd, dus met de jongste verbeteringen. Duitschland bezit tegenwoordig de machtigste en snelstloopende booten der wereld.

‘Unsere Zukunft liegt auf dem Wasser’ heeft Keizer Willem II reeds herhaalde maal verklaard, daarom treedt hij persoonlijk op waar het de oorlogsen

nijverheidsvloot geldt.

-Wilt ge nog eenige getallen met betrekking tot bijzondere nijverheden?

De textielnijverheid, die hare voortbrengselen de wereld rond zendt, bezigt een millioen werklieden.

In 1890 was de opbrengst der steenkoolmijnen 70,237,000 ton; tien jaar later 109,993,000 ton.

In de laatste 15 jaar is de voortbrengst van gegoten ijzer met 60% vermeerderd; 897,000 ton staal werden in 1881 voortgebracht, in 1899 6,317,000 ton.

Het kapitaal der electrotechnische winningen werd in 1898 geschat op 240 millioen Mark en in 1900 op 520 millioen.

Voor de chemische nijverheid staat Duitschland ver vooraan. Vroeger werden de Anilinverwen gewonnen uit Zuidersche planten, in 1900 voerde Duitschland er voor 76 millioen Mark uit, gewonnen uit teer.

Langen tijd heeft men op dien bloei niet genoeg gelet: cheap and bad, goedkoop en slecht, zegden de Engelschen, tot dat Edwin Williams, in 1897, die gerustheid geeselde in zijn Made in Germany. ‘Het meesterschap in nijverheidszaken, schreef hij, dat Groot Bretagne toebehoorde en dat tot hiertoe als

eene onomstootbare waarheid gold, zal weldra nog enkel eene overlevering zijn.’ De internationale tentoonstelling te Parijs, in 1900, was voor de Duitsche nijverheid een zege.

***

Maar alle groote opbloei draagt in zich zelf besloten de kiem van een ommekeer. Na de Gründungsperiode van 1871 en 1872, te wijten aan de overwinning en aan de Fransche 5 milliards, heeft Duitschland den krach van 1873 en de daaropvolgende langdurige drukking gekend. Na de buitengewoon vette jaren 1888 en 1889 kwamen de magere 1890 tot 1894; zooals het van 1895 tot 1900 ging kon het niet blijven duren. En wonder, niemand verwachtte zich aan de crisis: de verslagen der

handelskamers voor 1900, alhoewel zij een zekeren stilstand in de zaken vaststellen, zien de toekomst rooskleurig in: ‘er bestaat geene enkele reden om eene ter

neerdrukking van onze economische ontwikkeling te voorzeggen,’ schreef de handelskamer van Hamburg den 31 December 1900(1)

; de beurs, gewoonlijk wel ingelicht over het minste nieuws, behield de hooge koersen; de banken bewaarden hun vertrouwen en gaven maar altijd krediet; de troonrede bij het openen van den Pruisischen Landtag, in Januari 1901, wees op de overdrevene vrees voor de crisis.

Maar de crises, in 1900, stond aan de deur, niet enkel in Duitschland, ook in Engeland, dat leed onder den Zuid-Afrikaanschen oorlog, in Rusland dat als nijverheidsstaat aan de groote verwachtingen niet beantwoordde die men er in had gekoesterd, in

(1) Jahresbericht der Handelskamer zu Hamburg über das Jahr 1900.

Belgie waar de ijzernijverheid kwijnde en milioenen spaargeld verloren gingen in Congoleesche en Russische waarden(1)

.

Duitschland werd bijzonder getroffen, omdat daar de opbloei zoo groot was geweest in de laatste jaren.

In 1899 stonden er de prijzen buitengewoon hoog:

119.8 in 1895 146.0 M. de 1000 k. tegen de rogge te Berlijn 142.4 155,3 de tarwe 23.4 27.1 de aardappelen 48.3 72.1 M. de 100 k. tegen hetgepoedeldijzer te Breslau 20.8 29.9

het lood te Breslau

28.3 48.1

het zink in Schlesien

In 't begin van 1900 waren de werkhuizen in vollen gang.

