• No results found

5. Mobiliteitsongelijkheid en uitsluiting

5.1 mobiliteit als kapitaalvorm

Veel participanten beamen dat hun bewegingsvrijheid lager is omdat zij niet de

genormaliseerde fietsvaardigheden bezitten. Dit gaat volgens hen ten koste van sociale netwerken en zorgt er ook voor dat ze minder vaak hun huis verlaten.

Sinds het betaald parkeren is geworden, dan komt eigenlijk niemand meer naar me toe en toen dacht ik van oh lekker dan, maarja ik dacht van ja ik kan ook niet naar hun toe want het is veels te duur weetje, en met de bus wordt het ook duur, maar nu kan ik wel naar sommige familie omdat ik misschien kan fietsen nu, veel beter en dan kan ik daar wel, dan kost het me niks tenminste.(P:11)

In dit voorbeeld is helder te zien hoe alle kapitaalvormen, waarvan mobiliteit er één is, in wisselwerking zijn met elkaar (Kaufmann & Bergman, 2004). Het betaald parkeren, waar economisch kapitaal voor nodig is, resulteert in een mindere mate van mobiliteit, wat er vervolgens voor zorgt dat de relaties van de participant die het sociaal kapitaal vormen, moeilijker onderhouden kunnen worden. Dit kan resulteren in een zekere mate van transport armoede (Lucas, 2012). De mobiliteit van de participant beïnvloedt in dit

voorbeeld dus direct haar economisch en sociaal kapitaal (Lucas, 2012). Deze participant is op dit moment aan het leren fietsen, waardoor deze blokkade van het betaald parkeren minder problematisch zal gaan worden in de toekomst. Vaker kwam naar voren hoe het niet fietsen ervoor zorgde dat participanten moesten betalen. Een participant, die sinds kort gebruik maakt van de fiets, geeft aan hoe ze voorheen van plek naar plek ging: ‘Ja met de metro, met de tram, ik moest betalen, altijd moest ik betalen’ (P:2). De kosten tussen fietsen en alternatieven voor het fietsen worden als ongelijk ervaren en lijken te leiden tot

transport armoede waarbij keuzes in het dagelijks leven ingeperkt worden door de barrières die ontstaan binnen de mobiliteit (Lucas, 2012).

Een ander voorbeeld van de wisselwerking tot de kapitaalvormen is als iemand economisch kapitaal misloopt door het ontbreken van fietsvaardigheid. Zo kan het fietsen een vereiste is zijn voor een arbeidsfunctie of de locatie van het werk enkel niet gemakkelijk met het openbaar vervoer te bereiken zijn. Een voorbeeld hiervan is:

Ik was opzoek naar werk en ik had contact met een jobhunter van een

uitzendbureau en die ging me altijd vacatures mailen. Op een gegeven moment stuurde ze me een vacature van iets wat best wel ver was, en ik zeg tegen haar: het is gewoon te ver, ik ga daar heen met het openbaar vervoer en dan moet ik nog een bus pakken vanaf het station. Zei ze: kan je niet gewoon de fiets pakken? En dat was over de mail dus het was al zeg maar niet face to face waardoor ik meteen kan reageren, dus ik moest haar terugmailen van uhm, ik heb geen fiets en ik kan niet, ik weet nog dat ik dat mailtje uittypte en ik dacht van hoe ga ik dit nou zeggen, zeg ik nou ik heb geen fiets, want dan zegt ze gewoon van ja dan koop je toch gewoon een fiets ofzo. Of zeg ik, ik kan niet fietsen want dat is ook weer iets van, denkt ze nou dat ik aan het liegen ben, dus hoe dan ook het komt heel gek over dus ik moest er echt voor gaan zitten om dat mailtje uit te tikken van oke fietsen is dus niet een optie. (P:4)

Vanwege het niet kunnen fietsen loopt deze participant een optie voor werk mis. Ze ervaart ook dat de verhouding tussen haar en de jobhunter op het spel staat omdat ze bang is dat haar reden niet geloofd wordt, waardoor de jobhunter haar misschien geen vacatures meer zou sturen. Het gaat hier dus niet alleen om het mislopen van economisch kapitaal; de schaamte rondom het niet kunnen fietsen en de verwachting die de jobhunter heeft dat ze kan fietsen in combinatie met de wens om de jobhunter te vriend te houden voor

toekomstige vacatures, resulteert in een intern conflict wat haar een gevoel van uitsluiting oplevert:

