• No results found

De gepercipieerde drempelverhogende factoren bij hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Een belevingsstudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gepercipieerde drempelverhogende factoren bij hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Een belevingsstudie"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De gepercipieerde drempelverhogende factoren bij

hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van

partnergeweld.

Een belevingsstudie.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (01604291) (Alleweireldt Ayla)

Academiejaar 2019-2020

Promotor : Commissaris :

(Janssens Jelle) (De Pelecijn Lana)

(2)

P R E A M B U L E

Deze preambule wordt toegevoegd aan de thesis omwille van mogelijke wijzigingen in de methodologie ten gevolge van de coronacrisis. In onderstaande paragraaf wordt uiteengezet welke impact de overheidsmaatregelen hadden op het verloop van het onderzoek en welke stappen ondernomen werden om de kwaliteit van het onderzoek hierdoor niet in het gedrag te laten komen.

Aangezien de contacten met de respondenten al gelegd waren voordat de overheidsmaatregelen werden ingevoerd, kwam de rekrutering van respondenten niet in het gedrang. Oorspronkelijk werd gekozen voor face to face semigestructureerde interviews als onderzoeksstrategie. Wegens de coronacrisis werd deze strategie – in samenspraak met de promotor – aangepast naar online interviews met beeld. Ook bij de respondenten werd nagegaan of deze methode werkzaam was. Voor slechts een respondent van de twaalf was het niet mogelijk om met beeld te Skypen en werd het interview dan ook zonder uitgevoerd. De facto werden er inhoudelijk geen aanpassingen gedaan aan het onderzoeksopzet, wel werd de onderzoeksstrategie omgevormd van een offline onderzoek naar een online onderzoek wat een impact heeft op verschillende elementen die bij de methodologie besproken worden.

Omdat alle interviews online werden uitgevoerd, werden ook alle informed consents online ingevuld. Deze werden per mail opgestuurd en ontvangen, waarbij expliciet toestemming werd gegeven aan de respondenten om het document te ondertekenen met hun naam, indien het plaatsen van een handtekening technisch niet mogelijk was. Een blanco versie van het informed consent werd in bijlage toegevoegd aan de masterproef. Voordat het interview van start ging, werd nogmaals afgetoetst of de respondenten op de hoogte waren van het onderzoek en werd de toestemming bevraagd. De gevolgen van deze wijzigingen, de bijkomende voordelen en beperkingen met betrekking tot het gebruik van online interviews zullen uitvoerig uiteengezet worden in de methodologie-sectie.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(3)

P E R S B E R I C H T

Hulp zoeken bij partnergeweld: ‘Echte mannen’ laten zich niet

tegenhouden door genderstereotypen, toch?

Worden heteroseksuele mannelijke slachtoffers van partnergeweld belemmerd om hulp te zoeken? Het antwoord werd onderzocht in een thesisonderzoek aan de UGent. Hierin werd geconcludeerd dat niet zozeer het hulpverleningsaanbod een drempel vormt. Wel worden mannen belemmerd om hulp te zoeken als gevolg van zowel individueel waargenomen drempels als ook door de maatschappelijke beeldvorming van mannelijkheid, de media en de opvoeding.

Slachtoffers van partnergeweld, ook mannen?

Het is glashelder en toch nog taboe: ook mannen worden slachtoffer van partnergeweld. Volgens het onderzoek van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen in 2015 is 1,3% van de Belgische bevolking tussen de 18 en 74 jaar slachtoffer geweest van partnergeweld. Dit wil zeggen dat 73.580 mannen slachtoffer worden van partnergeweld, wat gelijk is aan 4x de capaciteit van het sportpaleis. Depressies, PTSS, fysieke letsels, etc, zijn allemaal mogelijke gevolgen van partnergeweld. Toch zoekt ¼ van de slachtoffers geen hulp. Meer nog, mannen zoeken over het algemeen minder snel hulp dan vrouwen. Wanneer mannen partnergeweld doormaken, wordt de sprong naar hulpverlening alleen nog maar groter en moeilijker. Dit blijkt uit negen interviews met mannelijke slachtoffers van fysiek en psychisch partnergeweld en drie interviews met praktijkwerkers, werkzaam rond deze problematiek.

Het onderzoek

Het doel van het thesisonderzoek was kennisvermeerdering en het in kaart brengen van de gepercipieerde drempelverhogende factoren bij het hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Daarenboven dient er meer aandacht te zijn voor mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Dit onderzoek droeg zijn steentje hieraan bij door het beantwoorden van onderzoeksvragen door middel van online semigestructureerde interviews.

(4)

Drempels verhinderen de zoektocht naar hulp

Het onderzoek impliceert dat mannen zich niet identificeren als slachtoffer en kost wat kost willen vermijden om gestigmatiseerd te worden. Als logisch gevolg wordt er geen hulp gezocht. Schaamte, de vrees om uitgelachen, niet geloofd of zelf beschuldigd te worden, zich gefaald voelen etc. zijn individuele elementen die de terughoudendheid om hulp te zoeken in de hand werken. Deze factoren ontstaan of worden beïnvloed door de ideeën in de samenleving dat mannen sterk en stoer moeten zijn en zelf hun problemen moeten oplossen. Deze beeldvorming wordt in onze opvoeding meegegeven en sterk beïnvloed door de media die gretig gebruik maken van genderstereotypen. Deze combinatie aan factoren kunnen er voor zorgen dat mannen de idee krijgen dat ze een vreemde eend in de bijt zijn als slachtoffer van partnergeweld en daarom geen hulp zoeken, noch een aangifte doen. Daardoor blijft de idee bestaan dat mannen geen slachtoffers worden van partnergeweld en blijven de drempels om hulp te zoeken bestaan. Hieruit blijkt dat mannen weldegelijk geconfronteerd worden met drempels om hulp te zoeken maar ook dat verschillende factoren hierin een rol spelen die in relatie staan met elkaar. Deze verhoudingen werden in een zelfgecreëerde conceptualisatie gegoten.

Doorbreek de stilte en geef mannelijke slachtoffers een stem

Het thesisonderzoek kent verschillende beperkingen. Het is een kleinschalig belevingsonderzoek met een beperkte diversiteit. Hierdoor kunnen de resultaten niet veralgemeend worden. Toch toont het zijn waarde. De resultaten impliceren dat er in de toekomst niet zozeer hulpverlening specifiek gericht op mannen moeten komen. Wel dient er dringend werk gemaakt te worden van gendergelijkheid. Ten eerste door sensibilisering waarbij mannen erkend worden als slachtoffer van partnergeweld en hen de weg getoond wordt naar bestaande hulpverlening. Ook dient de beeldvorming van mannelijkheid ingedijkt te worden zodat mannen uit ‘the man box’ bevrijd kunnen worden om stappen richting hulpverlening mogelijk te maken. Verder onderzoek zal hierbij moeten duiden welke hulpverlening het best aansluit bij de noden van mannelijke slachtoffers.

(5)

A B S T R A C T

Male victims of intimate partner violence (IPV) are confronted with the gender paradigm in which partner violence is reduced to male perpetrators and female victims. Despite a growing number of research indicating that men are indeed victims of partner violence as well, men often do not seek help. Therefore, the aim of this study was to map the barrier-raising factors in the help-seeking behaviour of heterosexual male victims of IPV in Belgium, with the purpose of reducing these barriers in the future. The research was conducted by means of both a literature study and a small-scale empirical study. The empirical study was carried out by means of online semi-structured interviews with nine heterosexual male victims of physical and psychological IPV and three social workers. Based on the interviews a conceptualization was made, implying that male victims experience barriers in their search for help. Firstly, our research finds that men are confronted with individually perceived barriers such as not identifying themselves as victims, shame, not being believed etc. Secondly, moderators such as the social perception of masculinity, the media, the upbringing and the idea of being the only one, are both barriers in themselves as well as influences on individual barriers. Unexpectedly, the accessibility of formal assistance possibilities or lack of knowledge thereof, were not considered to be barriers. Based on this self-created model, a few recommendations were formulated with the main focus on breaking the taboo, raising awareness about male victims of IPV and the provision of assistance and thus to ultimately address the perception of masculinity and stereotypes.

(6)

V O O R W O O R D

Geboeid door het menselijk handelen en gedreven door een drang om op te komen voor groepen die (schijnbaar) vergeten lijken in de maatschappij koos ik voor de opleiding Criminologie aan de UGent. Mannelijke slachtoffers van partnergeweld krijgen nog steeds disproportioneel minder aandacht dan vrouwelijke, waardoor dit thema het onderwerp werd van mijn thesis. Na vier jaar sluit ik dit hoofdstuk af met mijn masterthesis als kers op de taart. Evenwel zou dit traject en mijn eindresultaat er niet gekomen zijn zonder de hulp van verschillende mensen. Een woord van dank is dan ook op zijn plaats.

Vooreerst wil ik mijn promotor Professor Jelle Janssens van harte bedanken voor alle feedback, ondersteuning en motivatie die ik doorheen de twee laatste jaren heb mogen genieten. De kans bieden om zelfstandig te werken met de nodige reddingsboeien, actieve betrokkenheid, tijd en ruimte voor individuele vragen en het aanzetten tot kritisch denken. Dit zijn enkele elementen die deel uitmaakten van zijn begeleiding waarvoor ik enorm dankbaar ben.

