• No results found

Je hebt misschien wel eens van Psyche gehoord, dat wonderlijke meisje, dat in allerlei gedaanten gaat, dat je met blond haar ziet als je meende dat ze zwart was,

dat je ziet lachen als je dacht dat ze altijd bedroefd was, en dat je nergens kan vinden

als je haar zoo pas nog gezien hebt. Jelui kennen haar niet omdat ze zoo schuw is.

Maar ik ken haar al lang en ik houd van haar of ze mijn eigen dochter is. Waarom

ik van haar houd weet ik niet, en als je mij vraagt: wat is zij voor een meisje? dan

zeg ik: ze is goed, ze is lief, ze is best. En ik kan het weten die dikwijls 's nachts, als

je allemaal met je oogen toe op je bedden ligt, met haar onder de boomen heb

gewandeld en gehoord wat lieve dingen ze te vertellen heeft. Maar behalve dat ze

goed is weet ik niets van haar. Nu, dat spiegeltje hoort, bij recht en bij rede, aan

niemand anders dan aan Psyche. Zij had het 't eerst. - Maar wat is het hier stil!

Ik was toentertijde in het land van de eerste menschen. Een goed land. Je lachte als

je naar den hemel keek, en als je dan rond zag in bosch of veld, dan lachte je weer.

Daar kwam op een morgen Psyche, met een droevig gezichtje, om iets te zoeken

-wat weet ik niet, dat heeft ze nooit gezegd. Natuurlijk vond ze het bij ons niet, het

was er niet. Ze was toen heel jong, en zoo lief dat iedereen naar haar kwam kijken

en alles vergat. En dan vertelde ze, met tranen en snikken en zuchten, dat ze iets

zocht, en iedereen schreide mee. Toen - ik geloof dat ik slaap krijg. Een nachtwacht

slaapt overdag en waakt des nachts voor de rust.’

Hij sloot zijn oogen en hield zijn hoofd schuin of hij luisterde, en knikte soms.

‘De waarheid,’ fluisterde hij, en scheen te denken. Zij stonden zwijgend rondom

hem. Eindelijk legde Corinna zachtkens haar hand op zijn schouder. Hij opende zijn

oogen en lachte even.

‘Ik heb wel eens gedacht dat het haar zuster was, zoo leken zij op elkander. Psyche

zat op den grond gehurkt met haar handen voor haar gezicht, toen kwam er een

meisje, niet veel grooter dan zij zelf of onze prinses. Het meisje

dat den weg weet. Ik heb vaak des nachts hooren roepen wat toch haar naam is, van

een mensch die zit te peinzen en den tijd vergat, van een moeder die opstaat om haar

kind in de wieg te zien, van een vroom man die wakker ligt en bidt; maar een

nachtwacht waakt voor de rust, en dit meisje heeft mij veel gestoord in mijn werk,

van mij zul je haar naam niet hooren. Zij zeide tot Psyche: Hier is het spiegeltje waar

je het allerlaatste mee vindt, zoek het allerlaatste! Niemand dan Psyche vindt het.

-En zij nam het en ging heen.’

Hij zweeg. Het meisje legde weer haar hand op zijn schouder en vroeg:

‘Hoe is het verder?’

‘Wat is het stil!’ mompelde hij, voor zich starend. ‘Zij vond het niet in het land

van de eerste menschen. En zij herhaalde altoos bij zich zelve: Zoek het allerlaatste.

Maar zij wist niet wat dat was en werd bedroefd. En er kwam een tijd - ik woonde

niet meer in dat land, al lang niet meer, toen vroeg zij mij over haar te waken, want

zij wilde duizend jaren slapen. Zij zocht altijd naar iets dat zij niet kon vinden. Een

lieve vriendin van haar was verdwenen, en die zocht zij toen en vond

haar niet. Maar zij moest het allerlaatste zoeken, en als zij dan iets anders zocht en

in het spiegeltje keek, zag zij niets. Daarom liet zij het wel eens ergens liggen wanneer

ze rondging om te vragen: wie weet waar het is wat ik zoek? En toen zij bij mij kwam

om duizend jaren te slapen, had zij het spiegeltje verloren.

Toen hebben verschillende menschen het gehad. En telkens als ik het weer zag

was het anders dan toen Psyche het had. Gelukkig wist ik dat het in het begin van

haar was geweest en dat zij het daarom wel weer terug zou krijgen. Want als iets je

oorspronkelijk heeft toebehoord dan blijft het je toebehooren. Een arme timmerman

in het oosten vond het toen, en die heeft er veel heerlijks in gezien. Later had de

koning van de graalridders het. En toen hij was heengevoerd naar het eiland Avalon

om te slapen, bewaarde Gwion het. Waar is die tijd van vroeger gebleven? Wat het

allerlaatste is hoef ik je niet te vertellen.’

‘Het allerlaatste!’ riepen allen. ‘Vertel ons alles!’

‘Maar ik kan mijn oogen niet open houden. Hoor je dat?’ vroeg hij met zijn

wijsvinger voor zijn mond, half dommelend.