• No results found

mogelijk) en voor NO 2 (boven, in 1995, 2008 en 2015) op basis van de GCN-concentraties [data RIVM]

0 2.000.000 1.500.000 1.000.000 500.000 5 10 15 20 25 30 35 40 45 Jaargemiddelde concentratie Aantallen bij concentratieniveaus

Aantal inwoners (2004) 0 4.000.000 3.000.000 2.000.000 1.000.000 15 20 25 30 35 Jaargemiddelde concentratie Aantallen bij concentratieniveaus

Aantal inwoners (2004) NO2_1995 NO2_2008 NO2_2015 PM10_2005 PM10_2008 PM10_2015

In de wetenschap wordt op dit moment naar verschillende mogelijkheden gekeken, maar de resultaten zijn nog niet zodanig, dat daar al concrete uitspraken over gedaan kunnen worden. Los van de uitvoering van het NSL zal in het lopende onderzoek bij RIVM – in samenwerking met internationale wetenschappelijke instituten – nader onderzoek worden gedaan naar een voldoende betrouwbare gezondheidsindicator

Aansluitend op de monitoring in het kader van het NSL wordt onderzocht hoe het effect van het beleid voor de gezondheid kan worden gevolgd. Gedacht wordt aan het volgen van de trends in:

1. de concentraties van NO2 en PM10 in Nederland op basis van metingen in combinatie met modelberekeningen;

2. het aantal burgers dat nog wordt blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden voor NO2 en PM10;

3. de verdeling van de concentraties van NO2 en PM10 waaraan de totale Nederlandse bevolking wordt blootgesteld.

Daarnaast zullen aanvullende metingen in stedelijk gebied van de concentraties van zwarte rook en NO2 (bovenop de metingen die verplicht zijn op grond van de Europese regelgeving) extra informatie kunnen verschaffen over trends in de luchtkwaliteit (zie hieronder).

In aanvulling hierop wordt in een studie door de Universiteit Utrecht (IRAS) in samenwerking met GGD-en, RIVM en ECN in een aantal steden de luchtkwaliteit gemeten vóór en na het nemen van lokale maatregelen. Om het effect van de maat- regelen voor de gezondheid vast te stellen zullen tegelijkertijd metingen worden uitgevoerd aan de luchtwegen van burgers die wonen aan de straten waar ook de luchtkwaliteit wordt gemeten. Het onderzoek vindt plaats in 5 steden: Amsterdam (controlelocatie Bussum), den Haag (controle- locatie Voorschoten), Utrecht (controlelocatie Bilthoven), Den Bosch en Tilburg (voor beiden controlelocatie Oisterwijk). De “nulmeting” heeft in de tweede helft van 2008 en begin 2009 plaats- gevonden. De planning is om over twee jaar de metingen te herhalen.

Aanvullende metingen van zwarte rook en NO 2

De ultrafijne roetdeeltjes afkomstig van verkeer worden gezien hun opbouw en samenstelling gezondheidskundig als relatief schadelijk beoor- deeld. Echter, het vaststellen van het aandeel roet in een concentratie van PM10 of PM2,5 blijkt technisch wetenschappelijk moeilijk en complex. Dat is ook

de reden dat de Gezondheidsraad verwijst naar zwarte rook als mogelijke alternatieve indicator voor verkeersgerelateerde luchtverontreiniging door roetdeeltjes. Zwarte rook maakt reeds jarenlang onderdeel uit van de metingen in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Echter, meet- technisch gezien is zwarte rook ongeschikt voor normstelling. Op dit moment ontbreekt de basisinformatie die nodig is om concentraties met behulp van modellen te kunnen berekenen. Het RIVM stelt momenteel in opdracht van VROM een overzicht op van de beschikbare gezondheids- kundige kennis op dit gebied

Zwarte rook is met name bruikbaar om trends vast te stellen ten gevolge van het gevoerde beleid. Momenteel worden de concentraties van zwarte rook nog op ca. 13 plaatsen in Nederland gemeten in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, meestal op regionale stations (dus niet in stedelijk gebied of langs drukke wegen). VROM heeft het RIVM opdracht gegeven om het bestaande “meetnet” voor zwarte rook qua locaties zodanig aan te passen dat het optimaal is ingericht om trends in de roetcon- centraties te kunnen vaststellen, juist in stedelijk gebied en op locaties met veel verkeer.