Mijn dank gaat ook uit naar al de respondenten die dit onderzoek mogelijk maakten. Ten eerste de mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Dankjewel voor de moed om jullie verhaal te delen. Ik draag mijn werk dan ook graag op aan jullie en aan alle (mannelijke) slachtoffers van partnergeweld, al dan niet vertoevend in een zoektocht naar hulp. Ook ‘merci’ aan de praktijkwerkers die hun kennis, professionele ervaringen en gedachten deelden en zodoende een verrijking vormden voor het onderzoek.

Tot slot wil ik nog enkele mensen uit mijn informeel netwerk bedanken. Vooreerst een woord van dank aan Leen voor het lezen van mijn thesis en de verrijkende ideeën en advies. Ook mijn vrienden Paulien, Hanne, Sybille, Laurent en Tilde wil ik bedanken voor de mentale steun en alle grote en kleine vragen waarmee ik bij jullie terecht kon. Ook Marian die de literatuurstudie jaar volledig nalas wil ik bedanken. Last but not least wil ik mijn twee gezinnen bedanken voor alle ondersteuning in de vorm van ideeën uitwisselen, teksten lezen en een luisterend oor bieden. Een speciaal dankwoord hierbij naar mijn vriend Jasper voor het eeuwige geduld en de feedback, mijn zus Ona, mijn schoonzus Laura en Mama en Dimi voor jullie betrokkenheid in zowel het emotionele als praktische gedeelde dat komt kijken bij het schrijven van een thesis.

(7)

I N H O U D S O P G A V E

PREAMBULE ... I PERSBERICHT ... II ABSTRACT ... IV VOORWOORD ... V INHOUDSOPGAVE ... VI INLEIDING ... 1 THEORETISCHE ACHTERGROND ... 6 1. PARTNERGEWELD ... 6 1.1. Soorten partnergeweld ... 6

1.2. Gevolgen van partnergeweld... 7

2. MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING VAN MANNELIJKE SLACHTOFFERS VAN PARTNERGEWELD ... 8

2.1. Maatschappelijke beeldvorming over mannen ... 8

2.2. Maatschappelijke beeldvorming over partnergeweld ... 8

3. HULPZOEKEND GEDRAG ... 10

3.1. Definitie hulpzoekend gedrag ... 10

3.2. Drempels bij het hulpzoekend gedrag ... 10

4. HET HULPVERLENINGSAANBOD IN BELGIË ... 11

METHODOLOGIE ... 13

1. SELECTIE VAN DE RESPONDENTEN ... 13

2. ONDERZOEKSSTRATEGIEËN ... 14

2.1. Literatuurstudie ... 14

2.2. Online interviews ... 15

3. DATA-ANALYSE ... 17

RESULTATEN ... 18

1. BELEVING VAN HET PARTNERGEWELD ... 18

1.1. Soorten partnergeweld ... 18

1.2. Hulpzoekend gedrag ... 19

(8)

2.1. Drempels op individueel niveau ... 20

2.1.1. Zelfbeeld ... 23

A) Ik wil niet gelabeld/ gestigmatiseerd worden als slachtoffer van partnergeweld. 23 B) Ik identificeer mij niet als slachtoffer van partnergeweld ... 24

C) Ik heb geen hulp nodig, Ik los het zelf wel op ... 25

D) Mannen zoeken geen hulp ... 25

E) Het is niet ernstig genoeg ... 26

2.1.2. Reacties ... 26

A) Ik vrees om uitgelachen te worden ... 27

B) Ik vrees om niet geloofd te worden ... 28

C) ik vrees om zelf beschuldigd te worden ... 29

D) Als ik naar buiten kom als slachtoffer van partnergeweld zal dit negatieve gevolgen hebben. ... 29

2.1.3. Emoties ... 30

A) Ik voel mij beschaamd om hulp te vragen ... 30

B) Ik voel mij gefaald ... 31

C) Ik vind het beangstigend om hulp te vragen... 31

D) Als ik naar hulp vraag dan moet ik emoties delen. ... 32

2.1.4. Gezin ... 32

A) Ik zie mijn partner graag & ik wil mijn partner beschermen ... 32

B) Ik ben als man verantwoordelijk voor de financiën binnen het gezin ... 33

C) zal ik mijn kinderen niet meer kunnen beschermen & ik loop het risico om voogdijschap te verliezen ... 33

2.2. Drempels ten opzichte van de professionele hulpverlening ... 34

2.2.1. Hulp zoeken is financieel moeilijk ... 34

2.2.2. Ik weet niet waar ik hulp kan krijgen. ... 35

2.2.3. Ik vind de hulpverlening moeilijk toegankelijk ... 35

2.2.4. Er zijn te weinig mannelijke hulpverleners ... 36

2.3. Modererende factoren ... 36

2.3.1. maatschappelijke beeldvorming ... 36

2.3.2. De media ... 38

2.3.3. De idee als enige slachtoffer te zijn... 39

(9)

3. HET REDUCEREN VAN DREMPELS IN DE PRAKTIJK... 41

4. DE TOEKOMST IN HANDEN ... 42

DISCUSSIE ... 44

1. IMPLICATIES VAN HET ONDERZOEK ... 44

2. STERKTES EN BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ... 50

3. TOEKOMSTIG ONDERZOEK ... 52

BESLUIT ... 53

BIBLIOGRAFIE ... 56

BIJLAGEN ... 65

1. DATA MANAGEMENT PLAN ... 65

2. POSITIEF ADVIES FACULTAIRE ETHISCHE COMMISSIE ... 75

3. BLANCO IC... 76

4. INFORMATIEBRIEF SLACHTOFFERS ... 77

5. INFORMATIEBRIEF PRAKTIJKWERKERS ... 79

6. TOPICLIJST EN STELLINGEN ... 81

(10)

I N L E I D I N G

Helaas is bovenstaand beschreven onveilig gevoel - verwezenlijkt door de partner - geen zeldzaam fenomeen bij mannen in België. Volgens een onderzoek van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) werd 10,5% van de mannen in België slachtoffer van partnergeweld in een tijdspanne van 12 maanden (Pieters, Italiano, Offermans & Hellemans, 2010). Partnergeweld komt voor in elke samenlevingsvorm, in alle klassen en in alle religies (Victim Witness Assistance Unit, 2008). Het is een van de meest voorkomende vormen van geweld binnen de familie of het gezin en valt onder de grotere categorie van intrafamiliaal geweld (IGVM, 2010). Concreet betreft partnergeweld alle vormen van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen echtgenoten of personen die samenleven of geleefd hebben en waartussen een duurzame, affectieve en seksuele band bestaat of heeft bestaan (Openbaar Ministerie, 2006). De prevalentie is hoog, in 2019 werden 38.551 delicten van intrafamiliaal geweld binnen het koppel geregistreerd (Federale Politie, 2020). Niettegenstaande deze prevalentie zoekt een kwart van de slachtoffers geen hulp (Drieskens & Demarest, 2015; Pieters et al., 2010). Deze cijfers zijn zorgwekkend maar des te meer wanneer men zich realiseert dat mannen over het algemeen nog minder snel hulp zoeken dan vrouwen (Seager, 2019; Holloway, Seager, & Barry, 2018; J. Barry et al., 2016; J. Barry, Russ, Ellam-Dyson, & Seager, 2015).

De problematiek van het hulpzoekend gedrag - het gedrag met de intentie om een probleem op te lossen (Cornally & McCarthy, 2011) - van mannelijke slachtoffers van partnergeweld is dubbel gelaagd. Ten eerste the gender paradigm die de maatschappelijke beeldvorming van partnergeweld domineert. Hierbij percipieert men partnergeweld als vrouwelijke slachtoffers van mannelijke daders (Dutoon & White, 2013). Er valt natuurlijk niet te ontkennen dat

(11)

vrouwen slachtoffer worden van partnergeweld. Idealiter zou simultaan evenredig aandacht geschonken moeten worden aan mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Steeds meer onderzoeken tonen aan dat geweld meestal wederzijds gepleegd wordt (Bates, 2016; Carney, Buttell, & Dutton, 2007; Graham-Kevan, 2017; Hester, 2009; Straus, Gelles, & Steinmetz, 2017) en dat agressief gedrag in partnerrelaties ook door vrouwen gepleegd wordt (Van der Knaap & Bogaerts, 2010). Uit een onderzoek van het IGVM blijkt dat 1,3% van de bevolking in België tussen de 18 en 74 jaar slachtoffer is geweest van partnergeweld en dat er geen significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen (Drieskens & Demarest, 2015). De stelling dat mannen evenveel slachtoffer worden, kan ook ondersteund worden door het feit dat mannen en vrouwen aan dezelfde risicofactoren (Dobash & Dobash, 2004; Graham-Kevan, 2017) en motivatoren onderhevig zijn (Walker, Ashby, Gredecki &Tarpey, 2017). Het tekort aan aandacht voor mannelijke slachtoffers wordt the male gender blindness genoemd (Barry, Seager, & Sullivan, 2016).

Ten tweede worden mannelijke slachtoffers van partnergeweld – onder invloed van de maatschappelijke beeldvorming - geconfronteerd met drempels om hulpverlening te zoeken. De bevindingen dat mannen minder snel hulp zoeken dan vrouwen zijn consistent over alle leeftijden, nationaliteiten en etnische achtergronden heen (Addis & Mahalik, 2003). De meeste slachtoffers zoeken hulp in de informele sfeer, zoals bij vrienden en familie. De psychosociale sfeer wordt vooral gebruikt door vrouwen (Drieskens & Demarest, 2015; Pieters et al., 2010). De mannen worden geconfronteerd met drempels gecreëerd door de maatschappelijk beeldvorming zoals de traditionele genderrollen (Yousaf et al., 2015), door innerlijke barrières zoals bijvoorbeeld het zelfbeeld en door drempels inherent aan de hulpverlening, zoals een onvoldoende bereikbare hulpverlening (Clement et al., 2015).

