• No results found

De monitoring heeft als doel om de benodigde informatie te verzamelen om de juiste keuzen te maken voor de inrichting en het beheer van Solleveld en Kapittelduinen, gericht op behoud en ontwikkeling van de Natura 2000-doelstellingen. Met de monitoringgegevens kan de uitvoering van het beheerplan worden gevolgd en geëvalueerd. Het is van belang dat de gegevens speci- fiek zijn, de dekking voldoende is en de gegevens compleet zijn. Medio 2022 dienen alle beno- digde monitorings- en inventarisatiegegevens gereed te zijn voor de eindevaluatie van dit twee- de beheerplan. Een nieuwe habitatkartering dient uiterlijk eind 2022 gereed te zijn ten behoeve van het opstellen van het derde beheerplan.

Uit de evaluatie van de eerste beheerplanperiode (zie bijlage 3 en hoofdstuk 8) is gebleken dat de monitoring optimalisatie behoeft. Daarom zal door de provincie vóór eind 2018 voor de tweede beheerplanperiode een aangepast monitoringsplan worden opgesteld. De provincie is hiervoor verantwoordelijk. De belangrijkste aandachtspunten voor dit monitoringsplan hebben betrekking op 1) te inventariseren gegevens, 2) de ruimtelijke dichtheid van te inventariseren gegevens, 3) het opstellen van een uitvoeringsplan voor monitoring en 4) het verzamelen en registeren van de gegevens. Daarbij moet het monitoringgebied worden uitgebreid met het Spanjaards Duin.

Te inventariseren gegevens

De te inventariseren gegevens moeten informatie geven over het voorkomen van habitattypen en -soorten waarvoor het gebied is aangewezen en de indicatoren, die van belang zijn voor het beoordelen van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten. Hieronder vallen in ieder geval:

• Structuurkenmerken: de relevante structuurkenmerken moeten specifiek per habitattype en -soort worden gedefinieerd. Het gaat er om aan te geven welke kenmerken per habitattype en -soort moet worden gekarteerd met een indeling in kwaliteitsklassen. Als basis worden hiervoor de structuurkenmerken uit de Profielendocumenten van EZ gebruikt, aangevuld met andere relevante structuurkenmerken (zie hiervoor de structuurkartering die in 2017 is uitgevoerd ten behoeve van de evaluatie van het eerste beheerplan). Onderdeel van de kartering van structuurkenmerken is onder andere het voorkomen van exoten.

• Typische soorten: de inventarisatie dient zich te richten op het voorkomen van typische soorten en de aantallen waarin deze voorkomen. De Profielendocumenten van EZ vormen hiervoor het uitgangspunt. De methode, het tijdstip en de frequentie van monitoring moeten in het monitoringsplan worden vastgelegd.

• Vegetatie-opnamen: de kwaliteit van de vegetatie wordt mede vastgelegd aan de hand van vegetatie-opnamen. Het aantal opnamen, de opnamemethode en -frequentie moeten in het monitoringsplan worden vastgelegd.

Ruimtelijke dichtheid van de inventariseren gegevens

Omdat de kwaliteitsbeoordeling van habitattypen per deelgebied moet worden uitgevoerd, is het belangrijk dat de gegevensdichtheid voldoende is om deze beoordeling te kunnen uitvoeren. De benodigde dichtheid moet per deelgebied voor de structuurkenmerken, typische soorten en ve- getatie-opnamen worden vastgelegd. Indien er geen sprake is van een vlakdekkende inventari- satie dan moet vastgelegd worden op welke wijze een representatieve steekproef wordt verkre- gen en hoeveel opname-punten er nodig zijn.

Onderstaand zijn op basis van de monitoring aanbevelingen gegeven voor de monitoring:

• Structuurkenmerken: voor alle deelgebieden geldt dat een structuurinventarisatie wordt uit- gevoerd die vergelijkbaar is met de in 2017 uitgevoerde structuurkartering. Om de struc- tuurkenmerken goed te kwantificeren is een structuurkartering gewenst met name de aan- wezigheid van exoten en vergrassing.

• Vegetatie-opnamen: In een aantal deelgebieden is het aantal vegetatie-opnamen te laag om op basis hiervan een representatief beeld van de ontwikkelingen te krijgen. Aanbevolen wordt om in elk deelgebied minimaal 2 vaste opnamepunten op te nemen voor kleinere deelgebieden en minimaal 3 voor grotere deelgebieden. Op basis van de eindevaluatie (zie bijlage 3) betreft dit met name een uitbreiding van het vegetatienetwerk voor de volgende deelgebieden en habitattypen (zie tabel 9.1).