Met April kwam de vrees voor Amerikaanschen invoer: eenige ijzerfabrieken werden in de Vereenigde Staten gesloten, de Amerikaansche markt, zei men, kon de opbrengt niet meer slikken en zou het te veel naar Europa en namelijk naar

Duitschland zenden om er tegen welken prijs ook afgezet te worden.

Dit bleek nu echter weldra ongegrond, maar het vertrouwen was geschokt en de zaken kwamen stilletjes aan weer op hun plooi, toen, half Oktober, twee

hypothekenbanken de Pruisische Hypotheken Aktienbank en de Deutsche

Grundschuldbank ineen vielen.

Zij waren hunne standregelen te buiten gegaan, hadden geleend tegen

minderwaardige hypotheken en aan maatschappijen die met hun geld windhandel dreven.

Bilderdyk's

De misdaad van een lid is 't algemeene wee

vond hier ook toepassing.

(1) Zie A. Raffalovich Le Marché financier 1901-1902. Paris Guillaumin & Cie , 1902.

Elkeen wilde zich van zijne pandbrieven(1)

ontdoen, ook degelijke hypothekenbanken leden er onder; daar zij geen pandbrieven meer aan den man konden brengen konden zij ook aan de ondernemers niet meer leenen en zoo moesten de bouwnijverheid en met haar den steen- ciment- hout- en ijzerhandel het uitboeten.

Met Januari 1901 begint eene droevige reeks van bankongevallen: den 4nJanuari failliet der bank Marx zonen te Darmstadt, den 16nJanuari verliest de Creditbank van Frankenland, te Ansbach, éen millioen Mark, weggescheerd door den bestuurder; den 11nMaart wordt de bank Albert Holz te Breslau gerechtelijk gesloten; den 24n Maart gaat de bankier Schalm, te Lüben, op de vlucht. In Mei krach van twee nauw met elkander verbonden hypothekenbanken de Pommersche Hypotheken Aktîenbank te Berlijn, nog kort te voor tot hofbank der Keizerin benoemd, en de

Mecklenburg-Strelitzsche Hypothekenbank.

Onnoodig de reeks te volledigen(2)

.

De opschudding nam toe toen in Saksen eene ware bankcrisis uitbrak: in Juni moet de Kreditanstalt für Industrie und Handel te Dresden, eene bank met 20 millioen M. kapitaal, hare betalingen schorsen. Zij had zich te innig verbonden met de

Elektricitätsgesellschaft vorm. O.L. Kummer te Dresden die ook niet meer vooruit

kon, en failliet werd verklaard. Als of de maat nog niet vol was sprong, den 26nJuni, de welbekende en oude Leipziger Bank.

Al wie geld in de banken had wilde het

natuur-(1) Obligatiën door de Hypothekenbanken uitgegeven om zich het geld te verschaffen dat zij op hypotheek uitleenen.

(2) De Engelsche Consul te Frankfort somt ze op in Diplomatic and consular Reports. Annual series nr2851.

lijk seffens terug hebben: zoo moest de Dresdener Bank in twee dagen 10 millioen M. uitbetalen.

Gelukkig hebben de banken, bijzonder de groote Berlijnsche banken, zich goed kunnen houden, dank ten deele aan de hulpvaardigheid van de Reichsbank. In 1902 heeft de geldbelegging bij de groote Berlijnsche banken zelfs toegenomen;

verscheidene onder hen hebben hun kapitaal vermeerderd. Na 1901 springen er geen banken meer.

We moeten echter wijzen op de menigvuldige ontvreemdingen begaan door kassiers en bedienden met den dienst der bewaargevingen gelast. Men is het eens om als beste middel van toezicht een verlof van drie of vier weken voor te schrijven, door alle beambten te nemen; gedurende dien tijd zou een ander hunnen dienst waarnemen en alzoo natuurlijk met hunne handelwijze bekend geraken.

De crisis is bij de banken begonnen, dat wil nu echter niet zeggen dat de andere nijverheden gespaard bleven. De banken hebben veel geleden ten deele omdat de nijverheid leed waarmede zij zich te nauw hadden verbonden. In 1901 is een ‘Reinigungsproces’ begonnen dat vele kapitaalzwakke of slecht ingerichte werkhuizen heeft doen verdwijnen.