Dus ik heb haar uitgelegd van ik kan niet fietsen en toen, ik weet niet meer hoe ze reageerde, maar het voelde toen wel dat ik buitengesloten werd, niet per se door haar, maar gewoon door de situatie (...) het is gewoon de fietscultuur, omdat het zo normaal is, zorgt het ervoor dat mensen die niet kunnen fietsen in sommige situaties gewoon slechter uitkomen, waardoor je dus langer reist ofzo, of waardoor je ergens heen moet lopen, of waardoor je gewoon net niet de gunstige optie hebt, net als alle anderen. (P:4)

In dit citaat ervaart de participant een gevoel van uitsluiting via een structurele benadeling in transport situaties, die enkel geldt voor de mensen die niet gebruik maken van de fiets. Het niet kunnen fietsen vormt voor haar een barrière om, net als alle anderen ,gebruik te maken van de gunstigste opties van transport. De focus op de fiets in het beleid binnen de Nederlandse infrastructuur werkt dit in de hand (van der Kloof, 2014). Ook zijn er situaties binnen het fietsen waarin banden tussen mensen sterker kunnen worden, wat het sociaal kapitaal kan vergroten, waarvan mensen die niet kunnen- of moeite hebben met fietsen uitgesloten worden:

Het is bijna een soort sociaal iets, dat als je met vrienden uitgaat, je allemaal op de fiets gaat. En ik hou dat never nooit niet bij en dan heb ik wel die Canta maarja dan zijn m’n ramen dicht zeg maar, je gaat met z’n allen fietsen en ik word daardoor best buitengesloten dus en niet bewust maar zo gaat dat, ja. (P:1)

Deze participant heeft het gevoel het sociale aspect van het fietsen te missen doordat zij vanwege een fysieke beperking alleen in een gesloten voertuig de snelheid van een fietser bij kan houden. Hierdoor is de participant uitgesloten van het sociale kapitaal wat er verworven kan worden tijdens een fietsrit.

Zoals eerder verwoord, heeft de mindere mate van mobiliteit van de mensen die niet kunnen fietsen invloed op het sociaal- en economisch kapitaal (Lucas, 2012). Maar het concept mobiliteit is te eenzijdig om de complexiteit van de transport keuzes aan te geven, aangezien het concept enkel de beschikbaarheid van een transportmiddel belicht

(Kaufmann, 2002). Zo zouden mensen die moeite hebben met fietsen of niet kunnen fietsen, maar wel een fiets bezitten geen nadeel op het gebied van mobiliteit ervaren, omdat ze wel beschikking hebben over het transportmiddel (Kaufmann, 2002). Het concept ‘motiliteit’ neemt de beschikbaarheid over het transportmiddel, de benodigde vaardigheden en de keuze het transportmiddel te gebruiken mee. Een illustratie van de volledigere benadering van transport door motiliteit dan door mobiliteit is het volgende voorbeeld: ‘ik fiets weinig tegenwoordig, maar ik laat hem liever staan dan dat ik hem meeneem’ (P:3). Deze

participant die vanwege de ouderdom minder fietst, heeft nog niks verloren aan mobiliteit, maar is wel degelijk beperkt in zijn transportmogelijkheden. Binnen het concept motiliteit is de participant wel beperkt omdat hij minder snel een keuze zou maken voor de fiets en zijn fietsvaardigheden zijn verminderd door de ouderdom. Motiliteit schetst dus een reëler plaatje van de situatie van de participant, en daarom pleit dit onderzoek, in lijn met de stelling van Kaufmann (2002), dat het concept motiliteit meegenomen moet worden in het onderzoek over transport. Wanneer enkel de term mobiliteit meegenomen wordt in

onderzoek is er een grote kans dat bepaalde ongelijkheden of uitsluitingen niet aan het licht komen.