Derhalve is het van belang inzicht te krijgen in de beleving van het geweld, het hulpzoekend gedrag (Lysova et al., 2020) en de gepercipieerde drempelverhogende factoren van mannelijk slachtoffers van partnergeweld, zodat hierop ingezet kan worden en de weerstand bij mannelijke slachtoffers geminimaliseerd kan worden (Tsui, Cheung & Leung, 2010). Daarnaast zijn er nog tal van redenen waarom onderzoek hiernaar noodzakelijk en wenselijk is. Ten eerste is hulp zoeken een noodzakelijke stap voor het oplossen van een problematiek en vormt dit dus een voor de hand liggende strategie om op in te zetten (Addis & Mahalik, 2003). Ten tweede is

(12)

de impact van partnergeweld op het welzijn groot en gecorreleerd met slechtere geestelijke gezondheid (Drieskens & Demarest, 2015). Wanneer slachtoffers lang onbehandeld blijven, is dit geassocieerd met ernstigere gevolgen voor het welzijn van de slachtoffers (Clement et al., 2015) en een slechte gezondheid heeft invloed op de mobiliteit, productiviteit en algemene levenskwaliteit van mannen (Ragonese, Shand & Barker, 2018). Ten derde waren de meeste onderzoeken tot op heden enkel gericht op het dader- of slachtofferschap en werd weinig aandacht geschonken aan de socio-culturele context, waaronder de ondersteuning voor slachtoffers (Liang et al., 2005). Tot slot is het van groot belang inzicht hierin te krijgen zodoende de volgende vicieuze cirkel mogelijks te doorbreken: mannelijke slachtoffers krijgen veel minder aandacht dan vrouwelijke. Dit gebrek aan aandacht komt ook voor binnen de onderzoekswereld (Steinmetz, 1977) en in de media die gebruik maakt van genderstereotypen (Ross, 2011) en zodoende inwerkt op onze perceptie (Wang, 2018; Carlyle, Scarduzio & Slater, 2014). ‘The gender paradigm’ zorgt voor een eenzijdig maatschappelijk beeld met betrekking tot slachtoffers van partnergeweld (Steinmetz 1977). Wanneer de focus voornamelijk op vrouwen blijft, zullen ook de hulpverlening en andere vormen van zorg voornamelijk op vrouwen gericht blijven (Steinmetz 1977). Zo is er in België slechts één vluchthuis voor mannen, het Sam Huis, opgericht door het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) (Knack, 2018). Evenwel dient erkend en aangehaald te worden dat er recentelijk meer aandacht is voor mannelijke slachtoffers. Zo werd er een lotgenotengroep opgericht (Mechelen, n.d.) en VzwZijn en MenEngage Vlaanderen zetten zich in tegen de stereotype ideeën over mannelijkheid. Daarenboven komen mannen minder snel naar buiten met misbruik. Als gevolg blijft het fenomeen onder de radar, waardoor de prevalentiecijfers ongeloofwaardig overkomen (Sybille, 1993).

Bovenstaande bevindingen leiden naar de centrale onderzoeksvraag van deze thesis, namelijk: “Welke gepercipieerde drempelverhogende factoren beïnvloeden het hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van partnergeweld negatief en wordt er met die drempels voldoende rekening gehouden in beleid en hulpverlening?”

(13)

Ter beantwoording van de centrale onderzoeksvraag werden antwoorden gezocht op onderstaande deelvragen:

o Welke drempels zijn het meest voorkomend bij mannelijke slachtoffers van partnergeweld?

o Welke drempels specifiek binnen de hulpverlening en het hulpverleningsaanbod worden gepercipieerd door mannelijke slachtoffers van partnergeweld?

o Welke invloed heeft de gepercipieerde maatschappelijke beeldvorming op het hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers en vormt dit een barrière?

o Zijn praktijkwerkers op de hoogte van gepercipieerde drempels bij het hulpzoekend gedrag van mannelijke slachtoffers van partnergeweld en hoe trachten zij deze drempels te ondervangen?

o Welke veranderingen dienen doorgevoerd te worden om tegemoet te komen aan de noden van mannelijke slachtoffers van partnergeweld binnen de hulpverlening en het hulpverleningsaanbod?

Het onderzoek beoogt drie zaken. Ten eerste het verbreden van de aandacht voor mannelijke slachtoffers van partnergeweld aangezien de gendersymmetrie binnen de problematiek van partnergeweld nog steeds niet voldoende erkend wordt. Ten tweede wordt kennisvermeerdering nagestreefd met betrekking tot de drempels die mannelijke slachtoffers ervaren in hun zoektocht naar hulpverlening. Het onderzoek betreft dus vooral een diagnostisch onderzoek waarbij de oorzaken en achtergronden van de problematiek bekeken worden (Hardyns, 2019). Tot slot wordt getracht aanbevelingen te formuleren, zowel naar praktijkwerkers als naar toekomstige onderzoekers.

Deze doelstellingen worden enerzijds nagestreefd op basis van een grondige literatuurstudie. Anderzijds door middel van een meervoudige case study aan de hand van online semigestructureerde interviews met zowel mannelijke slachtoffers van partnergeweld (N=9) als praktijkwerkers (N=3). Er wordt gekozen om kwalitatief onderzoek te doen omdat niet het veralgemenen van de resultaten maar wel het vergaren van diepgaande informatie en het begrijpen van de gepercipieerde drempelverhogende factoren centraal staat.

(14)

Het onderzoek ging van start met een studie van bronnen over partnergeweld, de beeldvorming van mannelijkheid en het hulpverleningsaanbod in België. De bevindingen hiervan zijn terug te vinden in het eerste hoofdstuk. Vervolgens wordt de gebruikte methodologie besproken met inbegrip van de rekrutering van de respondenten, het verloop van het onderzoek en de data-analyse. Hierna wordt dieper ingegaan op de resultaten van het onderzoek die simultaan gelinkt worden aan reeds bestaande onderzoeksbevindingen. Hoofdstuk vier betreft de discussie waarin de implicaties van het onderzoek besproken worden, enkele aanbevelingen geformuleerd worden en de sterktes en beperkingen van het onderzoek geduid worden. Tot slot wordt het artikel afgesloten met een conclusie.

(15)

T H E O R E T I S C H E A C H T E R G R O N D

1. PARTNERGEWELD

1.1. SOORTEN PARTNERGEWELD

Intrafamiliaal geweld betreft geweld binnen de familiale of huiselijke context. Hieronder valt zowel partnergeweld als intergenerationeel geweld zoals kinder- of oudermishandeling (IGVM, 2015; Van Den Broeck & Piessens, 2007). Geweld is over het algemeen een strafbaar feit. Partnergeweld is evenwel op zichzelf strafbaar gesteld, waarbij wettelijk een strafverzwaring wordt voorzien wanneer bepaalde feiten worden gepleegd jegens de echtgenoot of de persoon met wie men samenleeft (Vermeulen, 2018).

Partnergeweld kan opgedeeld worden in vier categorieën, namelijk fysiek, psychisch, seksueel en economisch geweld (Berteloot & Verwimp, 2011; Openbaar Ministerie, 2006; Sybille, 1993). Soms wordt ook de categorie van verbaal geweld hieraan (Besafe, z.d.). Onder fysiek geweld kan slagen en verwondingen, doodslag en vergiftiging verstaan worden (Vertederd vernederd, 2019), evenals objecten naar zich gegooid krijgen, bedreigingen (Walker et al., 2019), schoppen en materiële dingen kapot maken (Besafe, z.d.). Er bestaan ook verschillende vormen van psychisch geweld zoals bedreigingen, weigering van het bezoekrecht, belaging, het controleren, opsluiting, kleineren of beledigen, dreigen om macht uit te oefenen, isolatie (Vertederd vernederd, 2019), intimideren, denigreren, controleren en chanteren (Besafe, z.d.). Seksueel geweld houdt verkrachtingen en aanrandingen van de eerbaarheid in (Sybille, 1993). Tot slot kan men ook slachtoffer worden van economisch geweld, bijvoorbeeld vernielingen en onderhoudsgelden die niet betaald worden (ROSA, 2010).

Een andere indeling die gemaakt kan worden met betrekking tot partnergeweld is het verschil tussen enerzijds situationeel geweld, of ‘common couple violence’ zoals Johnson (1995) het noemt, en instrumenteel geweld, of ‘intimate terrorism’, anderzijds (Johnson, 1995; Hines & Douglas, 2010). Situationeel geweld betreft het geweld dat (ex)partners gebruiken als uiting van frustraties of onmacht en hierbij de woede op elkaar uitwerken of wanneer conflicten escaleren. Deze vorm van geweld is doorgaans wederzijds waarbij de (ex)partners zowel slachtoffer als pleger zijn. Ten tweede kan geweld ook instrumenteel zijn, dit houdt in dat

(16)

geweld ingezet wordt als instrument van de ene naar de andere (ex)partner. Het is met andere woorden meestal eenzijdig geweld waarbij getracht wordt controle uit te oefenen op de andere partner of om deze te domineren (Hines & Douglas, 2010).

