• No results found

MONITORING EN TOETSING .1 INLEIDING

REALISATIE, BEHEER EN ONDERHOUD

ZICHTBAARHEID VERSTERKTE DEEL OPSTELPLAATS

6.6 MONITORING EN TOETSING .1 INLEIDING

Bij de aanleg van de opstelplaats kan omgevingsbeïnvloeding optreden als gevolg van voorbe-lasting, het inbrengen en verwijderen van damwanden en het heien van palen.

Trillingen en gronddeformaties kunnen schade en hinder aan belendingen, kabels en leidingen en infrastructuur veroorzaken.

Ook tijdens de hijsoperatie kan behoefte bestaan aan monitoring. Denk aan het scheefzakken van de kraan door grondverplaatsingen, het optreden van trillingen en eventueel geluid.

De impact en het belang van omgevingsbeïnvloeding zal afhangen van de locatie van de kraanopstelplaats. In stedelijke omgeving zal de impact en het belang vaak groter zijn dan in landelijke omgeving.

Om de risico’s op schade en hinder zoveel mogelijk te verkleinen en te beheersen is een risico-gestuurde werkwijze van belang. Zie ook paragraaf 4.1 over de toepassing van Geotechnisch Risico Management (GeoRM). Met GeoRM kan op gestructureerde wijze worden omgegaan met de onzekere factoren die de verschillende geotechnische risico’s bepalen.

Door middel van een risicoanalyse wordt de kans op schade en de gevolgen in alle project-fasen in beeld gebracht (inventarisatie en identificatie) en gekwalificeerd. Uit de risicoana-lyses wordt een beeld gevormd van het risicoprofiel. Tegen de onvermijdelijke restrisico’s dienen preventieve en/of correctieve beheersmaatregelen te worden genomen.

Monitoring is geen beheersmaatregel op zich, maar aan de hand van monitoring kan het risicoprofiel mogelijk wel worden bijgesteld. Zie ook de aanwijzing in CUR/CROW-publicatie “Richtlijn meten en monitoren van bouwputten” [19].

Monitoring tijdens het bouwproces is een hulpmiddel om inzicht te krijgen in het effect van deformaties (grond en materieel), trillingen en bouwlawaai op objecten in de omgeving. Monitoring kan ook worden ingezet om beslissingen en aannamen met relatief grote onze-kerheid tijdens de realisatie te beoordelen, waarbij op basis van de trillings- of deformatieme-tingen en post-analyses grip op de onzekerheden kan worden verkregen.

Deze methode wordt de Observational Method genoemd. Als er bijvoorbeeld na de risicoana-lyse in de ontwerpfase grote onzekerheid blijft bestaan over modelparameters voor trillingen en gronddeformaties kan aan de hand van de Observational Method en post analyses het risicoprofiel worden bijgesteld of de uitvoeringswijze worden aangepast.

Voor meer informatie over de toepassing van de SBRCURnet/GeoImpuls-publicatie Observational Method wordt verwezen naar de Handreiking Observational Method [65].

Met het monitoren wordt de invloed van de werkzaamheden op en in de omgeving gemeten, geregistreerd en getoetst aan de eisen. De wijze van meten, registreren, presenteren en toetsen aan signalerings- en interventiewaarden wordt beschreven in een monitoringsplan.

De procedure die bij het monitoren dient te worden gevolgd wordt, vastgelegd in een monito-ringsplan. Veel informatie over monitoring kan worden gevonden in CUR-Publicatie Richtlijn meten en monitoren van bouwputten [19].

Vooral bij toepassing van monitoring voor de Observational Method is het belangrijk dat de metingen grafisch worden gepresenteerd. Dit bevordert de interpretatie en het inzicht in de metingen.

In de volgende paragrafen worden de betreffende metingen nader toegelicht.

6.6.2 MONITORING BIJ VOORBELASTING

Bij voorbelasting van de kraanopstelplaats wordt naast de te realiseren netto dikte van de werkvloer een deel overhoogte aangebracht om de zettingen te compenseren en de zettingen sneller te laten verlopen. Dit laatste deel wordt de extra overhoogte genoemd die wordt verwijderd als aan de hand van zettingsmetingen en zakbaakanalyses voldoende zetting is opgetreden en aan de zettingseisen kan worden voldaan. Het zettingsproces kan kunstmatig

worden versneld door het aanbrengen van verticale drainage eventueel in combinatie met een extra overhoogte.

