• No results found

“Wij, mensen van de geest, al lijkt het dat wij in veel gevallen jullie besturen en leiding geven, wij leven niet in de volheid, in ons leven is alles dor. Aan jullie behoort de volheid des levens, het sap der vruchten, de tuin der liefde, het beloofde land van de kunst. Jullie lopen gevaar te verdrinken in de wereld van de zinnen, wij om te stikken in het luchtledige.” – Hermann Hesse

‘To approach what was distinctive in a vision as complex and protean as that of the Greeks,’ schrijft de Amerikaanse cultuurfilosoof Richard Tarnas (°1950), ‘let us begin by examining one of its most striking characteristics – a sustained, highly diversified tendency to interpret the world in terms of archetypical principles.’8 Aan de basis van het Oudgriekse wereldbeeld ligt het idee van een ordelijke kosmos: een universum geordend volgens een aantal archai: archetypische principes, patronen of vormen. Het is dit idee van een volgens bepaalde archai geordende kosmos dat de funderingen legt voor een slordige dertig eeuwen westers denken en wetenschap.

In het wereldbeeld van de Oudheid vinden de archai hun uitdrukking in verschillende gedaanten: ze gaan verscholen onder namen als eerste principes, vormen, Platoonse Ideeën, universalia, absolute essenties, arche-types (letterlijk: eerste vormen) en onsterfelijke goden.9 De archai liggen aan de basis van de twee denksystemen die we, naar een anekdote in één van Plato’s dialogen, mythos en logos zijn gaan noemen. De mythos (letterlijk: gesproken woord, verhaal) benadert het grote raadsel dat de wereld voor de Oude Grieken is vanuit de verhalen die over de kosmos, goden en mensen verteld worden. De mythe is de talige poging van de menselijke verbeelding om zijn wereld te begrijpen aan de hand van archetypische beelden en narratieven. De mythos is het domein van de priester en de ziener, van de dichter en de zanger, van de kunstenaar. De logos is het domein van de filosofen en sterrenkundigen. De logos (letterlijk: woord, redenering, patroon) benadert de werkelijkheid vanuit een abstracte, filosofisch-rationele invalshoek. De logos is de rationele poging van de menselijke verbeelding om de werkelijkheid te verklaren aan de hand van archetypische principes, patronen en formules.

In het Oude Griekenland gaan logos en mythos hand in hand. De filosofische zoektocht naar de eerste principes van de werkelijkheid die vanaf de zesde eeuw voor Christus een aanvang neemt, leidt de zoekers steeds weer terug naar het goddelijke. De sterrenbeelden dragen de namen van goden en helden uit de mythen. De eerste wiskundigen, zoals de alom bekende Pythagoras (570 v.C. – 500 v.C.), houden zich aan strikte religieuze voorschriften. De logos, die manier van kijken naar de wereld die wij in de moderniteit gaandeweg als de enige logische zijn gaan beschouwen, wordt in de Oudheid stevig omarmd door het framework van de mythos. De logos wordt geboren uit het mythische kader van het Oude Griekenland; de wiskunde wordt geboren uit de met mythe beladen hemellichamen; de eerste

8 Richard Tarnas, The Passion of The Western Mind. Understanding the Ideas that Have Shaped Our Worldview (New York: Vintage Publishing, 2010), 3.

9 Ibid.

principes worden geboren uit de verhalen over de goden; en de filosofie wordt geboren uit het verlangen naar het goddelijke.

De ontelbare goden zijn de belangrijkste archetypes in het wereldbeeld van de Oudheid, van het Mykeense en Homerische tijdperk tot in het Klassieke Athene en ver daarna. De Griekse goden vormen de begripshorizon voor de wereld en de mens. Ze zijn aanwezig in tempels en heiligdommen, grote en kleine godenbeelden, in heuvels en grotten, bossen en rivieren, donder en zeestormen, en in elk huishouden in de Oudheid. Wanneer Thales van Milete (624 v.C. – 545 v.C.), de eerste filosoof van de Oudgriekse wereld, opmerkt dat alles vol goden is, geeft hij uitdrukking aan het mythische en betoverde kader waarin de gehele werkelijkheid doordrongen is van het sacrale.