1.2. GEVOLGEN VAN PARTNERGEWELD

Het slachtofferschap van partnergeweld resulteert in slechtere gezondheid, zowel fysiek als mentaal (Lawrence, Orengo- Aguayo, Langer & Brock, 2012). Gevolgen van fysiek geweld kunnen fysiek zijn (Bates, 2016; Caldwell, Swan, & Woodbrown, 2012; Cook, 2009; Lawrence et al., 2012), zoals een verzwakt immuunsysteem, cardiovasculaire problemen (Lawrence et al., 2012), letsels, kwetsuren, kneuzingen, etc. (Cook, 2009). Daarnaast zijn er psychische gezondheidsproblemen als gevolg van partnergeweld. De psychische gevolgen na emotioneel slachtofferschap zijn even schadelijk als na fysiek slachtofferschap (Lawrence et al., 2012). De meest voorkomende psychische gevolgen zijn depressies (Bates, 2016; Bell & Naugle, 2008; Caldwell et al., 2012; Cook, 2009; De Koker, Mathews, Zuch, Bastien, & Mason-Jones, 2014; Drieskens & Demares, 2015; Dutton & White, 2013; Lawrence et al., 2012; Swan et al., 2008) en posttraumatische stressstoornis (PTSS) (Bates, 2016; Bell & Naugle, 2008; Caldwell et al., 2012; Swan et al., 2008). Daarnaast zijn angststoornissen (Bell & Naugle, 2008; Caldwell et al., 2012; Drieskens & Demares, 2015; Swan et al., 2008), slaapstoornissen (Drieskens & Demares, 2015; ManKind initative, 2018) en zelfmoord (-gedachten) (Bates, 2016; Cook, 2009; De Koker et al., 2014; Drieskens & Demares, 2015; Lawrence et al., 2012) mogelijke gevolgen.

(17)

2. MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING VAN

MANNELIJKE SLACHTOFFERS VAN PARTNERGEWELD

2.1. MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING OVER MANNEN

Binnen onze maatschappij worden sociale statussen toegeschreven aan individuen. Bepaalde status- en rolverdelingen of verwachtingen op basis van het geslacht lijken redelijk stabiel te blijven in de samenleving. Via het socialisatieproces, wat reeds gebeurt in de vroege kinderjaren, leert elk individu de gewoonten, waarden en normen, kennis en routine om een sociale positie te kunnen innemen,. (Bracke et al., 2013). De denkbeelden die gecreëerd worden, kunnen omschreven worden als stereotypen aangezien stereotypen een samenvattende beschrijving van sociale groepen geven. Stereotypen zijn enerzijds makkelijk bruikbaar, anderzijds wordt door stereotypen de diversiteit binnen groepen genegeerd en kunnen gebrekkige denkbeelden ontstaan (Van Hiel, 2013).

Mannelijkheid is een sociaal construct (Rochelle, 2019) dat wijst op de verwachtingen van de maatschappij ten opzichte van een man (Beel et al., 2018). Gaandeweg is de samenleving in de greep gekomen van te beperkende veronderstellingen over hoe mannen moeten handelen, denken en voelen (Heilman, Guerrero-López, 2017; Ragonese et al., 2019). Paul Kivil noemt dit the man box. The man box bestaat uit zeven pijlers: Mannen moeten zelf dingen oplossen, niet praten over gevoelens of geen hulp zoeken voor de fysieke of emotionele gezondheid. Ook dient een man risico’s te nemen, zich sterk te houden en geweld te gebruiken indien dit nodig is om macht en controle te houden. Vervolgens wordt er een strikt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die mannelijk of vrouwelijk zijn. De slechtere gezondheid van mannen kan in verband gebracht worden met de inspanningen die zij doen om deze strikte normen over mannelijkheid te proberen naleven (Ragonese et al.,, 2018).

2.2. MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING OVER PARTNERGEWELD

Partnergeweld wordt vaak beschreven als geweld van de man naar de vrouw (Hine, Bates & Jayes, 2020). Deze focus werd lange tijd aangehouden omdat deze vorm het meest zichtbaar was en dus ook als meest voorkomend beschouwd werd (Lysova et al., 2020). Deze conceptualisatie heeft geleid tot een stereotiepe beeld dat de attitudes tegenover

(18)

‘non-stereotiepe’ geweldenaars of slachtoffers gaat beïnvloeden (Hine, Bates & Jayes, 2020). Een illustratie hiervan is het onderzoek van Hine, Bates & Jayes (2020) waaruit bleek dat mannelijke slachtoffers van partnergeweld veel minder snel als slachtoffer gecategoriseerd worden en minder vaak aangeraden worden om de politie te bellen.

The gender paradigm heeft zich gevormd door elf elementen. Ten eerste wordt vaak gefocust op politiestatistieken, maar vele slachtoffers rapporteren nooit of pas na enkele incidenten (Jaspaert & Vervaeke, 2016). Daarnaast beschouwen mannen het agressief gedrag van hun partner minder als een delict dan vrouwen, waardoor minder aangifte gedaan wordt (Gfk & WODC, 2010; Van der Knaap & Bogaerts, 2010). Ten derde zijn vrouwen vaker slachtoffer van ernstige lichamelijke letsels, waardoor mannelijke daders sneller in contact komen met politie en justitie (Van der Knaap & Bogaerts, 2010). Voorts is er vaak een onderrapportering doordat mannen barrières ervaren, gecreëerd door stigma en schaamte (Mulroney & Chan, 2005). Ten vijfde hebben de meeste onderzoeken een selectiebias en zijn enkel gericht op vrouwen (Jaspaert & Vervaeke, 2016). Ook worden mannen geconfronteerd met the empathy gap. Mannen worden door de culturele stroming onder druk gezet om meer emoties te tonen en traditionele mannenrollen achter te laten, hoewel door een gebrek aan hulpverlening toch steeds impliciet de boodschap wordt gegeven dat mannen geen hulplijnen nodig hebben (Seager, 2019; Liddon, Kingerlee, Seager, & A. Berry, 2019). Ten zevende wordt bij de visie op ‘mannelijkheid’ geen aandacht geschonken aan de mogelijke kwetsbaarheid van mannen. Hierdoor treden discrepanties op bij de emoties van mannen wanneer zij geconfronteerd worden met machteloosheid, hulpeloosheid en onderdanigheid door misbruik, omdat deze emoties in contrast staan met de gesocialiseerde genderrollen van mannelijkheid (Andersen, 2013). Daarenboven heerst het idee dat vrouwen zich enkel schuldig maken aan partnergeweld uit zelfverdediging (Cook, 2009; Graham-Kevan, 2017; Hines & Douglas, 2010; Soares, 2018) of wraak (Hines & Douglas, 2010). Ook wordt gedacht dat mannelijke slachtoffers van partnergeweld geen ernstige gevolgen kennen en dat mannen - indien het misbruik of geweld ernstig genoeg was geweest - de beschikbare middelen, zowel financieel als emotioneel, hebben om de relatie te beëindigen (Jackson & Oates, 1998; Hines & Douglas, 2010). Voor beide aannames is echter weinig empirisch bewijs gevonden. Ten tiende worden mannen niet in verband gebracht met het uiten van emoties, wat echter niet betekent dat mannen andere emoties ervaren dan vrouwen (Ashfield & Gouws, 2019). Tot slot geeft de media een seksistisch beeld

(19)

weer van slachtoffers van partnergeweld door het veruiterlijken van de dominante rolverwachtingen (Ross, 2011).

Deze gender gerelateerde attitudes beïnvloeden onze reacties op partnergeweld zowel bij de slachtoffers hoe deze hun slachtofferschap percipiëren als de reacties van de politie en hulpverleningsdiensten (Bates et al., 2019)

3. HULPZOEKEND GEDRAG

3.1. DEFINITIE HULPZOEKEND GEDRAG

Hulpzoekend gedrag betreft al het gedrag met de intentie om een probleem op te lossen. Hierbij vormt de erkenning van een probleem de eerste stap in een ingewikkeld proces van beslissingen (Cornally & McCarthy, 2011). Dit proces is allesbehalve lineair en bevat naast de cognitieve ook emotionele elementen die het hulpzoekend gedrag kunnen stimuleren, dan wel tegenhouden. Daarenboven wordt het proces beïnvloedt door interpersoonlijke en sociaal-culturele factoren, zoals de vorm van de relatie, de interpretatie van misbruik en de sociale context zoals gender en cultuur (Liang et al., 2005). Het hulpzoekend gedrag ontwikkelt zich op vroege leeftijd. Benenson & Koulnazarian (2008) toonden aan dat jonge meisjes al sneller hulp vragen dan jonge jongens. Er zou dus zowel sprake zijn van een biologische voorbestemdheid als van een socialisatieproces. Hulpzoekend gedrag kan ingedeeld worden in het zoeken van formele hulp zoals politie, psychologen, opvangtehuizen etc. en informele hulp zoals vrienden, familie en collega’s (Lysova & Dim, 2020).

3.2. DREMPELS BIJ HET HULPZOEKEND GEDRAG

Voor mannen als slachtoffers van partnergeweld zijn er tal van barrières bij het zoeken naar hulp en het rapporteren van hun ervaringen. Deze worden nog vergroot door stereotiepe genderrollen. Jongens en mannen worden vaak gesocialiseerd met mannelijke geslachtsnormen die voorschrijven dat mannen zelfredzaam, stoïcijns en machtig zijn en dus kunnen sommige mannen - die zich identificeren met deze eigenschappen - het zoeken naar hulp als tegenstrijdig met deze waarden ervaren (Bates et al., 2019).