Ook voor NO2 worden naast de reguliere metingen in het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit aan- vullende metingen voorzien. Deze NO2 -metingen zullen worden geconcentreerd op stedelijke locaties waar (hoge) blootstelling plaatsvindt. Door de inzet van een relatief goedkope meettechniek (diffusie- buisjes) kan door het uitvoeren van een relatief groot aantal metingen de concentratie in een stedelijk gebied meer gedetailleerd in kaart worden gebracht. Hoewel de meetresultaten minder nauwkeurig zullen zijn dan die in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, kunnen ze wel een goede indruk geven van concentratietrends en van het effect van bestrijdingsmaatregelen.

Dit hoofdstuk beschrijft in paragraaf 5.1 de historische ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Daarna volgt in 5.2 een beschrijving van de uitgangssituatie in 2008 en tot slot volgt in 5.3 de autonome ontwikkeling tot 2015. De autonome ontwikkeling wordt in het kader van het NSL gedefinieerd als “de ontwikkeling die zou zijn opgetreden zonder Nederlandse maatregelen vanaf 2005 en zonder de IBM projecten”. In de autonome ontwikkeling zijn dus wel de effecten van het toekomstige bronbeleid van de EU verdisconteerd. In de drie paragrafen wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de emissies (bijdragen per bron) en de (achtergrond)concentraties.

5.1 Historische ontwikkeling

5.1.1 Emissies

5.1.1.1 Fijn stof (PM10 )

Als gevolg van de afgenomen emissies is de luchtkwaliteit voor zowel PM10 als NO2 in de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd. Sinds 1990 zijn de emissies van PM10 gehalveerd (zie tabel 4.1). Met name de industrie, inclusief raffinaderijen en energieopwekking, maar ook het wegverkeer zijn hoofdverantwoordelijk voor deze emissiereductie. Bij de industrie hebben de NeR (Nederlandse Emissierichtlijn Lucht) en het BEES (Besluit Emissie-Eisen Stookinstallaties) hierin een

belangrijke rol gespeeld. De reducties bij het wegverkeer zijn vooral het gevolg van Europese eisen ten aanzien van uitlaatgasemissies. Op dit moment zijn de industrie, de transportsector en de landbouw de belangrijkste bronnen van fijn stof.

In figuur 5.1 is voor de verschillende sectoren het emissieverloop voor PM10 grafisch weergegeven, afgezet tegen het basisjaar 1990. De referentielijn geeft het emissieniveau aan in een situatie dat er geen NSL-milieubeleid zou zijn gevoerd. De andere lijnen maken sectorgewijs zichtbaar hoe de beleidsinspanningen hebben bijdragen aan het verlagen van de emissies.

5.1.1.2 Stikstofoxiden (NOx )

Stikstofdioxide is aanwezig door emissies van NO2 en door omzetting van NO-emissies tot NO2. Daarom zijn alle NOx-emissies (NO2 en NO) van belang. De emissies van stikstofoxiden zijn sinds 1990 met bijna 50% gedaald (zie tabel 5.2). Deze emissiereductie werd voor een belangrijk deel bereikt in de verkeerssector. Dit ondanks de groei van het aantal gereden kilometers met 33% in de periode 1990-2005. De regelmatige aanscherping van de Europese emissie-eisen (de Euro-normen) heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. Bij de industrie, energiesector en raffinaderijen, waar de emissies meer dan gehalveerd zijn, zijn de reducties bereikt door energiebesparing, het stellen van emissie-eisen via het Besluit Emissie-eisen

5

Historische ontwikkeling,