• No results found

Hoofdstuk 2 De categorie persoonsaantasting ‘op andere wijze’: een Europees

3.4 De mogelijkheden tot het verder conformeren van het Nederlandse

3.4.2 De mogelijkheid tot het bieden van een declaratoire uitspraak als

Het bestaan van de declaratoire uitspraak als remedie voor de schending van een fundamenteel recht is een belangrijk element om toepassing te kunnen geven aan de ‘rights based’-benadering. Door het bieden van de declaratoire uitspraak als remedie doet het EHRM immers recht aan het uitgangspunt dat elke schending leidt tot schade waarvoor een remedie dient te bestaan. Naar Nederlands recht vertaalt de figuur van de declaratoire uitspraak zich naar artikel 3:302 BW:

141 Hartlief 2003, p. 130.

142 Een van de standaardarresten hiervan is: EHRM [GC] 29 maart 2006, no. 62361/00 (Riccardi Pizzati t. Italië).

de verklaring voor recht.144 Door middel van een verklaring voor recht kan de rechter zich uitspreken over de onrechtmatigheid van een doen of nalaten. Onder het EVRM manifesteert de effectiviteit van de declaratoire uitspraak zich in gevallen waar een wet, procedure of praktijk binnen een lidstaat niet in overeenstemming is met het EVRM.145 Door de constatering van een

schending dient de lidstaat deze wet, procedure of praktijk in overeenstemming te brengen met het EVRM. Op basis van de declaratoire uitspraak wordt de lidstaat derhalve gehouden tot een bepaald doen of nalaten. Deze ratio laat zich, binnen het kader van artikel 3:302 BW, minder goed vertalen in private relaties tussen burgers. Hiervoor zou het verplichten van de aansprakelijke partij tot een doen of nalaten op grond van artikel 6:103 BW wellicht passender zijn.

Wanneer er in meer detail wordt gekeken naar de figuur van artikel 3:302 BW blijkt dat er twee voorwaarden bestaan voor het verkrijgen van een verklaring voor recht. Ten eerste dient de benadeelde een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verklaring. Een “zuiver emotioneel belang” – waarvan bij uitstek sprake is bij de persoonsaantasting zonder letsel – was volgens de Hoge Raad gedurende lange tijd onvoldoende.146 Met betrekking tot de inbreuk op fundamentele rechten lijkt de Hoge Raad echter een gematigdere visie te hebben aangenomen in het Chipshol-arrest.147 In dit arrest suggereert de Hoge Raad dat het vorderen van een verklaring voor recht als genoegdoening kan dienen voor de schending van een fundamenteel recht.148 Deze conclusie lijkt in ieder geval waar te zijn voor persoonlijkheidsrechten die overlappen met de rechten uit het EVRM.149 Ook van Emmerik, Lindenbergh en Hartlief zijn

van mening dat de verklaring voor recht als genoegdoening kan dienen, maar enkel voor zover er sprake is van lichte schendingen met geringe schade voor de benadeelde.150

Een tweede voorwaarde voor de toepassing van artikel 3:302 BW is dat een verklaring voor recht enkel uitgevaardigd kan worden op vordering van de benadeelde.151 Hiermee

verschilt het Nederlandse recht van het EVRM, aangezien het uitvaardigen van een declaratoire uitspraak een discretionaire bevoegdheid van het EHRM betreft. Door dit verschil is de declaratoire uitspraak als standaard remedie moeilijk in te passen binnen het Nederlandse schadevergoedingsrecht. Voor het ontvangen van een verklaring voor recht zal de benadeelde

144 Emaus 2013, p. 342.

145 EHRM [GC] 19 september 2009, nos. 16064/90 (Varnava en anderen t. Turkije), § 224.

146 HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:PHR:1998:ZC2735 (Jeffrey).

147 HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146 (Chipshol/Staat).

148 HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146 (Chipshol/Staat), r.o. 3.6.

149 de Haas 2010, p. 161 – 162.

150 Zie conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:1295, bij HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI),

r.o. 4.32; van Emmerik 1997, p. 273; Lindenbergh 2011, p. 87.

gehouden zijn – naast een primaire vordering voor immateriële schadevergoeding – subsidiair een verklaring voor recht te vorderen. Een benadeelde die een verklaring voor recht wenst te ontvangen, ingeval de vordering voor smartengeld wordt afgewezen, zal zich van dit vereiste bewust moeten zijn.