(20)

De eerste drempel die mannelijke slachtoffers ervaren, betreft het uiten en delen van emoties (J. Barry et al., 2015; Liddon et al., 2018; Yousaf et al., 2015) maar ook de schaamte en angst die vaak gelinkt wordt aan geestelijke gezondheidszorg (Liddon et al., 2018; Yousaf et al., 2015). Daarnaast laten mannen over het algemeen hun kwetsbaarheid niet zien (J. Barry et al., 2015). Vervolgens kan het feit dat er heel weinig mannelijke hulpverleners zijn een mogelijke drempel vormen of een drempelverhogende impact hebben (Liddon et al., 2018; Morison et al., 2014). Een impliciete drempelverhogende factor is de uiting van de verwachtingen die samenhangen met de genderrollen, vertaald door een weinig geïntegreerd aanbod van hulpverlening voor mannen (Mansfield et al., 2005). Ook het taalgebruik zoals bijvoorbeeld de term ‘therapie’ zorgt voor weerstand bij mannen (Holloway et al., 2018; Liddon et al., 2019). Daarnaast zorgen de angsten om niet geloofd, uitgelachen of zelf beschuldigd te worden van partnergeweld er voor dat sommige mannen terughoudend staan ten opzichte van politie en hulpverlening (Hines & Douglas, 2010). Tot slot beïnvloedt stigma het hulpzoekend gedrag negatief (Clement et al., 2015; Liddon et al., 2018; Kyung et al., 2010) en werken onbereikbaarheid of kennistekort van de hulpverlening en het zelfbeeld van het slachtoffer drempelverhogend (Clement et al., 2015).

4. HET HULPVERLENINGSAANBOD IN BELGIË

Ook in België is de meerderheid van het hulpverleningsaanbod zowel voor mannelijke als vrouwelijke slachtoffers. Voorbeelden hiervan zijn de telefonische hulp- en meldlijn 1712 voor vragen over geweld of de hulplijn 106 van Tele-Onthaal wanneer slachtoffers nood hebben aan een luisterend oor (VzwZijn, n.d.). De dienstverlening van het CAW is tweeledig met ten eerste slachtofferhulp voor de mensen die uit de relatie willen en ten tweede partnerconflict wanneer men kiest om de relatie verder te zetten (Persoonlijke communicatie, april 2020) De grootste doorverwijzing hierbij gebeurt via de politie. Ook na contact met justitie waarbij een maatregel wordt opgelegd kunnen ze bij het CAW terecht komen of via de sociale dienst van het ziekenhuis of het onthaal van het CAW. Dit traject wordt gekenmerkt door een ketengerichte aanpak waarbij justitie, politie en hulpverlening samenwerken (Persoonlijke communicatie, april 2020). Een gelijkaardige aanpak wordt gehanteerd bij de Family Justice Centers (FJC) waarbij politie, het parket, het CAW, het OCMW, het vertrouwenartsencentrum en een crisisteam samenwerken aan casussen waarbij er een gevaarsituatie voordoet, er sprake is van een meervoudige problematiek, een moeilijke start kent en waarbij een gecoördineerde aanpak nodig is (Persoonlijke communicatie, april 2020). Verder kunnen slachtoffers bij de centra

(21)

geestelijke gezondheidszorg (CGG) terecht voor therapie en psychologische of psychiatrische begeleiding (IGVM, 2019). Zelfstandige psychologen, seksuologen en relatietherapeuten zijn verder opties die overwogen kunnen worden door slachtoffers van partnergeweld. Wat hierbij als drempelverhogend kan werken is de kostprijs gezien deze vaak veel hoger ligt dan bij het CGG (Vzw Zijn, 2019a). Voor preventie en informatie over geweld kan men terecht bij VzwZijn die vormingen en workshops voorziet voor zowel professionals, plegers als slachtoffers gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Daarbij aansluitend focust MenEngage Vlaanderen zich op de bijdrage en verantwoordelijkheid van manen bij gendergelijkheid en de preventie van geweld. Waarbij specifiek ook ingezet wordt op dat mannen moeilijk hun kwetsbaarheid kunnen tonen als slachtoffer (Persoonlijke communicatie, april 2020). In het verleden werd reeds actie ondernomen om specifieke hulpverlening voor mannen te voorzien. Ten eerste werd een anonieme hulplijn ‘Mannenklap’ voorzien en ten tweede het vluchthuis voor mannen SAM huis, opgericht bij het CAW Mechelen-Lier. Echter blijken deze initiatieven niet aan te slaan (Persoonlijke communicatie, april 2020).

(22)

M E T H O D O L O G I E

In dit onderdeel wordt uiteengezet op welke manier het onderzoek werd uitgevoerd. We bespreken eerst en vooral de selectie van de respondenten, en gaan daarna dieper in op de onderzoeksstrategieën en de data-analyse

1. SELECTIE VAN DE RESPONDENTEN

De respondenten werden geselecteerd aan de hand van relevante criteria (Bryman, 2016), namelijk mannelijk slachtoffers van partnergeweld en praktijkwerkers die betrokken zijn met desbetreffende problematiek.

De rekrutering van de respondenten gebeurde middels de sneeuwbalmethode zowel binnen het eigen netwerk van de onderzoeker als via de sociale media. Concreet wil dit zeggen dat via sleutelfiguren nieuwe respondenten gezocht werden (Hancock et al., 2001). Op de sociale media - meer specifiek facebook en reddit - werd een video gelanceerd die mogelijke respondenten of het netwerk van potentiële respondenten aanmoedigde om deel te nemen aan het onderzoek. Doordat het saturatiepunt - het verzamelen van onderzoeksmateriaal totdat er geen nieuwe materiaal meer vergaard wordt (Hanock et al., 2001) - centraal stond, werd er geen aantal respondenten gespecificeerd op voorhand.

Van de dertien geïnteresseerden namen twaalf respondenten deel, namelijk negen mannelijke slachtoffers van partnergeweld en drie praktijkwerkers. Een respondent haakte af, aangezien hij veel weerstand had om het verleden op te rakelen. De leeftijd van de respondenten was tussen de drieëntwintig en vijftig jaar. De negen respondenten maakten psychologisch geweld mee. Acht van hen ervoeren ook fysiek geweld. Tot slot duidde één verhaal op economisch geweld. Geen enkele respondent gaf aan seksueel geweld meegemaakt te hebben. Bij zes respondenten startte het geweld voor de leeftijd van vijventwintig. Ook hadden vier respondenten een sociaal wetenschappelijke achtergrond. Voorts participeerde een praktijkwerker vanuit het geweldpreventie-beleid, een vanuit een Family Justice Center (FJC) en een praktijkwerker vanuit een CAW. Respondenten 2, 6 en 12 betreffen de praktijkwerkers.

(23)

2. ONDERZOEKSSTRATEGIEËN

De grondvorm van het onderzoek was de meervoudige case study of gevalstudie omdat er maar enkele respondenten geanalyseerd werden met het diepgaand begrijpen van de casus als doelstelling (Bryman, 2016). Hierbij werd gezocht naar gelijkenissen of. Tevens wou de onderzoeker de complexiteit van mannelijk slachtofferschap van partnergeweld en hun hulpzoekend gedrag doorgronden en beschrijven (Decorte & Zaitch, 2016). Daarbij aansluitend werd gekozen om een belevingsstudie uit te voeren waardoor de perceptie van de respondenten centraal stond en de focus la op het individuele aspect (Galdas et al., 2005).

Daarenboven was het een kwalitatief onderzoek waardoor de data niet gereduceerd werd tot cijfers maar beschrijvend van aard was (Walliman, 2017). Het doel was bijgevolg niet om uitspraken te doen over de gehele populatie van mannelijke slachtoffers van partnergeweld maar om diepgaande informatie te vergaren over de leefwereld van de respondenten. Het begrijpen van de gepercipieerde drempelverhogende factoren bij het hulpzoekend gedrag stond centraal (Mortelmans, 2013). Aangezien het bij kwalitatief onderzoek moeilijk is om de geloofwaardigheid en volledigheid te controleren werd triangulatie toegepast (Walliman, 2017). Dit houdt in dat zowel informatie vanuit de wetenschappelijke literatuur als informatie van respondenten verzameld werd.

2.1. LITERATUURSTUDIE

Een eerste onderzoeksstrategie bevatte de literatuurstudie die op voorhand werd gemaakt. Het is van belang op de hoogte te zijn van de huidige kennis met betrekking tot de thematiek (Bryman, 2016). Binnen deze literatuurstudie werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de database Google Scholar, Web of Science en Lib.UGent. Volgende zoektermen werden gehanteerd: Male victims of domestic violence; intimate partner abuse; intimate partner violence (IPV); consequences of partner violence; the impact of partner violence; risk factors of intimate partner violence; motivations for IPV women as perpetrators of intimate partner violence; sex differences in partner violence; causes of intimate partner violence; male victims and mental health; male victims and help-seeking; stigma and help-seeking; gender differences in help-seeking; male psychology; male victims and masculinity; male gender blindness, male and masculinity; barriers in help-seeking etc. Soortgelijke zoektermen werden aanvullend in het Nederlands opgezocht. Tevens dient aangehaald te worden dat gebruik gemaakt werd van

(24)

studies die zowel homoseksuele- als heteroseksuele relaties betrokken als ook studies waarin vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld betrokken werden. Dit omwille van het feit dat er beperkte literatuur is die zich enkel focust op heteroseksuele mannelijke slachtoffers van partnergeweld.

