• No results found

C) zal ik mijn kinderen niet meer kunnen beschermen & ik loop het risico om

2.3. Modererende factoren

Ter beantwoording van de derde onderzoeksvraag - ‘Welke invloed heeft de gepercipieerde maatschappelijke beeldvorming op het hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers en vormt dit een barrière?’ – werd door middel van open vragen het beeld dat de respondenten hadden van mannelijkheid bevraagd. Daarenboven werd hun beleving van de maatschappelijke perceptie van mannen en partnergeweld in kaart gebracht en de impact hiervan op het hulp zoeken. Echter bij het derde interview kwam de invloed van de media, de opvoeding en de perceptie de enige te zijn die partnergeweld doormaakt naar boven. Dit werd vanaf dan consistent bevraagd bij alle respondenten, ook de praktijkwerkers. Bijgevolg is in de volgende paragraaf N= 12 met automatisch twee non-responsen.

Zoals al eerder aangegeven in het theoretisch kader, wordt de beeldvorming niet neutraal en procesmatig gevormd (Bracke et al., 2013; Van Hiel, 2013). Daarenboven werd ook aangehaald dat mannen met meer dominante ideeën over wat mannelijkheid inhoudt, meer zelfstigma ervaren en meer negatieve attitudes hebben ten opzichte van hulp zoeken (Vogel et al., 2011). Ook de ‘man box’ werd besproken waarbij het denkbeeld leeft dat mannen zelf hun problemen moeten oplossen, niet over hun emoties praten, geen hulp zoeken en dat wanneer ze een bepaald gedrag niet stellen, ze gezien worden als niet-mannelijk (Ragonese et al., 2018). De ideeën van mannelijkheid verschillen natuurlijk per cultuur maar globaal voelen mannen zich onder druk gezet om zich op een bepaalde manier te gedragen (Ragonese et al., 2018; Heilman, Barker, & Harrison, 2017). De gender gerelateerde attitudes beïnvloeden daarenboven de manier waarop gereageerd wordt op partnergeweld. Bijgevolg heeft het ook invloed op de waarschijnlijkheid dat slachtoffers zich in staat voelen om aangifte te doen of hulp te zoeken (Bates et al., 2019). Kortom, het hulpzoekend gedrag is een resultaat van de socialisatie van genderrollen (Addis & Mahalik, 2003), waarbij mannelijkheidsnormen een drempel vormen bij algemeen hulpzoekend gedrag en daarenboven ook een specifieke barrière vormen bij mannelijke slachtoffers van partnergeweld (Lysova et al., 2020). In de studie van Lysova et al. (2020) en Walker et al. (2017) wordt gesteld dat mannen niet kunnen leven naar de stereotypen van mannelijkheid door het ervaren van geweld. Derhalve is het zoeken naar hulp tegengesteld aan de aangeleerde genderrollen. Eenzelfde ideeën en resultaten werden bevonden in dit onderzoek en - ondanks dat ook de positieve kanten van de genderrollen erkend werden - bespraken de respondenten de schaduwzijde van het stigma ‘mannelijkheid’ in geval van partnergeweld.

Het stigma van mannelijkheid werd door hen als volgt beschreven: als man moet je alles alleen aankunnen, stoer en sterk zijn en dien je stevig te blijven staan. Wanneer je geweld meemaakt als man, heb je je laten doen en word je als zijnde zwak gezien. Daarbij aansluitend zorgde dit ervoor dat ze het gevoel hadden dat hun mannelijkheid weg viel, van zodra ze geweld mee maakten of hulp zouden vragen. Ook de schaamte, het gevoel van falen, niet meer binnen de

normaliteit passen en de idee om niet meer geloofwaardig te zijn als man, waren gevolgen van het stigma ‘mannelijkheid’.

Daarenboven werd in deze studie door de respondenten ook aangehaald wat Seelau et al. (2003) en Sorenson & Taylor (2005) reeds bevonden, namelijk dat er een ongelijke visie is van partnergeweld op basis van gender. Negen van de twaalf respondenten bevestigden dit verschil in perceptie, namelijk dat eenzelfde gedrag door een man al lang een reactie zou uitgelokt hebben en dat mannelijke slachtoffers niet geloofd of niet serieus genomen worden in vergelijking met vrouwelijke slachtoffers. Vrouwen worden over het algemeen minder verantwoordelijk gesteld als dader en mannen worden daarenboven meer beschuldigd van hun eigen slachtofferschap (Rye et al., 2006).