Indien de benadeelde deze subsidiaire vordering nalaat, lijkt de hoogst haalbare vorm van ‘genoegdoening’ in de Nederlandse schadevergoedingsprocedure een gemotiveerde afwijzing te zijn. In een gemotiveerde afwijzing kan de rechter vaststellen er sprake is van een schending, maar dat de schending naar zijn aard of ernst niet kwalificeert als een persoonsaantasting ‘op andere wijze’.152 Volgens Lindenbergh gaat van een gemotiveerde

afwijzing een zekere handhavende werking uit, aangezien hierbij vast komt te staan dat er een schending heeft plaatsgevonden.153 Het is echter betwijfelbaar in hoeverre een dergelijke afwijzing – in de context van handhaving en genoegdoening – verschilt van de vaststelling van de onrechtmatigheid van een gedraging in de aansprakelijkheidsvestigende fase.

Het aannemen van een ‘rights based’-benadering binnen het Nederlandse recht zal wellicht bredere gevolgen kunnen hebben voor het gehele aansprakelijkheidsrecht. Binnen deze laatste paragraaf is echter slechts onderzocht in hoeverre het aannemen van een ‘rights based’- benadering haalbaar is binnen het kader van het toekennen van immateriële schadevergoeding. Hieruit volgt dat het bestaan van een declaratoire uitspraak als remedie van groot belang is binnen een ‘rights based’-benadering, zodat smartengeld gereserveerd kan blijven voor de meest schrijnende inbreuken. Binnen het huidige Nederlandse schadevergoedingsrecht zal de declaratoire uitspraak – de verklaring voor recht ex artikel 3:302 BW– enkel beperkt kunnen fungeren als remedie voor de inbreuk op een fundamenteel recht. Deze beperkte toepassing volgt uit de omstandigheid dat een dergelijke declaratoire uitspraak enkel mogelijk is op vordering van de benadeelde. Voor het toepassing geven aan een ‘rights based’-benadering, met een declaratoire uitspraak als remedie, zullen benadeelden zich ervan bewust moeten worden gemaakt dat er – naast de vordering voor smartengeld – subsidiair een verklaring voor recht gevorderd dient te worden. Een andere – meer ingrijpende – mogelijkheid is dat het geldende recht aangepast wordt, waardoor de rechter ambtshalve een verklaring voor recht kan toekennen als remedie voor de schending van een fundamenteel recht.

152 Lindenbergh 2005, p. 323. 153 Lindenbergh 2005, p. 323.

TUSSENCONCLUSIE

In dit laatste hoofdstuk heeft een evaluatie plaatsgevonden waarin de Nederlandse maatstaven voor het toekennen van immateriële schadevergoeding voor een inbreuk op een fundamenteel recht zonder lichamelijk of geestelijk letsel in het licht zijn geplaatst van het EVRM. Uit deze evaluatie is gebleken dat de Hoge Raad door het nemen van een ‘damage based’-benadering een schemergebied heeft gecreëerd ten aanzien van de schendingen die onvoldoende gemotiveerd zijn en die naar hun aard of ernst niet te kwalificeren zijn als een uitzonderingssituatie. Hierdoor bestaat er voor een niet gering aantal schendingen geen remedie en ontstaat er een handhavingstekort ten aanzien van geschonden rechten. Aangezien het EHRM juist een ‘rights based’-benadering onderstreept, waarbij elke schending leidt tot schade waarvoor een remedie dient te bestaan, voldoen de Nederlandse maatstaven niet aan de maatstaven van het EVRM.

