• No results found

Keep Ithaka always in your mind.

Arriving there is what you’re destined for.

But don’t hurry the journey at all.

Better if it lasts for years,

so you’re old by the time you reach the island, wealthy with all you’ve gained on the way, not expecting Ithaka to make you rich.

K.P. Kavafis

ORPHEUS

Van alle dichters en zangers die ooit geleefd hebben is Orpheus de grootste. Dit wonderkind, geboren uit de liefde van een Thracische koning en de Muze Calliope, ontvangt zijn lier van niemand minder dan Apollo zelf. In de dageraad van de wereld brengt Orpheus met zijn betoverende gezangen stervelingen, goden en dieren in vervoering. Stel je zulke muziek voor: hemels en aards tegelijk, droevig en troostend, prachtig en verschrikkelijk. Al wie Orpheus hoort zingen, vergeet terstond zijn dagelijkse bezigheden, zijn beslommeringen, en tenslotte zichzelf.

Maar grootse talenten brengen een groot noodlot met zich mee, en zoals alle helden die hoog vliegen, moet ook Orpheus diep vallen. Want Orpheus’ noodlot leidt hem van het licht naar de duisternis, van de bloemenrijke velden van Thracië naar de diepste krochten van de onderwereld.

Orpheus’ noodlot dient zich aan in de vorm van de liefde. De zanger wordt verliefd op de bekoorlijke nimf Eurydike. Hij wint haar hart en hand, maar op hun huwelijksdag wordt Eurydike door een adder gebeten in haar blanke enkel, en sterft ze aan de giftige slangenbeet.

Orpheus is ontroostbaar. De bloemenrijke velden, de dieren in de natuur, zelfs de lier en de muziek hebben hun bekoring verloren nu hij Eurydike niet meer in zijn armen kan houden. Er is niets dat zijn pijn kan verzachten, en niets dat hem van zijn vermetel plan kan afbrengen. Orpheus zal de goden, het noodlot en tenslotte de dood zelf tarten door de weg te kiezen die geen levende ziel ooit ongevraagd en ongestraft kan gaan: de weg over de Styx, de rivier van de doden, naar het verboden rijk van de onderwereld.

De onderwereld is het domein van de droevige god Hades en zijn vrouw Persephone, zomerse dochter van landbouwgodin Demeter en winterse koningin van het schimmenrijk. De wereld van de doden en de wereld van de levenden worden afgebakend door het zwarte water van de Styx. De Styx is de laatste grens; de ultieme begrenzing van ons menselijke leven. De enige weg over de Styx is een veerboot – en er zijn geen retourtickets, de veerman laat enkel de doden toe. Zo blijven de doden en de levenden gescheiden, zo wordt de kosmische orde bewaakt door de wetten van de goden en het noodlot. Maar in tegenstelling tot de moderne natuurwetten, dulden de goddelijke wetten af en toe nog een uitzondering.

Want wanneer Orpheus met zijn lier arriveert aan de oevers van de Styx en hartverscheurend begint te zingen, krijgt de veerman medelijden met de miserabele levende. Hij brengt Orpheus naar de andere oever van de Styx en wenst hem succes met zijn missie. Orpheus daalt af in de onderwereld en staat voor de taak Hades en Persephone te overtuigen om hem de schim van Eurydike terug te geven. De Romeinse dichter Ovidius vertelt hoe alle schimmen wenen wanneer Orpheus voor de troon van de heersers van de onderwereld zijn droevig lied speelt. Tantalos vergeet zijn poging om het water te

drinken, de adelaar staakt zijn onophoudelijke pikken aan Prometheus’ lever, de Beliden laten hun kruiken rusten, Sisyfus gaat op zijn steen zitten, het rad van Ixion staat stil. Het helse rijk van de doden rust voor één tijdloos ogenblik in de betovering van de mooiste muziek die de onderwereld ooit gehoord heeft.

En Orpheus krijgt wat hij zo vurig verlangt. De koningen van de hel roepen de schim van Eurydike, en geven haar de toestemming achter haar geliefde aan de weg terug naar boven te bewandelen. Maar ze geven hem één voorwaarde: Orpheus mag niet achteromkijken voor hij het zonlicht van de aarde weer bereikt heeft, of hij zal zijn geliefde Eurydike voor eeuwig kwijt zijn.