Zeus en Athena, Hera en Poseidon, Hades en Aphrodite: de onsterfelijke Griekse goden zijn de verbeelde archetypische uitdrukkingen van het gevoel van het sacrale dat de Oude Grieken in de werkelijkheid aantreffen. De goden staan symbool voor kosmische krachten en passies in het menselijke bestaan; ze vormen een symbolische orde die de natuurlijke en menselijke realiteit structureert en betekenis geeft. Voor de Grieken zijn deze goden ook echt in de zin dat hun aanwezigheid voelbaar en merkbaar is in de wereld. Wij zouden zeggen: de Oude Grieken geloven in het ontologische bestaan van hun goden in de werkelijkheid. Wij zouden zeggen: de Oude Grieken leven in een betoverde wereld, waarin het sacrale nog niet uit de werkelijkheid verbannen is. Het is pas door de moderne bril van verinnerlijking en onttovering dat we de Griekse goden als innerlijke archetypes zijn gaan bekijken; als ideaalbeelden die enkel in de menselijke geest bestaan.

Toch zijn de Griekse goden hun aantrekkingskracht verre van verloren. In de moderne tijd leven de verinnerlijkte Griekse goden verder in vele gedaanten: als allegorieën, psychologische archetypes, poëtische bronnen van inspiratie of culturele dynamieken. We geloven niet langer in het ontologische bestaan van de goden in de werkelijkheid; maar we geloven in de archetypische structuren die deze goden symboliseren in onszelf en in onze cultuur. De Griekse goden verlieten de wereld van de mythos en traden het domein van de logos binnen. En daar, getransformeerd tot abstracte structuren in de wereld van de filosofie en het logische denken, behouden de Griekse goden hun betovering. Twee goden die centraal staan in de Antieke cultuur eisen aan het einde van de achttiende eeuw hun plaats op in de moderne Europese filosofie: Apollo en Dionysos. Het zijn Apollo en Dionysos die na de afgekondigde dood van God in de negentiende eeuw de touwtjes in handen nemen. Deze twee goden zullen de gefragmenteerde Europese eenheidscultuur en de gebroken moderne mens over twee gesplitste wegen verder leiden: de wegen van rede en gevoel, van de Verlichting en de Romantiek.

Apollo en Dionysos

Apollo is de zoon van oppergod Zeus en Leto, en de tweelingbroer van de maangodin Artemis. Zijn belangrijkste heiligdom bevindt zich in Delphi, de navel van de wereld, de meest sacrale plaats in de Oudgriekse wereld waar de priesteres van het orakel van Apollo haar raadselachtige voorspellingen doet. Apollo staat voor de zon, het licht, de wiskunde, de maat, de kennis, de wijsheid van het orakel, de harmonische schoonheid en de harmonische muziek. Als zonnegod is hij de god van de kennis en de waarheid: met zijn helder licht legt Apollo het verborgene bloot, vaagt de schaduwen uit, en maakt alles in de werkelijkheid zichtbaar. Als god van de kennis is Apollo ook de god van de voorspellingen over de toekomst – de helderziendheid die zowel het voorrecht van de Ziener als van de wiskundige is.

En als god van de kennis is Apollo ook de god van de rede, en daarom van de maat en de harmonie. De waarheid, de rede en de harmonische schoonheid gaan voor de Oude Grieken immers hand in hand.

Als god van de rede is Apollo de god van het Ware, het Schone en het Goede: de wijsheid van het orakel, de harmonie en de zelfkennis.