De keuze tussen een ‘rights based’-benadering of een ‘damage based’-benadering is normatief van aard. De keuze is afhankelijk van het doel dat beoogd wordt met de toekenning van immateriële schadevergoeding: het vergoeden van de daadwerkelijk geleden schade of een remedie stellen voor de schending van een fundamenteel recht. Aan beide benaderingen zijn verschillende voor- en nadelen verbonden. Hieruit volgt dat er geen eenduidige benadering bestaat om fundamentele rechten te handhaven en te waarborgen door middel van immateriële schadevergoeding. Desalniettemin, kan er op nationaal niveau aansluiting gezocht worden bij de ‘rights based’-benadering om het schadevergoedingsrecht verder te conformeren aan het EVRM en het handhavingstekort tegen te gaan. De mogelijkheid tot bieden van een declaratoire uitspraak als remedie binnen de ‘rights based’-benadering is naar Nederlands recht echter beperkt. Onder het huidige recht kan deze declaratoire uitspraak – de verklaring voor recht – slechts uitgevaardigd worden op vordering van de benadeelde.

CONCLUSIE

In het EBI-arrest heeft de Hoge Raad de criteria uiteengezet voor het toekennen van immateriële schadevergoeding ten gevolge van een persoonsaantasting ‘op andere wijze’ zonder lichamelijk of geestelijk letsel.154 Het doel van dit onderzoek was om te evalueren in hoeverre deze criteria voldoen aan de maatstaven voor het toekennen van immateriële schadevergoeding onder het EVRM. Binnen het onderzoek was een belangrijke rol weggelegd voor fundamentele rechten die voortvloeien uit het EVRM en privaatrechtelijke persoonlijkheidsrechten. Kenmerkend is dat deze rechten veelal beogen immateriële belangen te beschermen.155 Een inbreuk hierop zal vaak leiden tot immateriële schade. Indien deze schade zich niet manifesteert in een geestelijk of lichamelijk letsel, zal deze vorm van schade gelet op haar aard bij uitstek lastig te concretiseren zijn.

Voor het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag is het onderzoek opgedeeld in drie delen. In het eerste gedeelte van het onderzoek is er gekeken naar het wetssysteem van artikel 6:106 onder b BW en de ontwikkeling van de categorie persoonsaantasting ‘op andere wijze’ binnen de jurisprudentie. Uit de bestudeerde rechtspraak volgde dat immateriële schadevergoeding voor een persoonsaantasting ‘op andere wijze’ wordt toegekend, indien de aantasting heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel. Daarnaast kunnen ook de aard en ernst van een normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde met zich meebrengen dat er sprake is van een persoonsaantasting ‘op andere wijze’.156 Hierbij is er geen sprake van

lichamelijk of geestelijk letsel. De aard van de ‘normschending’ wordt door de Nederlandse rechter veelal ingevuld als de schending van een fundamenteel recht. In navolging van de ‘damage based’-benadering plaatst de Hoge Raad veel nadruk op gevolgen die door de benadeelde gesteld en bewezen dienen te worden. Echter, deze gevolgen zijn bij inbreuken op fundamentele rechten veelal lastig te concretiseren. Het bewijs van deze gevolgen kan enkel achterwege blijven, indien de aard en ernst van de schending met zich meebrengen dat de gevolgen zo voor de hand liggen dat deze aangenomen kunnen worden door de rechter.157 Het is vooralsnog onduidelijk wanneer er precies sprake is van een dusdanige uitzonderingssituatie. In het tweede gedeelte van het onderzoek werd de nadruk geplaatst op de maatstaven die onder het EVRM gelden voor de toekenning van immateriële schadevergoeding. Hierbij is

154 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (conclusie A-G T. Hartlief) (EBI).

155 Bydlinski 2011, p. 51 – 52.

156 HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (conclusie A-G T. Hartlief) (EBI), r.o 4.2.1.

eerst het wetssysteem van artikel 41 EVRM uiteengezet. Daarna is de jurisprudentie van het EHRM inzake de toekenning van immateriële schadevergoeding aan bod gekomen. Uit deze bespreking volgde dat het EHRM enkel een billijke genoegdoening toekent, nadat is vastgesteld dat er sprake is van een verdragsschending en restitutio in integrum onmogelijk wordt geacht. Een billijke genoegdoening kan bestaan uit een declaratoire uitspraak in de vorm van een constatering van de rechtsschending of uit het toekennen van immateriële schadevergoeding.158 De keuze tussen beide remedies is afhankelijk van de aard van het geschonden recht, de ernst van de schending, de gevolgen van de schending en andere persoonlijke omstandigheden omtrent de benadeelde. Opvallend aan de praktijk van het EHRM is dat elke schending van een EVRM-recht zonder meer leidt tot schade waar een billijke genoegdoening voor uitgevaardigd dient te worden. Deze opvatting wordt ook wel gekwalificeerd als een ‘rights based’-benadering.