2.2. ONLINE INTERVIEWS

Ten tweede werd er een empirisch onderzoek gevoerd wat inhoudt dat kennis vergaard werd door middel van zintuiglijke waarneming (Walliman, 2017). Hierbij werd inductief gewerkt en werd van de specifieke waarnemingen uit de interviews een algemene conclusie geformuleerd (Pope & Mays, 1995). Er werd geopteerd om te werken met kwalitatieve interviews. Interviews zijn de geknipte strategie aangezien de focus op de beleving en ervaring van de betrokkenen ligt (Decorte & Zaitch, 2016). Normaliter zouden de interviews face to face gebeuren, omwille van de gevoelige thematiek (Mathers, Fox & Hunn, 1998). Door de coronacrisis werd noodgedwongen overgeschakeld op online interviews. Het interview betrof een semi-gestructureerd interview, aangezien een topiclijst gehanteerd werd (Hanock, Ockleford & Windridge, 2001), welke terug te vinden is in bijlage 5. Voordat het interview van start ging, kreeg elke respondent via mail een informatiebrief en een informed consent . De respondent diende deze laatste ingevuld terug te sturen.

De interviews gebeurden - in samenspraak met de respondenten – via Skype of WhatsApp. En verliepen als volgt: Na een kennismaking werd afgetoetst of de respondenten op de hoogte waren van het doel van het onderzoek. Ook werd nogmaals nagegaan of de respondenten hun akkoord gaven om het interview op te nemen, zodat de informatie zo waarheidsgetrouw mogelijk weergegeven kon worden achteraf (Decorte & Zaitch, 2016). Daaropvolgend werd gevraagd om de situatie van het partnergeweld te schetsen en werd naar de beleving hiervan gepeild, als ook naar de gevolgen. Voorts werd afgetoetst in hoeverre de respondenten hulpzoekend gedrag hadden gesteld tijdens het partnergeweld en of hierbij drempels ervaren werden. Verder werden er verschillende stellingen via de chatfunctie doorgestuurd over mogelijke drempels, die vervolgens dieper in detail besproken werden. Deze drempels werden gebaseerd op reeds bestaande wetenschappelijke onderzoeksbevindingen en zijn terug te vinden in bijlage 5. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat tijdens het derde interview met een mannelijk slachtoffer van partnergeweld twee nieuwe drempels naar boven kwamen waaronder de opvoeding, de media en de anonimiteit. Vanaf dat moment werden deze topics ook aan de

(25)

rest van de respondenten bevraagd met als gevolg dat er bij deze vragen automatisch twee non-responsen zijn, waar rekening mee gehouden dient te worden bij de interpretatie van de resultaten. Afsluitend werden de respondenten bevraagd naar hun visie op de hulpverlening en welke veranderingen hierbij aangebracht dienen te worden.

Bij de praktijkwerkers werd voornamelijk bevraagd welke initiatieven door de organisatie genomen werden met betrekking tot mannelijke slachtoffers van partnergeweld, in welke mate zij in contact kwamen en op de hoogte waren van drempels die mannelijke slachtoffers ervaren en tot slot welke richting zij uit zouden willen gaan in de toekomst en hoe aan de drempels tegemoet gekomen kan worden.

Een online interview brengt andere voor- en nadelen met zich mee in vergelijking met een offline interview. Online is de anonimiteit van de respondenten groter wat een positief effect kan hebben op de openhartigheid van de respondenten (Decorte & Zaitch). Daartegenover staat dat een vertrouwensband opbouwen moeizamer verliep. Daarenboven vielen bepaalde sociale cues weg zoals lichaamstaal en intonatie. Ook is het onderbreken van de geïnterviewde een risico. Dit alles kon tot verlies van valabele informatie leiden. Tot slot is waakzaamheid voor onzichtbare schade belangrijk aangezien een online-context uitdagender is om dit op te merken. Dit werd ondervangen door naar de beleving van het onderzoek te vragen en op latere contactmomenten te polsen naar het welbevinden van de respondenten.

Aansluitend is ethiek een belangrijk concept bij onderzoek, zeker wanneer met mensen gewerkt wordt (Walliman, 2017). Daarom werden een paar voorzorgsmaatregelen genomen. Ten eerste werd positief advies ingewonnen bij de Facultaire Ethische Commissie omwille van de gevoelige thematiek en de mogelijke kwetsbaarheid van de respondenten (zie bijlage 2 voor het positief advies). Ten tweede werden de respondenten – middels een informatiebrief - geïnformeerd over de deelname aan het onderzoek, wie de onderzoeker was, waarom het interview plaatsvond en wat het doel, het verloop en de duur van het onderzoek was (Mathers et al., 1998). Tevens werd geëxpliciteerd dat elke participant het recht had om de deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten (Walliman, 2017). Ten vierde werd er vertrouwelijkheid en anonimiteit gegarandeerd (Mathers, 2017). De data worden na de rapportage verwijderd en tijdens het onderzoek werden de data geanonimiseerd, wat inhoudt

(26)

dat de respondenten een nummer toegewezen kregen en dat er geen enkele informatie vrijgegeven werd, die geassocieerd kan worden met de respondent (Walliman, 2017). Aangezien er een kans bestond dat de respondenten schade opliep bij het onderzoek - die geminimaliseerd moest worden (Walliman, 2017) -, werd een lijst met hulpverleningsinstanties voorzien wanneer doorverwijzing wenselijk was. Tot slot werden de transcripties ter goedkeuring en eventuele aanpassingen voorgelegd aan de respondenten voordat deze in de rapportage werden opgenomen. Ook het eindproduct zal aan de respondenten bezorgd worden (Decorte & Zaitch, 2016). Het ondertekenen van het informed consent zorgde ervoor dat deze ethische kwesties besproken en gewaarborgd werden (zie bijlage 3).

3. DATA-ANALYSE

Tijdens het onderzoek werd iteratief te werk gegaan, de data-analyse begon van zodra data verzameld werd (Decorte & Zaitch, 2016). Normaliter dient er zo weinig mogelijk tijd te zijn tussen de dataverzameling en de transcriptie en analyse, aangezien anders kwaliteitsvolle informatie verloren kan gaan (Walliman, 2017). Door de corona crisis werden de interviews echter later uitgevoerd dan voorzien en werd het transcriberen een maand uitgesteld. Dit uitstel zal naar mijns inzien geen impact hebben gehad op de resultaten, aangezien enkel de letterlijke bewoording nodig was voor de analyse en geen andere sociale cues.

Na de transcriptie werden de data georganiseerd en gereduceerd door middel van coderen (Walliman, 2017). Hiervoor werd gebruik gemaakt van het programma NVivo waarbij stukken tekst gelabeld werden en zodoende ingedeeld in categorieën. Tot slot werden deze categorieën geanalyseerd en gerapporteerd. Meer informatie in verband met de verzameling, verwerking, analyse en opslag van de data vindt u in het Datamanagement Plan in (bijlage 1).

(27)

R E S U L T A T E N

In deze sectie wordt dieper ingegaan op het empirisch luik waarin de resultaten van het onderzoek - die vergaard werden door middel van semi-gestructureerde interviews - toegelicht worden. Onderstaande sectie is opgedeeld in vier delen. Eerst en vooral wordt het soort partnergeweld uiteengezet. Daarna worden de gepercipieerde drempels besproken; de drempels op individueel niveau en de drempels op vlak van de professionele hulpverlening. Voorts wordt de rol van modererende factoren op de aanwezige drempels uiteengezet met focus op de gepercipieerde beeldvorming mannelijke slachtoffers van partnergeweld. Tot slot wordt dieper ingegaan op de toekomst van de hulpverlening voor mannelijke slachtoffers van partnergeweld vanuit de visie van de respondenten.

1. BELEVING VAN HET PARTNERGEWELD

1.1. SOORTEN PARTNERGEWELD

Acht van de negen respondenten maakten fysiek geweld mee waarbij (N=6) het slaan, schoppen, duwen, met dingen gegooid (N=3) en zich agressie afgereageerd op materiële zaken (N=4) zoals bijvoorbeeld kabels uittrekken of kleren kapot scheuren, werd benoemd. Bij slechts twee respondenten sprake was er wederzijds partnergeweld en kan in deze studie de mythe dat vrouwen enkel fysiek geweld gebruiken bij zelfverdediging (Dobash & Dobash, 2004) weerlegd worden, wat overeenstemt met de bevindingen van Bates (2020).

Voorbeelden van psychologisch geweld waren het manipulatief gedrag (N=5), de partner beschuldigen (n=4), zelf in de slachtofferrol kruipen (N=4), dreigen met zelfmoord (N=2), de partner wakker houden (n=2) of de partner compleet negeren (N= 2). Vier respondenten getuigden dat het onverwachts ontploffen van de partner hen deed leven in angst en dat dit als controlemiddel. Daarnaast werd weergegeven dat het psychologische veel zwaarder doorwoog dan het fysieke geweld.

(28)

Dit sluit aan bij de resultaten van Bates (2020) en van Machado, Santos, Graham-Kevan & Matos (2017) waaruit bleek dat mannen het psychologische geweld significanter ervoeren dan het fysieke geweld. Het psychische geweld is vaak meer traumatiserend omdat deze vorm niet zichtbaar is voor de omgeving (Drieskens & Demarest, 2015).