De tragische afloop van de mythe is bekend. En wij blijven voor altijd met de ondoorgrondelijke vraag zitten: waarom keek Orpheus achterom? Want de dageraad van de levenden is reeds in zicht, wanneer de tragische zanger zich plotseling – niet langer dan een fractie van een seconde – omdraait. Het is reeds te veel. Orpheus ziet zijn geliefde opnieuw wegglijden in de duisternis, en, in de woorden van Ovidius:

‘met uitgestrekte armen, zich inspannend om hem te vast te grijpen en vastgegrepen te worden, greep de ongelukkige Eurydike niets dan wijkende lucht.’

Orpheus weet dat omkijken verliezen betekent. Waarom kan hij het dan niet laten? Volgens Ovidius werd Orpheus opgeschrikt door een geluid, door vallende stenen. Misschien was Orpheus de voorwaarden van Hades even vergeten. Of dacht hij dat hij alweer boven was, terwijl Eurydike enkele passen achter hem liep. Misschien vertrouwde hij er niet helemaal op dat Eurydike hem werkelijk volgde, of was zijn misstap simpelweg te wijten aan het gebrek aan zelfbeheersing van een man die niet kan wachten om zijn geliefde terug te zien.

Maakt het werkelijk uit wat Orpheus’ beweegredenen waren? Het lijkt erop dat de zanger geen keuze had. De tragische mens kan immers niet anders dan achteromkijken.

Hades, de Dood, geeft Orpheus de toestemming om de schim van Eurydike weer mee te nemen. Geen mens is ooit dat privilege verleend. Alleen de goden en de allergrootste helden hebben levend de onderwereld betreden. Maar de doden weer tot leven wekken is een macht die zelfs de goden niet bezitten. Eenmaal de grenzen van de dood voorbij, is er geen weg terug naar het rijk van de levenden.

Hades weet dat. Daarom geeft hij Orpheus deze onmogelijke opgave mee. Hij weet dat Orpheus gedoemd is om te falen.

Het tragische leven wordt begrensd door de Styx. Alleen de goden genieten het voorrecht van de onsterfelijkheid. Voor de mens komt er altijd een dag waarop hij alles zal moeten opgeven, alles zal moeten loslaten, en waarop hij met muntjes op zijn ogen de laatste reis naar de onderwereld zal ondernemen. En vanaf die dag is er geen weg terug.

Orpheus, Ikaros, Herakles, Achilles en Odysseus: de tragische helden doorbreken keer op keer de grenzen van het menselijke en reiken naar het goddelijke. Maar sommige grenzen zijn onmogelijk te overschrijden. De dood is de eerste en laatste begrenzing die het tragische leven afbakent. In het tragische wereldbeeld is er geen plaats voor de onveranderlijke eeuwigheid. Alleen in de metafysica bestaat de hoop op een eeuwig leven.

De dood is een aanwezig thema in het tragische levensgevoel en in alle tragische culturen van ons verleden. De dood is alomtegenwoordig in het leven, de herinnering aan de futiliteit van het menselijke bestaan. Alles wat geboren wordt, moet sterven. Dat is de gerechtigde orde van de tragische kosmos.

Uit stof zijt gij geboren en tot stof zult gij wederkeren. Maar er is ook troost te vinden in deze gedachte. Want in een mensenleven is de dood de laatste grens, maar in de grote orde van de kosmos is de dood slecht een onderdeel van het cyclische spel van het tragische universum.

De Oude Grieken en Romeinen eren hun voorouders in hun huizen. In de tragische dimensie van de middeleeuwse christelijke cultuur toont de dood zich overal in het leven: in de populaire afbeeldingen van dodendansen, onder de kille tegels van de kerkvloeren, in de lichaamsdelen van heiligen die als relikwieën vereerd worden, in de iconografie van kruisbeelden en piëtas, in de macabere kerkjes en catacomben die gedecoreerd zijn met de schedels van overleden monniken. In de tragische, betoverde wereld, is de dood een belangrijke herinnering aan de bestaansconditie van de mens.

De dood is in de tragische cultuur de ultieme begrenzing van het menselijke leven en al het menselijke streven. Maar hoewel er geen weg terug is van de kant van de dood naar de kant van dit leven, is de grens tussen levenden en doden poreus. In de betoverde wereld verschijnen de doden in dromen of dansen ze met de levenden op afgebakende momenten. Geesten waren door de wouden, kerken en kastelen van de betoverde cultuur. Verschillende Oudgriekse helden bezoeken de onderwereld om er te rade te gaan bij de schimmen van voorouders of gevallen strijdmakkers. Waarzeggers en mediums roepen de doden aan om met de levenden te communiceren. De grens tussen levenden en doden is nooit hermetisch gesloten. De betoverde mens kan roepen van de ene naar de andere kant.