Alle takken der nijverheid werden niet evenveel geteisterd: de chemische nijverheid heeft altijd voort gebloeid(1)

, de koolmijnen hebben lange maanden door hunne hooge prijzen weten te behouden; de gemengde nijverheden, die gansch de voortbrengst van hunne waar beheerschen, die ze zelf winnen als ruwe

(1) Zie Die Preisbewegung von Chemikalien seit dem Jahr 1861, door K. Grauer. Halle 1901.

stof, als materiaal, ze tot halffabrikaat verwerken en ze dan ook voor de markt gereed maken, hebben minder geleden omdat zij niet afhingen van de voortbrengers van materialen of halffabrikaten; de textielnijverheid leed reeds sedert 1900 onder de daling der wolprijzen en de toestand voor haar is niet verbeterd; er werd merkelijk minder gebouwd; maar de twee nijverheden die bijzonder van de laatste crisis geleden hebben zijn de electrotechniek en de ijzernijverheid, juist de twee die van 1895 tot 1900 het snelst waren opgekomen.

***

Het is lastig om te bepalen hoeveel de Duitsche nijverheid bij die crisis heeft ingeschoten.

‘Van ongeveer 600 Aktiemaatschappijen, wier verslagen ik heb kunnen inzien en die als typisch mogen gelden, waren er 23 ten honderd, die in 't jaar 1901 geen winstaandeel uitbetaalden, voor 43% was er eene ten deele merkelijke vermindering, enkel 8% hadden eene verhooging aan te stippen.’(1)

In de persoonlijke ondernemingen, die gewoonlijk over minder kapitaal beschikken, zal de toestand waarschijnlijk nog erger zijn.

Het getal der nieuw gestichte nijverheidsmaatschappijen is merkelijk gedaald

433,13 millioen M. kapitaal van 333 in 1899 met 327,08 millioen M. kapitaal op 252 in 1900 met 136,78 millioen M. kapitaal en op 138 in 1901 met

De werklieden hebben veel geleden: volslagene werkeloosheid is niet zooveel het gevolg geweest der crisis als wel vermindering van werkuren en van werkdagen.

(1) Fr. Eulenburg, reeds vermeld, bl. 323.

Op 't einde van 1901 hoopte men dat de slechtste tijd door was, dat verbetering aan de deur stond; men heeft echter weldra die hoop moeten opgeven: de eerste maanden 1902 zijn nog slechter geweest dan de voorgaande.

De kolennijverheid die tot dan toe was gespaard gebleven dank aan de hooge, de overdrevene prijzen die zij behouden had, heeft hare werkuren moeten inkrimpen en 10,000 werklieden afdanken, daar de ijzernijverheid, een harer bijzonderste verbruikers, in zoo moeilijken toestand verkeerde.

Wij mogen nochtans de zaken niet te zwart inzien: in de tweede helft van 1902 zijn sommige nijverheidstakken weer beginnen botten, het getal der faillieten is niet te veel gestegen, de opbrengst der belasting op het inkomen is goed gebleven, de stortingen in de spaarkassen zijn eerder vermeerderd.

Uit dit laatste feit dient nu ook geen overdreven besluit getrokken: in tijden van crisis wordt veel geld uit de nijverheid gehaald om het zekerder te beleggen; men verkoopt nijverheidswaarden en vergenoegt zich met kleiner kroos.

***

Over de oorzaken der crisis werd en wordt nog in Duitschland menig blad papier zwart gedrukt, zonder dat men het altijd eens is.

Wij wijzen hier op eenige der voornaamste. Creta, Cuba, China en Zuid-Afrika laten wij buiten spel. Sommige schrijvers overdrijven het belang dier overzeesche gebeurtenissen(1)

.

Eenigen invloed hebben zij wel zeker op den

(1) o.a. Vict. Berard, in zijn reeds vermeld artikel der Revue de Paris, bl. 880.

buitenlandschen handel geoefend, maar men vergete niet dat 7% van den Duitschen uitvoer binnen Europa blijft; 9% is bestemd voor de Vereenigde Staten van Amerika, enkel 14% voor de overige wereldstreken.

Uit den Zuid-Afrikaanschen oorlog heeft de Duitsche nijverheid eerder voordeel getrokken, Engeland kocht immers meer ijzer en oorlogstuig aan.(1)

.