Ten derde gaven vijf respondenten aan verbaal geweld te moeten incasseren zoals schelden, roepen, kleineren, beledigen en verwijten. Vaak blijken fysieke agressie en verbale agressie hand in hand te gaan, aangezien beide vormen van geweld gelijkaardige antecedenten hebben (Bates, 2020). Over economisch en seksueel geweld werd niet voldoende gerapporteerd waardoor deze niet besproken worden.

(29)

Zoals reeds aangehaald, zoeken mannen minder hulp (Lysova & Dim, 2019), hebben ze negatievere attitudes ten opzichte van de geestelijke gezondheidszorg (Sagar-Ouriaghli et al., 2019) en zoeken ze sneller informele dan formele hulp (Lysova et al., 2020). Hierbij aansluitend zocht zes respondenten hulp bij het informeel netwerk. Dit bleek van groot belang te zijn daar het informeel netwerk bij vijf respondenten bijdroeg tot het beëindigen van de relatie en zodoende het geweld. Vrienden en familie kunnen zorgen voor dat duwtje in de rug richting formele hulp (Machado et al., 2017). Enkele respondenten (N=3) gaven dan ook aan dat vrienden hen proactief aangezet hebben om hulp te zoeken. Twee hiervan zijn dan ook de enigen die rechtstreeks professionele hulp zochten.

Opvallend is dat de zes respondenten die uiteindelijk in contact kwamen met professionele hulpverlening op een indirecte wijze hierbij terecht kwamen. Dit houdt in dat er de facto geen hulp gezocht werd voor het partnergeweld, maar voor andere symptomen - al dan niet het gevolg van het partnergeweld - zoals een zenuwinzinking, slaaptekort, depressie, enzovoort.

Daarenboven blijken mannen vaak negatieve ervaringen te hebben met formele hulp zoals niet geloofd worden of belachelijk gemaakt worden (Douglas & Hines, 2011), wat niet het geval was in deze studie. Soms speelt er angst om niet serieus genomen te worden of zich beschaamd te voelen (Bates, 2020; Walker et al., 2019). Ook ervaren mannen een verschil in behandeling van de politie gebaseerd op gender (Machado et al., 2018). In dezelfde lijn gaven alle respondenten aan geen aangifte te willen doen, voornamelijk (N=6) het niet geloofd worden en niet serieus genomen worden speelde hierbij een grote rol.

2. DE GEPERCIPIEERDE DREMPELS

(30)
(31)

Als antwoord op de onderzoeksvraag ‘welke drempels zijn het meest voorkomend bij mannelijke slachtoffers van partnergeweld?’ vormt tabel 2 een samenvatting van de gepercipieerde drempels bij de respondenten (N=9). De antwoorden werden ingedeeld in drempels die algemeen ervaren werden, specifiek naar het informeel netwerk en specifiek naar het formele netwerk, wat zowel de hulpverlening als de politie kan inhouden. Voorts zijn ook de drempels die expliciet niet ervaren werden af te lezen in de grafiek. Tot slot is ook de non-respons toegevoegd, wat inhoudt dat deze drempel niet besproken werd en/of niet van toepassing was. Er dient opgemerkt te worden dat de cijfers bij sommige drempels het totaal van negen overstijgt. Dit is het gevolg van het feit dat bepaalde drempels door de respondenten zowel specifiek naar de informele als naar de formele hulp ervoeren werden. Dit aantal duidt bijgevolg niet op meer dan negen deelnemende respondenten.

Daarenboven dient in het achterhoofd gehouden te worden dat het om een kwalitatief onderzoek gaat en dat de antwoorden niet zonder meer in een tabel gegoten kunnen worden en de tabel dus met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd dient te worden. In de volgende paragrafen worden de gepercipieerde drempels dan ook meer in een context geplaatst en in detail uiteengezet. De drempels worden hiervoor in vier clusters gedeeld, namelijk het zelfbeeld, de reactie, de emotie en het gezin. De drempels werden bevraagd aan de hand van stellingen die telkens in de titel beschreven staan. Geen drempel wilt hierbij zeggen dat er niet akkoord werd gegaan met de stelling. Evenwel werden de drempels ‘zich verantwoordelijk voelen’, ‘zich niet identificeren als slachtoffer’, ‘de partner willen beschermen’ en ‘niet ernstig genoeg’ niet bevraagd middels stellingen maar achteraf bij de data-analyse geïdentificeerd.

(32)

2.1.1. ZELFBEELD

De eerste cluster betreft het zelfbeeld en bevat zes drempels (tabel 3). Deze clusternaam werd toebedeeld aangezien ‘het zelfbeeld’ wijst op de dunk dat men van zichzelf heeft en dit een gemeenschappelijk kenmerk is van deze zes drempels.

A) IK WIL NIET GELABELD/ GESTIGMATISEERD WORDEN ALS SLACHTOFFER VAN PARTNERGEWELD.

De eerste twee drempels leunen dicht bij elkaar aan en vormen de centrale bevinding van dit onderzoek. Alle respondenten gaven aan niet gelabeld/ gestigmatiseerd te willen worden als slachtoffer van partnergeweld. Voorgaand onderzoek toont aan dat het hulpzoekend gedrag van mannen negatief beïnvloed wordt door stigma (Tsui et al., 2010; Clement et al., 2015; Liddon et al., 2018; Kyung et al., 2010). Deze bevinding geldt voor mannen ongeacht de gemeenschap, scholing of inkomen (Hammer er al., 2013). Cultureel of publiek stigma wijst op de negatieve attitudes ten opzichte van mannen die professionele hulp zoeken (Overstreet & Quinn, 2013; Vogel et al., 2011). Daarnaast is er de zelfstigma, de mate waarin de slachtoffers de negatieve ideeën rond partnergeweld internaliseren (Overstreet & Quinn, 2013). Hoe meer publiek stigma er in de samenleving is, hoe meer zelf-stigma voorkomt en bijgevolg hoe minder hulpzoekend gedrag mannen zullen stellen (Vogel et al., 2011). Naar analogie werd tijdens het onderzoek aangegeven door enkele respondenten (N=5) dat het slachtofferschap van partnergeweld voor hen gelinkt werd aan een zwakke man die iets verkeerd had gedaan of iemand die het geweld gewoon toelaat. Aan zo’n stigma vasthangen was niet gewenst, waardoor het naar buiten komen met het slachtofferschap geen optie was.

(33)

Ten tweede bleek dat de respondenten zich niet als slachtoffer identificeerden en derhalve niet zo gelabeld wouden worden. In de volgende paragraaf wordt hier dieper op ingegaan.

B) IK IDENTIFICEER MIJ NIET ALS SLACHTOFFER VAN PARTNERGEWELD

Acht respondenten gaven aan dat ze zich niet identificeerden als slachtoffer van partnergeweld. Dat is problematisch aangezien het proces tot hulp zoeken begint bij het erkennen van het probleem (Cornally &McCarthy, 2011). De respondenten zochten dus geen hulp in het begin van het geweld of tijdens de relatie. Zes participanten gaven aan pas later te beseffen dat het om misbruik ging. Bij sommigen waren het vrienden of hulpverleners die dit besef stimuleerden en bij drie respondenten kwam dit inzicht pas bij de oproep om deel te nemen aan het onderzoek. Zo werd bijvoorbeeld aangegeven dat het geweld als een normaliteit werd beschouwd.

Ook de systematic review van Robinson, Ravi & Voth Schrag (2020) en het onderzoek van Lysova et al. (2020) bevonden dat het hulpzoekend gedrag belemmerd wordt door het niet onderkennen van het misbruik. In het onderzoek van Walker et al. (2019) was zichzelf niet identificeren als slachtoffer de meest gegeven reden voor het niet zoeken van hulp.

(34)

C) IK HEB GEEN HULP NODIG, IK LOS HET ZELF WEL OP

Volgens Vogel et al. (2011) kunnen mannen die zich identificeren met zelfredzaamheid als kenmerk van mannelijkheid, hulp zoeken als contradictoir ervaren aan deze waarde. Hierbij aansluitend gaven zeven respondenten aan de stelling ‘ik wil het zelf oplossen’ als een drempel te ervaren, omdat men het stigma van de zwakke man niet wou bevestigen of zich te trots voelde.

Enige nuance is van belang, namelijk dat enkelingen (N=3) aangaven dat dit geen drempel was specifiek voor partnergeweld maar gold in het algemeen.

D) MANNEN ZOEKEN GEEN HULP

Met deze stelling als drempel werd zes keer akkoord gegaan dat het ‘man-zijn’ hen tegenhield om hulp te vragen waarbij de helft dit toeschreef aan het mogelijks verliezen van hun mannelijkheid. Soortgelijke resultaten zijn terug te vinden in voorgaand onderzoek waarbij mannen aangeven geen hulp te zoeken vanuit de angst om niet als mannelijk genoeg beschouwd te worden (Lysova et al., 2020; Huntley et al., 2018; Tsui et al., 2010). Hulp zoeken staat in contradictie met de verwachte genderrollen (Lysova et al., 2020).