• Typische soorten: Voor de typische soorten is het van belang dat de inspanning gericht is op het per deelgebied in beeld krijgen van het voorkomen. Bij kleinere deelgebieden heeft de monitoring geleid tot een gebrek aan gegevens omdat de inventarisatiedichtheid in deze gebieden te laag is. Voor grotere deelgebieden is een goede spreiding van de inventarisatie over het gebied van belang, omdat het voorkomen anders wordt overschat. Onderstaand zijn de leemten in de inventarisatie per deelgebied en soortengroep weergegeven op basis van de eindevaluatie (zie bijlage 3) (zie tabel 9.2).

Tabel 9.1 Geconstateerde leemten in de inventarisatie van vegetatie-opnamen per deelgebied in de monitoring in de eerste beheerplanperiode

deelgebied H2120 H2130A H2150 H2160 H2180A H2180C H2190B H2190D

Zeereep Solleveld - - - - -

Solleveld - - - -

Slaperdijk- Noord - - - -

Zeereep ter Heijde - - - - -

De Banken - - - - - Ockenburgh - - - - Hyacintenbos - - - - Ockenrode - - - - Van Dixhoorndriehoek - - - Vinetaduin - - - - Hoekse bosjes - - - - Roomse duin - - - - Hillduin - - - - Nieuwlandse duin - - - - Staelduinse bos - - - - Grijs = in deze deelgebieden zijn voor het betreffende habitattype te weinig vegetatie-opnamen beschikbaar Groen = in deze deelgebieden zijn voor het betreffende habitattype genoeg vegetatie-opnamen beschikbaar - = habitattype komt in het deelgebied niet voor

Tabel 9.2 Geconstateerde leemten in de inventarisatie van typische soorten per deelgebied en per soortengroep in de monitoring van de eerste beheerplanperiode

Deelgebied beheerder Broed vogels Vaat planten Amf/ reptiel Dag vlinders Geleed potigen Korst mossen konijn vleerm Zeereep Solleveld Delfland Solleveld Dunea Slaperdijk- Noord Dunea Zeereep ter Heij-

de Delfland De Banken Delfland Ockenburgh ZHL Hyacintebos ZHL Ockenrode Dunea Van Dixhoorn- driehoek ZHL Vinetaduin ZHL, Delf- land, Rot- terdam Hoekse bosjes Rotterdam Roomse duin Rotterdam Hillduin Rotterdam Nieuwlandse duin Rotterdam Staelduinse bos ZHL

Groen = gegevens met volledige dekking op basis van systematische inventarisaties Geel = gegevens in NDFF maar niet volledig (m.n. losse waarnemingen)

Bruin = gegevens ontbreken overwegend

Grijs = soortengroep niet relevant voor het deelgebied

In Spanjaards Duin vindt sinds 2013 jaarlijks vegetatiemonitoring plaats. Deze vegetatiemonito- ring wordt uitgevoerd in opdracht van Zuid-Hollands Landschap en is beschreven in tabel 9.3. Andere soortgroepen worden niet systematisch onderzocht, echter (opvallende) waarnemingen van bijvoorbeeld amfibieën, dagvlinders en reptielen worden genoteerd.

Tabel 9.3 Samenvatting jaarlijkse vegetatiemonitoring Spanjaards Duin

De plantenkartering omvat Rode Lijstsoorten en – indien van belang –aandachtsoorten die de proces- sen indiceren zoals overstuiving, verruiging en vernatting. De verspreiding van hogere planten wordt op individu niveau vastgelegd. Aandachtsoorten die (zeer) algemeen voorkomen zoals helm en duindoorn worden gekarteerd en op de vegetatiekaart aangegeven. De abundantie van deze soorten wordt per vlak vastgelegd. Het gehele terrein wordt verspreid over het groeiseizoen tweemaal geheel doorkruist. De vegetatiekartering betreft het vastleggen van de vegetaties die relevant zijn voor de geomorfolo- gische ontwikkelingen, volgens de Braun-Blanquet-methode. De locaties van de opnames worden met GPS vastgelegd. De inventarisatieperiode wordt gecombineerde met de plantenkartering.