In het derde en laatste deel van het onderzoek zijn de Nederlandse criteria voor het toekennen van immateriële schadevergoeding als gevolg van een persoonsaantasting ‘op andere wijze’ in het licht geplaatst van het EVRM. Hieruit volgde dat de Hoge Raad en het EHRM een verschillende benadering hebben ten aanzien van de toekenning van immateriële schadevergoeding voor de inbreuk op een fundamenteel recht. Door de ‘damage based’- benadering van de Hoge Raad, zoals volgt uit het EBI-arrest, is er een schemergebied gecreëerd ten aanzien van de schendingen die onvoldoende bewezen zijn en schendingen waarvan de gevolgen, gezien de aard en ernst van de schending, onvoldoende voor de hand liggen. Indien de schendingen binnen dit schemergebied terug zijn te leiden naar persoonlijkheidsrechten die overlappen met rechten uit het EVRM, schiet het Nederlandse recht tekort aan het EVRM: deze fundamentele rechten worden door de Staat niet gewaarborgd in privaatrechtelijke relaties. Hierdoor ontstaat er een handhavingstekort ten aanzien van deze rechten.

Door het aannemen van een ‘rights based’-benadering zou het Nederlandse schadevergoedingsrecht verder geconformeerd kunnen worden aan het EVRM. Bovendien zou hierdoor het handhavingstekort verminderd kunnen worden. Immers, door elke schending te ‘sanctioneren’ met een remedie worden de geschonden rechten effectief gehandhaafd. Toch betekent dit niet zonder meer dat er een ‘rights based’-benadering ten aanzien van immateriële schadevergoeding aangenomen dient te worden binnen de nationale context. De keuze tussen beide benaderingen is normatief van aard. Aan beide benaderingen zijn verschillende voor- en nadelen verbonden, waaruit volgt dat er geen eenduidige benadering bestaat voor het waarborgen en handhaven van fundamentele rechten middels immateriële schadevergoeding.

158 Ichim 2015, p. 136.

Wanneer gekeken wordt naar de mogelijkheid voor het aannemen van een ‘rights based’-benadering binnen het Nederlandse schadevergoedingsrecht, blijkt dat hierbij het bieden van een declaratoire uitspraak als remedie van groot belang is. Immers, door het bieden van een declaratoire uitspraak als remedie kan de toekenning van immateriële schadevergoeding gereserveerd blijven voor de meest schrijnende inbreuken. Echter, binnen het Nederlandse recht kan de declaratoire uitspraak – de verklaring voor recht ex artikel 3:302 BW– enkel beperkt fungeren als remedie. In tegenstelling tot het EHRM komt de Nederlandse rechter geen discretionaire bevoegdheid toe bij het uitvaardigen van een declaratoire uitspraak. De declaratoire uitspraak dient door de benadeelde gevorderd te worden binnen de procedure. Onduidelijk blijft derhalve wat binnen de nationale context wel een passende remedie zou zijn voor schendingen die niet voldoende ernstig zijn om de toekenning van immateriële schadevergoeding te rechtvaardigen.

De problematiek omtrent het EBI-arrest gaat in essentie terug naar de fundamenten van het schadevergoedingsrecht: wat is het doel van het schadevergoedingsrecht en wat dient er met de toekenning van schadevergoeding bereikt te worden? Enerzijds wringt het idee dat voor sommige inbreuken op fundamentele rechten geen passende remedie bestaat. Anderzijds is het niet zonder meer duidelijk dat er daadwerkelijk een betere benadering bestaat die binnen de grenzen van het huidige schadevergoedingsrecht past. Duidelijk is dat onder de huidige stand van zaken de Nederlandse maatstaven, zoals weergeven in het EBI-arrest, niet overeenkomen met de maatstaven van het EVRM. Deze conclusie wil echter niet zeggen dat het onmogelijk is om fundamentele rechten te kunnen waarborgen en handhaven binnen het Nederlands privaatrecht. Wellicht kunnen er binnen het privaatrecht andere mogelijkheden voor de handhaving en waarborging van fundamentele rechten gevonden worden, zij het waarschijnlijk buiten het domein van het huidige schadevergoedingsrecht.