Zo komt het dat Orpheus, de betoverde zanger, de weg naar de onderwereld nog vindt. Zo komt het dat Orpheus weet door te dringen in het hart van het dodenrijk. Maar hoewel de dood zich in de tragische wereld van de Oude Grieken nog laat zien, laat ze zich niet overwinnen. Daarom moet Orpheus in de mythe achteromkijken. Want het is niet mogelijk om de ultieme grens van de mens te overschrijden. Orpheus neemt Eurydike mee, maar de dood zit hen op de hielen. En het noodlot en zijn stille metgezel halen ons altijd in.

Orpheus is niet schuldig aan de dood van Eurydike, niet schuldig aan de tragische wetten van het universum, niet schuldig aan het falen van zijn gedoemde poging om haar terug te halen. Maar toch ontkomt hij niet aan zijn straf, en zijn pijn is de ergste van al. Want naast het verdriet om de dood van

Eurydike, moet hij nu ook leren leven met het zelfverwijt, en de vraag die tot het einde van zijn dagen in zijn oren blijft klinken: waarom keek ik achterom?

De mythe van Orpheus leert vele dingen: dat we ons niet teweer kunnen stellen tegen het noodlot, dat een kleine vergissing oneindige gevolgen kan hebben, dat er tegen het verdriet geen remedie is, dat alle hoop uiteindelijk zinloos is. Bovenal geeft de mythe blijk van een diep begrip van de tragische kant van het leven: de nood om de soms hartverscheurende grenzen van het leven te aanvaarden, de onmogelijkheid van elk bovenmenselijk streven, de behoefte om los te laten wanneer we daartoe opgeroepen worden. Want elk verzet tegen het tragische noodlot veroorzaakt slechts een grotere tragedie.

De tragische mythe is immer verweven met de onweerlegbare greep van het noodlot. De tragische helden treffen geen echte schuld: ze verweren zich alleen maar tegen de onrechtvaardigheid van hun lot, ze stijgen boven zichzelf uit in een poging zich aan dat noodlot te onttrekken. Maar ze zijn onwetend, onmachtig, en moeten falen door hun eigen menselijke tekort.

De tragedie stelt een grens aan onze eigen overmoed, aan onze drang om de werkelijkheid te beheersen en aan ons metafysisch verzet tegen de ondoorgrondelijke wegen en eindigheid van het leven. De tragedie thematiseert de al te menselijke spanning tussen streven en falen, willen en niet kunnen, vasthouden en loslaten, vrijheid en noodlot, leven en dood.

En Orpheus? Na de tweede dood van zijn geliefde Eurydike treurt de zanger zeven dagen en zeven nachten aan de oever van de Styx, met tranen en wanhoop als zijn enige voedsel. Dan staat hij op, neemt zijn noodlot op zijn schouders, en zwerft tot het einde van zijn dagen met zijn lier over de wereld. Al wie hem hoort zingen, wordt terstond verliefd op zoveel smart en schoonheid, en Orpheus’ liederen betoveren nog vele stervelingen, goden en dieren; drijven vrouwen, nimfen en mannen tot wanhoop en zelfmoord; en breken ontelbare harten.

Vele tijdperken zijn voorbij gegaan sinds de betoverende muziek van Orpheus over het aardoppervlak klonk. Maar dagelijks worstelen de mensen nog met dezelfde onmogelijke opdracht die Orpheus gegeven werd: niet te kijken, niet te handelen, niet te controleren; ons neer te leggen bij gemis, verlies en pijn; en hoeveel moeilijker dat is. Te weten dat omkijken sterven is, en het toch te doen. De gevolgen moeten dragen van het onvermogen om het onmogelijke los te laten. Het tragische leert ons wat deze gevolgen zijn. Maar de tragedie is vergeten, en we sterven nog iedere dag.

En de echo van de tragische vraag van Orpheus blijft oorverdovend in onze oren klinken: waarom keek ik achterom?

HOOFDSTUK VI: DE MYTHISCHE FUNDAMENTEN