Merk op dat bovenstaande bevindingen suggereren dat beeldvorming van mannelijkheid zowel een drempel op zichzelf kan vormen als ook de besproken gepercipieerde drempels in de hand kan werken. Van daaruit wordt deze factor opgenomen in de rapportage als moderator. 2.3.2. DE MEDIA

De term ‘media’ werd heel breed geïnterpreteerd in dit onderzoek en betrekt zowel het internet als radio, televisie, boeken, kranten en tijdschriften. Globaal werd de rol van de media door de respondenten als tweeledig beschouwd. Enerzijds werd erkenning gegeven voor de positieve kant van de media, door bijvoorbeeld slachtoffers een stem te geven. Anderzijds werd ook de negatieve rol van de media belicht, namelijk dat deze bijdraagt aan de beeldvorming van mannelijkheid en de bestaande genderrollen.

Onderzoek toont aan dat de media een veruiterlijking zijn van de dominante waarden en rolverwachtingen - mede door het gebruik van genderstereotypen (Ross, 2011) - en dat ze inwerken op de perceptie (Wang, 2018; Carlyle, Scarduzio & Slater, 2014). Uit de studie van Wang (2018) blijkt dat gedrukte media een invloed hebben op het ontwikkelen van correcte attitudes ten opzichte van partnergeweld. Ook respondent 10 deelt deze mening.

Wanneer de media bijgevolg een eenzijdig beeld hanteren, kan dit overgenomen worden door de publieke opinies (Carlyle, Scarduzio & Slater, 2014). Geweld gepleegd door vrouwen wordt in de media geportretteerd als zijnde vanuit zelfverdediging, ontrouw, geld en emotioneel leed (Carlyle et al., 2014). Daarbij aansluitend gaven de respondenten aan dat de media geen genuanceerd beeld over partnergeweld de wereld in sturen. De problematiek van mannelijke slachtoffers van partnergeweld wordt amper in beeld gebracht en zodoende wordt er één gender gevictimiseerd en één gender tot dader veroordeeld. Ook de praktijkwerkers onderkennen de rol van de media en de dualiteit zoals hierboven besproken. De media tonen nog steeds het clichébeeld van partnergeweld (van man naar vrouw ) en focussen daarenboven vooral op de extreme gevallen waardoor de beeldvorming van partnergeweld compleet verkeerd gevormd wordt.

2.3.3. DE IDEE ALS ENIGE SLACHTOFFER TE ZIJN

Tijdens het gesprek werd ook afgetoetst of het voor de respondenten drempelverlagend kon werken dat er meer bekendheid zou zijn rond mannelijke slachtoffers van partnergeweld. De zes respondenten die deze vraag kregen, hebben deze ook bevestigend beantwoord. Centraal stond hierbij dat dit vooral het proces van hulp zoeken zou gestimuleerd hebben, omdat er dan sneller parallellen zichtbaar worden en de drempel verlaagd wordt omdat anderen het ook meemaken, waardoor sommigen zich minder alleen of minder beschaamd zouden voelen. Mogelijks vormt kennis van andere mannelijke slachtoffers van partnergeweld een drempelverlagende factor vanuit het feit dat zo’n rolmodel in contrast staat met de klassieke genderrollen. Uit de informatie hiervoor uiteengezet zou de media hierin een rol kunnen spelen.

2.3.4. DE GEZINSOPVOEDING

Zoals uiteengezet in het theoretisch kader, leert elk individu via het socialisatieproces de gewoonten, waarden en normen om een sociale positie in te kunnen nemen, wat reeds gebeurt in de vroege kinderjaren. Het is een cultureel leerproces met geslachtssocialisatie als een van de meest centrale rolsocialisaties binnen onze samenleving (Bracke et al., 2013). Ouders leren kinderen welk gedrag bij jongens en welk gedrag bij meisjes hoort (Leaper, Anderson & Sanders, 1998; Lytton & Romney, 1991). Kortom internaliseren kinderen vanaf een vroege leeftijd boodschappen over gender, waarbij de sterkste invloed op de genderrollen - naast peers, school en televisie - van thuis uit komt, omdat ouders hun ideeën over genderrollen meegeven (Witt, 1997). Deze invloed werd ook gevoeld en bevestigd door zes respondenten en dit in twee richtingen. Enerzijds gaven twee respondenten aan dat het hulp zoeken gemakkelijker verliep aangezien het praten over emoties ook onderdeel uitmaakte van de opvoeding.

Bij de andere respondenten werd er minder gemakkelijk hulp gezocht, omdat dit ook niet in het gezin van oorsprong gedaan werd of omdat men meegekregen had zelf problemen te moeten oplossen. Bijgevolg werd het hulpzoekend gedrag vertraagd. Deze dominant aanwezige, aangeleerde oplossingsgerichtheid wordt ook erkend door twee praktijkwerkers. Hierbij wordt

gewezen op het feit dat van jongs af aan jongens en meisjes volledig anders worden opgevoed. Respondent 12 geeft aan dat we mannen leren dat ze stoer, sterk, leidinggevend, etc moeten zijn waardoor er ook geen erkenning is voor mogelijk slachtofferschap. Zodoende leren mannen ook niet om zichzelf te zien als slachtoffer, wat dus ook een van de grootste drempels bleek uit dit onderzoek.