Sinds 2017 zijn bovendien 35 PQ’s in het Spanjaards Duin uitgezet met als doel de ontwikkelingen van de vegetatie op kleine schaal te kunnen volgen. Deze PQ’s zullen de vegetatiekartering waarschijnlijk gaan vervangen.

De monitoring op de Slaperdijk Noord moet in de eerste helft van de tweede beheerplanperiode worden geïntensiveerd. In de tussenevaluatie (na 3 drie jaar) moet op basis van deze monito- ring blijken of de mitigerende maatregelen voldoende zijn of dat er reden is voor aanvullende maatregelen.

Opstellen van een uitvoeringsplan voor monitoring

Uitgangspunt voor de monitoring is dat aangesloten wordt bij bestaande monitoringsprogram- ma’s, zoals bijvoorbeeld gekoppeld aan de subsidieregeling SNL. In het op te stellen monito- ringsplan moet worden aangegeven in hoeverre de reguliere monitoring (bijvoorbeeld SNL) kan voorzien in de te inventariseren gegevens.

Bovendien moet worden aangegeven hoe de reguliere monitoring met beperkte inspanning kan worden aangevuld. Daarnaast wordt duidelijk wat de aanvullende en extra monitoringinspan- ning is. Voor de uitvoering van de monitoring moet een planningsschema aan het monitorings- plan worden toegevoegd met een expliciete vermelding welke organisatie voor de verschillende onderdelen van de monitoring verantwoordelijk is.

Verzamelen en registreren van de monitoringgegevens

Voor een goede evaluatie van het tweede beheerplan is het belangrijk dat de monitoringgege- vens compleet en tijdig beschikbaar zijn. Het verdient aanbeveling hiervoor jaarlijks via een standaardprotocol de gegevens bij de verantwoordelijke organisaties (veelal beheerders) op te vragen en systematisch op te slaan. Voor het verzamelen en registreren van de monitoringge- gevens is de provincie verantwoordelijk. Ook een digitale kaart met uitgevoerde maatregelen behoort tot de jaarlijkse aan te leveren en te verzamelen gegevens.

Uitgangspunt is dat de financiering van de monitoring wordt gedekt door de SNL monitoring via de provincie Zuid-Holland. Dit geldt voor de terreinen waarvoor SNL van toepassing is. Voor terreinen waar geen SNL van toepassing is, zijn de kosten voor de beheerder. Aanvullende af- spraken voor financiering moeten worden gemaakt wanneer na het opstellen van het moni- toringplan (eind 2018) blijkt dat de monitoringkosten hoger zijn dan de kosten voor reguliere SNL monitoring en werkzaamheden niet zonder meerkosten in het veldwerk kunnen worden meegenomen.

Nauwe korfslak

Ten behoeve van een goede monitoring naar het leefgebied en de omvang van de populatie van nauwe korfslak in Solleveld & Kapittelduinen wordt voor eind 2018 een potentiekaart opge- steld voor de gebiedsdelen waar nu geen waarnemingen van deze soort zijn geregistreerd. De monitoring van de nauwe korfslak in de tweede beheerplanperiode wordt afgestemd op deze potentiekaart. In gebiedsdelen waar potenties zijn voor nauwe korfslak en in gebiedsdelen waar het voorkomen bekend is, wordt gerichte monitoring voor deze soort uitgevoerd. Dit sluit aan bij de werkwijze voor de monitoring van nauwe korfslak in andere Zuid-Hollandse Natura 2000- gebieden. Zodoende ontstaat meer inzicht in (veranderingen in) het voorkomen van deze soort waardoor in de derde beheerplanperiode gerichter de instandhouding van de nauwe korfslak kan worden beschouwd. Het verdient aanbeveling in de monitoring aan te sluiten bij het lande- lijke onderzoek naar de nauwe korfslak dat in het kader van het Natura 2000 beheerplan Ken- nemerland-Zuid is geagendeerd (Provincie Noord-Holland, 2017)

Inzet vrijwilligers

Een deel van de monitoring wordt uitgevoerd door vrijwilligers en de inzet van vrijwilligers is van belang voor het verzamelen van (een deel van) de benodigde gegevens. Aanbevolen wordt om het faciliteren van vrijwilligers en de coördinatie van gegevensverzameling door vrijwilligers in het monitoringsplan op te nemen.