Het jaar 1901 heeft duidelijk getoond dat de oorzaak der crisis in eene verregaande overvoortbrengst te zoeken is, zoo schrijft Rich. Calwer(2)

, en indien er onderscheid moet gemaakt worden wat de verschillende takken der nijverheid betreft, indien andere oorzaken ook hun deel gehad hebben, de overvoortbrengst blijft op den voorgrond. De markt heeft de voortgebrachte waar niet kunnen slikken. Van 1895 toch tot 1899 is, volgens de schatting van Calwer, de voortbrengingskracht der Duitsche nijverheid toegenomen met 38,56%(3)

.

Ten andere, er werd veel gewerkt door de fabrieken; de mecanieknijverheid en de electrotechniek, die zulke groote uitbreiding genomen hadden, brachten veelal machines voort waarmede nieuwe fabrieken zouden in gang gestoken worden of bestaande vermeerderd; eens die voorwerken geindigd moest er stilstand komen.

-Het opjagen van de nijverheidwaarden is met de overvoortbrengst nauw verwant. De koers der waarden werd zoodanig omhooggedreven dat hij in geen verband meer stond met den toestand der nijverheid; zoo berekent Dr. Eberstadt dat er, den 1nJanuri 1895, aan

(1) Frans Eulenburg, reeds vermeld, bl. 346-7.

(2) Handel und Wandel 1901, Berlin. Dr

John Edelheim bl. 14. (3) Handel und Wandel 1900, bl. 24.

de Berlijnsche beurs, aandeelen van mijn- en ijzernijverheden, met eene gezamelijke naamwaarde van 661 millioen Mark, 777 millioen Mark gecoteerd werden. Vijf jaar later, den 1nApril 1900, waren diezelfde aandeelen gecoteerd aan 1475 millioen!(1)

Groote nijverheidsgestichten konden zich niet beperken tot hun eigen vak; zij begonnen aan financiezaken te doen, stichtten nieuwe maatschappijen, hervormden reeds bestaande om winst te trekken uit het verkoopen der aandeelen.

Het maatschappelijk kapitaal werd soms zonder reden vergroot, alleen om aan de aandeelhouders toe te laten geld te slaan uit den hoogen koers. De nieuwe aandeelen werden aan naamwaarde aan de oude aandeelhouders afgestaan, die alzoo, zonder er iets voor te moeten doen, eenen dikken stuiver in den zak staken, maar ook hunne inrichting met een te groot kapitaal belastten.

-Overvoortbrengst treedt in wanneer de voortbrengst niet meer in verband is met het verbruik, wanneer er geene koopers voor het voortgebrachte gevonden worden.

De bijzonderste kooper voor de Duitsche nijverheid is de Duitsche bevolking, en als machtigst bestanddeel der bevolking, de klasse der arbeiders. Mogen de socialisten nu ook een overdreven belang hechten aan de koopkracht der werklieden, zeker toch is dit belang aanzienlijk: de arbeidersbevolking is de bijzonderste verbruikster.

Welnu, de koopkracht van de Duitsche werklieden is niet gestegen met de vermeedering der

voort-(1) Die gegenwärtige Krisis, ihre Ursachen und die Aufgaben der Gesetzgebung. Berlin, K.

Hoffmann, 1902, bl. 9.

brengst; van 1895 tot 1900 zijn de loonen omhoog gegaan, maar tevens ook de prijs van de allernoodwendigste behoeften, en toen de crisis gekomen is en de loonen daalden, zijn de prijzen - bijzonder huishuur en levensmiddelen - niet in evenredigheid verminderd(1)

.

-De beurswet van 1896 draagt ook een deel der schuld in de Duitsche crisis. Zij ontstond met het doel ware misbruiken te keer te gaan en de terneerdrukking van de graanprijzen te vermijden. In haren blinden iever ging zij te ver. Het verbod beurstermijnhandel te drijven in sommige waren had voor gevolg de speculatie van de termijnmarkt naar den contanthandel te verplaatsen, en te beletten dat de

termijnzaken hunne rol speelden als tegenhanger van den haussehandel.

Om beurstermijnzaken te doen moeten, sedert 1896, kooper en verkooper in het beursregister ingeschreven zijn, zoo niet hunnen zij hunne verhandelingen door de