(35)

De idee dat men als man zelf problemen moeten oplossen en dat men als man niet serieus genomen zouden worden, werd ook door de respondenten aangehaald als barrière. Dit sluit aan bij het feit dat reeds bewezen werd dat mannen bepaalde mannelijkheids-ideologieën of culturele ideeën internaliseren - zoals eerder aangehaald - met een negatief effect op het hulpzoekend gedrag (Robinson et al., 2020; Addis & Mahalik, 2003)

E) HET IS NIET ERNSTIG GENOEG

Hoe erger het geweld is, hoe meer mannen professionele hulp zoeken en in de meeste gevallen wordt er geen hulp gezocht wanneer er geen fysieke verwondingen zijn (Machado et al., 2017). Het geweld moet dus erg genoeg zijn om een hulpvraag te rechtvaardigen (Galdas, Cheater & Marshal, 2005). In dit onderzoek kwam deze barrière echter niet prominent naar voor. Slechts bij drie respondenten speelde de idee dat het te banaal was om hulp te vragen of dat het wel erger kon. Mogelijks kan hier sprake zijn van een onderschatting aangezien deze drempel niet met een stelling bevraagd werd en pas op het moment van de data-analyse naar voor kwam.

2.1.2. REACTIES

De tweede cluster betreft de reacties van anderen die drempelverhogend kunnen werken binnen het proces van hulp zoeken.

(36)

A) IK VREES OM UITGELACHEN TE WORDEN

De vrees om uitgelachen te worden speelde een grote rol (Tabel 4). Vooral het niet serieus genomen worden of belachelijk gemaakt worden kwam sterk naar voor. De ideeën die aan de grondslag lagen, waren dat het geweld niet ernstig genoeg was of omdat ze als man geweld meemaakten. Ook het feit dat men reeds ervaring had met negatieve reacties op het geweld, speelde hierin een rol.

Deze angsten werden ook reeds vastgesteld in voorgaand onderzoek ten opzichte van formele hulpverlening (Bates, 2020; Walker et al., 2019; Tsui, Cheung & Leung, 2010). Naast deze angsten worden mannen vaak effectief geconfronteerd met negatieve ervaringen met betrekking tot de formele hulp (Douglas & Hines, 2011). Desondanks rapporteren de respondenten in de huidige studie geen negatieve ervaringen binnen de formele hulpverlening. De vraag stelt zich dus vanwaar die angst afkomstig is? Vermoedelijk speelt de beeldvorming omtrent mannelijke slachtoffers van partnergeweld een rol. Hierop wordt later dieper ingegaan.

Daarnaast werd deze factor ook als drempelverhogend gepercipieerd door vier respondenten ten opzichte van het informeel netwerk. Vanuit de notie dat emotionele en sociale ondersteuning de mentale en fysieke gevolgen van het partnergeweld reduceren (Bates, 2019) en dat mannen normaliter sneller informele hulp zullen zoeken (Lysova et al., 2020) is dit zorgwekkend.

(37)

B) IK VREES OM NIET GELOOFD TE WORDEN

Reeds uit verschillende onderzoeken bleek dat mannelijke slachtoffer van partnergeweld zich angstig voelen om niet geloofd te worden (Walker et al, 2019; Huntley, Potter, Williamson et al., 2018; Tsui et al., 2010) en deze stelling werd dan ook bijna unaniem (N=8) bevestigd. Meer specifiek - zoals eerder vernoemd – heerste angst om niet serieus genomen te worden. Hierbij werd expliciet door de respondenten benoemd dat deze vrees voortkwam vanuit het feit dat ze als man slachtoffer waren van partnergeweld. Zo vertelde respondent 5:

Ook ten opzichte van de politie werd deze drempel ervaren:

Deze drempel zou een logisch gevolg kunnen zijn van the gender paradigm (Dutoon & White, 2013) in combinatie met het feit dat mannen sneller beschuldigd worden van hun eigen slachtofferschap (Rye, Greatrix & Enright, 2006). De rol van de maatschappelijke beeldvorming wordt uiteengezet in de sectie over de moderatoren en in de discussie.

(38)

C) IK VREES OM ZELF BESCHULDIGD TE WORDEN

Naast de idee om niet geloofd te worden, speelt ook de vrees om (valselijk) beschuldigd te worden van partnergeweld, wat een remmend effect heeft op de mate van hulp zoeken (Huntley et al., 2018). Dit gaven ook zeven respondenten aan. Hierbij werd enerzijds gewezen op het psychologische deel dat de partner door middel van manipulatie het verhaal zou omdraaien of hem zou beschuldigen van psychologisch geweld. Anderzijds speelde ook het fysieke aspect, dat wanneer de participant iets terug deed of zichzelf beschermde, hij niet geloofd zou worden. Daarenboven werd deze drempel specifiek ten opzichte van de politie ervaren, wat ook terugkomt in het onderzoek van Walker et al. (2019) en Tsui et al. (2010).

D) ALS IK NAAR BUITEN KOM ALS SLACHTOFFER VAN PARTNERGEWELD ZAL DIT NEGATIEVE GEVOLGEN HEBBEN.

De respondenten waren het over deze stelling als belemmerde factor niet eensgezind. Vooral naar het informeel netwerk gaven vier respondenten aan hiermee niet akkoord te gaan. Het voornaamste negatieve gevolg werd ingeschat op negatieve reacties van anderen. De recente studie van Lysova et al. (2020) concludeerde dat sommige mannelijke slachtoffers van partnergeweld bang zijn van de negatieve gevolgen zoals gezien worden als slachtoffer of het verliezen van materiële zaken. Deze bevindingen kwamen niet specifiek naar voor in dit onderzoek, ondanks dat wel de angst voor het stigma werd benoemd.

(39)

2.1.3. EMOTIES

Het ervaren van bepaalde emoties of het delen van emoties kan mogelijks drempelverhogend werken en is daarom opgenomen in een derde cluster genaamd ‘emotie’.

A) IK VOEL MIJ BESCHAAMD OM HULP TE VRAGEN

Overeenkomstig de resultaten van de systematic review uit de US - waaruit blijkt dat schaamte een belangrijke drempel is doorheen verschillende studies bij het zoeken naar formele hulp (Robinson et al., 2020) - komt ook in deze studie het gevoel van schaamte bij acht respondenten als een belemmerend factor om hulp te vragen voor. Verschillende argumenten werden gegeven, bijvoorbeeld (N=4) dat het ‘man-zijn’ er voor zorgde dat ze zich schaamden voor het geweld. Meer specifiek, dat ze zich zouden hebben laten doen en zoiets zouden moeten kunnen dragen als man.

Twee respondenten hadden reeds ervaringen met ongunstige reacties waarbij niemand op het geweld reageerde of de commentaar gaf van ‘heb je je weer laten doen’. Verder werd ook

(40)

aangehaald dat er schroom was omwille van het feit dat ze het zelf niet konden oplossen of dat het als niet erg genoeg beschouwd werd. Bij twee respondenten was de schaamte het meest specifiek ten opzichte van het informeel netwerk waarbij vooral de blik naar binnen werd gekeerd alsof zij op een manier zouden hebben bijgedragen aan het geweld.

B) IK VOEL MIJ GEFAALD

Ook het gevoel van gefaald te zijn, blijkt bij acht respondenten een prominente drempel. Voor de helft van de respondenten bleek de idee te spelen dat ze zelf (gedeeltelijk) verantwoordelijk waren voor het partnergeweld en zodoende gefaald hadden.

Dit resultaat werd ook in de systematic review van Robinson et al. (2020) bevestigd. Dit gevoel zorgde voor de idee dat men het zelf zou moeten oplossen. Tot slot speelde ook voor twee respondenten het feit dat ze een man waren een rol, aangezien ze zich gefaald voelden in hun mannelijkheid ten opzichte van mannen die geen partnergeweld mee maken.

C) IK VIND HET BEANGSTIGEND OM HULP TE VRAGEN

Angst werd - zoals hierboven al bleek - op verschillende manieren bevraagd, m.n.: de angst om niet geloofd te worden, beschuldigd te worden, uitgelachen te worden en negatieve reacties te krijgen. Daarnaast werd ook bevraagd of het hulpvragen an sich als beangstigend ervaren werd. Deze drempel speelde bij vijf respondenten een rol in hun hulpzoekend gedrag. Opvallend hierbij was dat er bij drie van deze respondenten angst was specifiek naar de professionele hulpverlening toe om bijvoorbeeld niet bij de juiste persoon terecht te komen of geen goede reacties te ontvangen. Ook bij deze drempel speelde de angst om niet serieus genomen te worden of niet adequaat geholpen te worden. Voorgaand onderzoek bevestigde reeds dat hulpzoekend gedrag tegengehouden kan worden door de angst om niet serieus genomen te worden (Drijber, Reijnders & Ceelen, 2013).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Seven specially targeted programs for lignite areas were designed and approved by the Green Fund (Action Plans for Sustainable Energy and Climate, Action Plans for

 Ανάπτυξη και πιστοποίηση δεξιοτήτων για τη δημιουργία νέων επαγγελματιών πληροφορικής. Οι δράσεις της Προτεραιότητας 4 αναμένεται να συμβάλλουν

Het (geringe) onderzoek dat beschikbaar is onder geweld- dadige vaders lijkt er op te duiden dat zij veel minder dan moeders inzicht hebben in de risico’s voor kinderen die

Over de perceptie van moeders en hun kinderen op de periode tijdens het partnergeweld kunnen we concluderen dat er vooral verschillen in de verhalen tussen moeders en kinderen

Artikel 197A(2)(a) bepaal dat die nuwe werkgewer in die plek van die ou werkgewer geplaas word ten opsigte van alle dienskontrakte wat bestaan het onmiddelik voor die ou werkgewer

■ Wij hebben een integrale aanpak om gender- ongelijkheid en partnergeweld tegen vrouwen in onze gemeente te voorkomen en te bestrijden...

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in