De te verwachten zetting en de mate van stabiliteit tijdens het ophogen en voorbelasten wordt aan de hand van zettings- en stabiliteitsanalyses door een geotechnisch adviseur bepaald. Bij het voorbelasten worden de volgende items gemeten:

a. Zetting van ophogingen. b. Water(over)spanning.

c. Deformaties van grond en objecten.

Ad a) Zettingen van ophogingen kunnen worden gemeten met zakbaken of extensometers (puntmeting) of zettingsmeetslangen (over de gehele doorsnede). De zakbaken worden aange-bracht in een grid van maximaal h.o.h. 25 m. Het aantal zakbaken is afhankelijk van de afme-ting van de opstelplaats. Denk aan minimaal 2 zakbaken.

De metingen voor horizontale gronddeformaties worden genoemd onder ad c).

Ad b) De waterspanning kunnen worden gemeten met waterspanningsmeters (puntmeting in een grondlaag). De waterspanningsmeters worden bij voorkeur geplaatst bij een beperkt aantal zakbaken aan de rand en de teen van de ophoging.

Ad c) Het verloop van de gronddeformaties onder maaiveld wordt gemeten met helling-meetbuizen. Indien noodzakelijk wordt op de verschillende objecten voorafgaand aan de werkzaamheden een 0-meting uitgevoerd om de deformaties als gevolg van de bouwwerk-zaamheden te kunnen vaststellen.

Deformaties van objecten worden aan de hand van meetboutjes op de betreffende objecten gemeten in x, y en z-richting. De z-richting is verticaal (zetting). De metingen worden bijvoor-beeld uitgevoerd met een theodoliet / total-station. Voor de z-richting wordt een (controle) waterpassing uitgevoerd. De exacte keuze van de meetapparatuur is aan de meetspecialist in overleg met de geotechnisch adviseur.

Om de nauwkeurigheid van de restzettingsvoorspelling van de ophogingen (zakbaakfit) zo goed mogelijk te schatten dienen de metingen en de zakbaakfit aan een aantal voorwaarden conform CROW 304 [10] te voldoen:

METINGEN

• De meetperiode dient minimaal de geschatte hydrodynamische periode te zijn, bij voorkeur 2 maal zo lang. De meetfrequentie is 1 maal per week tot 1 maal per 2 weken. Niet minder frequent.

• De nauwkeurigheid van het meetinstrument dient ± 5 mm te zijn.

ZAKBAAKFIT

Aan de hand van een fitprogramma waarmee de gemeten zettingen kunnen worden gefit aan theoretische zettingsmodellen. Bij de analyses worden de aanbevelingen in CROW 304 paragraaf 4.2 [10] gevolgd en getoetst.

Voor de nadere invulling wordt een monitoringsplan opgesteld waarin de wijze van meten evenals de waarden voor signalerings- en interventiewaarden per object worden opgenomen.

6.6.3 DEFORMATIEMETINGEN

Om de deformaties in de omgeving te kunnen meten worden in de omgeving meetpunten (boutjes, prisma’s, meetstickers of spijkers, leidingbakens) geplaatst. De meetpunten dienen voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden (0-meting) en tijdens de bouwwerkzaamheden te worden gemeten. De 0-meting geeft bij een voldoende lange meetperiode ook inzicht in de ‘natuurlijke’ deformaties door bijvoorbeeld temperatuurverschillen.

Met het uitvoeren van deformatiemetingen worden de deformaties in x, y en z richting in de tijd gevolgd en vastgelegd. De horizontale richtingen zijn x en y. De hoogteligging (z-richting) van de meetpunten wordt gemeten ten opzichte van NAP.

Afhankelijk van de omstandigheden worden de metingen uitgevoerd met een al dan niet automatische RTS (Robotic Total Station) en/of een digitaal waterpasinstrument met meet-baak. Het RTS meet zowel horizontale als verticale deformaties. Met het waterpasinstrument kunnen alleen verticale deformaties worden gemeten.

De nauwkeurigheid van de instrumenten ligt op ca. 0,5 à 1,0 mm. De uiteindelijke nauwkeu-righeid van de meetresultaten is afhankelijk van de omstandigheden en de afstanden waar-over de metingen moeten worden uitgevoerd.