LITERATUURLIJST Boeken en artikelen

Asser-Hartkamp 3-I 2019

A.S. Hartkamp, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands

Burgerlijk Recht. Vermogensrecht algemeen. Deel I. Europees recht en Nederlands vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2011.

Asser-Hartkamp & Sieburgh 6-II

A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands Burgerlijk Recht. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2017.

Barkhuysen & van Emmerik 2006

T. Barkhuysen & M.L van Emmerik, ‘Rechtsbescherming bij schending van het EVRM in Nederland en Staatsburg’ NTM/NJCM-Bull. 31, 2006.

Bydlinski 2011

F. Bydlinski, ‘Methodological Approaches to the Tort Law of the ECHR’, in: Attila Fenyves e.a. (red.), Tort Law in the Jurisprudence of the European Court of Human

Rights, Berlijn/Boston: De Gruyter 2011.

Cherednychenko 2008

O.O. Cherednychenko, ‘Grondrechten en het contractenrecht: een pleidooi voor constitutionalisering met mate’, NTBR 6, 2008.

van Dam 2014

C.C. van Dam, ‘Het EVRM en de aansprakelijkheid van private partijen’ VR 11, 2014.

van Dam 2015-I

C.C. van Dam, ‘Het aansprakelijkheidsrecht 25 jaar later’ VR 61, 2015.

C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht. Deel I. Rechtsbescherming, rechtsmiddel en

rechtsherstel, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2015.

Emaus 2013

J.M. Emaus, Handhaving van EVRM-rechten via het aansprakelijkheidsrecht (dissertatie Universiteit Utrecht), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2013.

van Emmerik 1997

M.L. van Emmerik, Schadevergoeding bij schending van mensenrechten (dissertatie Universiteit Leiden), Leiden: Stichting NCJM-Boekerij 1997.

Engelhard 2019

E.F.D. Engelhard, ‘Ruimer baan voor smartengeld bij ‘persoonsaantasting op andere wijze’ zonder dat er sprake is van geestelijk letsel’ AV&S 37, 2019.

EHRM 2007

Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ‘Aanwijzingen voor de praktijk: Het vorderen van een Billijke Genoegdoening’ 2007.

de Haas 2010

D. de Haas, ‘Een verklaring voor recht als vorm van genoegdoening’ MvV 6, 2010.

Hartlief 2003

T. Hartlief, ‘Het recht op smartengeld: burgerwacht of schaamlap?’, in: E.M.

Hoogervorst, I.S.J. Houben, P. Memelink, L. Reurich & G.J.M. Verburg (red.), Doel

en effect van civielrechtelijke sancties (BW-krant jaarboek 19), Deventer: Kluwer

2003.

Hartlief 2008

T. Hartlief, ‘Handhaving met smartengeld’ AV&S 34, 2008.

Ichim 2015

O. Ichim, Just Satisfaction under the European Convention on Human Rights, Cambridge: Cambridge University Press 2015.

Jansen 2017

K.J.O. Jansen, ‘Het schadebegrip in de eenentwintigste eeuw’ WPNR 7133, 2017.

Kissling & Kelliher

C. Kissling & D. Kelliher, ‘Compensation for Pecuniary and Non-Pecuniary Loss’, in: Attila Fenyves e.a. (red.), Tort Law in the Jurisprudence of the European Court of

Human Rights, Berlijn/Boston: De Gruyter 2011.

Lindenbergh 1998

S.D. Lindenbergh, Smartengeld (dissertatie Universiteit Leiden), Deventer: Kluwer 1998.

Lindenbergh 2004

S.D. Lindenbergh, ‘De invloed van fundamentele rechten in het personenschaderecht’

TVP 4, 2004.

Lindenbergh 2005

S.D. Lindenbergh, ‘Schending en schade. Over de aantasting van fundamentele rechten en eenheid in het schadevergoedingsrecht’, in: E.M. Hoogervorst e.a. (red.),

Rechtseenheid en vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2005.

Lindenbergh 2008

S.D. Lindenbergh, Smartengeld: tien jaar later, Deventer: Kluwer 2008.

Lindenbergh 2011

S.D. Lindenbergh, ‘Deel 2 Vermogensrechtelijke remedies bij schending van fundamentele rechten‘, in: G.E. van Maanen & S.D. Lindenbergh, EVRM en

privaatrecht: is alles van waarde weerloos? (preadviezen Vereniging voor Burgerlijk

Recht 2011), Deventer: Kluwer 2011, p. 71 – 114.

Lindenbergh 2019

S.D. Lindenbergh, ‘Smartengeld wegens spanning, frustratie ergernis en (ander) onbehagen?’ NTBR 20, 2019.

Oliphant & Ludwichowska 2011

K. Oliphant & K. Ludwichowska, ‘Damage’ in: Attila Fenyves e.a. (red.), Tort Law in

the Jurisprudence of the European Court of Human Rights, Berlijn/Boston: De

Gruyter 2011.

Rijnhout & Emaus 2014

R. Rijnhout & J.M. Emaus, ‘Damages in Wronful Death Cases in the Light of European Human Rights Law: Towards a Rights-Based Approach to the Law of Damages’ Utrecht Law Review 10, 2013.

Steiner 2011

E. Steiner, ‘Just Satisfaction under Art 41 ECHR: A Compromise in 1950 – Problematic Now’ in: Attila Fenyves e.a. (red.), Tort Law in the Jurisprudence of the

European Court of Human Rights, Berlijn/Boston: De Gruyter 2011.

Verheij 2002

A.J. Verheij, Vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon (dissertatie Amsterdam VU), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2002.

Verheij 2013

A.J. Verheij, ‘Twee benaderingen van vergoeding van immateriële schade’ in: F.T. Oldenhuis, H. Vorsselman (red.), De waarde van smartengeld, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.

JURISPRUDENTIELIJST

Europese Hof voor de Rechten van de Mens

EHRM 21 februari 1975, no. 4451/70 (Golder t. het Verenigd Koninkrijk).

EHRM 19 december 1989, no. 9783/82 (Kamasinski t. Oostenrijk).

EHRM 2 september 1998, no. 19632/92 (Guillemin t. Frankrijk).

EHRM 4 juni 2002, no. 37471/97 (Faulkner t. het Verenigd Koninkrijk).

EHRM [GC] 11 juli 2002, no. 28957/95 (Christine Goodwin t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 28 januari 2003, no. 44647/98 (Peck t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 9 juni 2005, no. 55723/00 (Fadeyeva t. Rusland).

ECHR 6 oktober 2005, no. 69584/01 (Gisela Müller t. Duitsland).

EHRM [GC] 29 maart 2006, no. 62361/00 (Riccardi Pizzati t. Italië).

EHRM 8 april 2008, no. 42942/02 (Ali en Ayşe Duran t. Turkije).

EHRM 24 juni 2008, no. 44587/98 (Isaak t. Turkije).

EHRM [GC] 19 september 2009, nos. 16064/90 (Varnava en anderen t. Turkije).

EHRM [GC] 13 december 2012, no. 39620/09 (El-Masri t. Voormalig Joegoslavische

Republiek Macedonië).

EHRM [GC] 30 maart 2017, no. 35589/08 (Nagmetov t. Rusland).

EHRM [GC] 10 september 2019, no. 37283/13 (Strand Lobben en anderen t. Noorwegen).

Hoge Raad

HR 30 oktober 1987, NJ 1988/277, ECLI:NL:PHR:1987:AD0034 (Naturistengids).

HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:PHR:1998:ZC2735 (Jeffrey).

HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Oudejaarsrellen).

HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Wrongful birth).

HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146 (Chipshol/Staat).

HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog).

HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736 (Eisers/Gemeente de Bilt).

HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (conclusie A-G T. Hartlief) (EBI).

HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278 (Aardbevingsschade).

Gerechtshoven

Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1512.

Hof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1618.

Rechtbanken

Rechtbank Limburg 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9987.

Rechtbank Noord-Holland 21 augustus 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8286.

Rechtbank Midden-Nederland 8 januari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:26.