Apollo’s eredienst is wijdverspreid in het Oude Griekenland, waar de tempels van Apollo in bijna alle steden een prominente plaats innemen. De bekende inscripties in de tempel van Apollo in Delphi luiden ‘Niets teveel!’ en ‘Ken uzelf! Weet dat gij een mens zijt en geen god!’, twee boodschappen die verwijzen naar de nood aan het stellen van maat en grenzen. Zelfkennis is voor de Antieke Grieken vooral een zaak van de juiste kennis van de grenzen aan de menselijke mogelijkheden en het vinden van de juiste maat of middenweg in het leven.10 In deze oproep tot zelfkennis ligt ook een oproep tot redelijke zelfbeschouwing. Afstandelijke reflectie is nodig om zichzelf met al de eigen begrenzingen te leren kennen. Apollo is naast de god van de mystieke orakelwijsheid dus ook de god van de afstandelijke reflectie, van de logica en de analyse, van de orde en de structuur. De Zon is met zijn helder licht de oplettende toeschouwer van de wereld. Daarom wordt Apollo vanaf de achttiende eeuw opnieuw geïdentificeerd als de god van de ratio of het rationele denken, de zonnegod die het licht van de rede aansteekt en het vaandel draagt van de Europese Verlichting.

Apollo heeft een halfbroer, Dionysos, die op het eerste zicht weinig meer van hem kan verschillen.

Dionysos is de god van de wijn, de druivenranken, de landbouw, de wilde muziek en de extatische roes. Over Dionysos’ geboorte doen verschillende verhalen de ronde. Volgens een mythe is hij de zoon van oppergod Zeus en priesteres Semele. Semele is zwanger van Dionysos wanneer ze sterft door een list van Zeus’ jaloerse echtgenote Hera. Zeus redt de foetus en naait hem in zijn dij, en zo wordt enkele maanden later Dionysos geboren. Daarom wordt Dionysos door de Grieken de tweemaal geborene genoemd, de god die met zijn dubbele geboorte de paradox van leven, dood en wedergeboorte illustreert. Sommige mythen noemen Persephone als zijn moeder, en volgens weer andere verhalen is Dionysos geen Olympiër maar een oudere godheid, afkomstig uit Thracië, Kreta of het Verre Oosten.

10 Samuel Ijsseling, Apollo, Dionysos, Aphrodite en de anderen. Griekse goden in de hedendaagse filosofie, (Amsterdam:

Boom, 1994), 13.

Een bekende mythe vertelt hoe Dionysos als kind door de Titanen verscheurd en opgegeten wordt.

Zeus verkoolt de Titanen met zijn bliksem, en uit de as van de Titanen en Dionysos ontstaan de mensen, die zowel het woeste van de Titanen als het goddelijke van Dionysos in zich dragen. Zeus redt het hart van Dionysos en uit dit hart wordt de god opnieuw geboren. Ook volgens deze mythe is Dionysos de tweemaal geborene. Dit verhaal ligt aan de basis van de dionysische mysteriecultus. Tijdens deze rituelen drinken en dansen de dionysische volgelingen zich in extase en verscheuren ze levend een bok, die de god Dionysos voorstelt. Als god van de wijn en druivenranken wordt Dionysos in verband gebracht met de landbouw, de natuur en de wisseling van de seizoenen. Ook daarom is hij in de mysterieleer de god van de wedergeboorte en de verrijzenis: in de winter sterven de gewassen immers om in de lente opnieuw uit de aarde te verrijzen. De mythe van Dionysos’ wedergeboorte weerspiegelt de natuurlijke jaargang van de seizoenen.

Vrouwen en het vrouwelijke spelen een grote rol in de cultus van Dionysos. Volgens verschillende verhalen wordt hij na zijn tweede geboorte toevertrouwd aan de zorgen van een tante en een groep nimfen. Dionysos, meestal afgebeeld als een mooie jongeling, speelt met de grenzen tussen de seksen; zijn geliefden zijn zowel mannen als vrouwen, en hoewel hij zelf een man is omringt hij zich overal waar hij komt met een groep nimfen en vrouwen. Deze volgelingen van Dionysos worden Maenaden genoemd. De Maenaden verscheuren wilde dieren met hun handen en tanden, eten rauw vlees en houden extatische orgieën. De mythen typeren hen vaak als uitzinnig en waanzinnig. Een verhaal vertelt hoe Dionysos’ tante krankzinnig wordt en zichzelf in de afgrond stort; andere verhalen vertellen over de waanzin waaraan Dionysos’ geliefden uiteindelijk ten prooi vallen. De verhalen zijn een waarschuwing: de dionysische extase brengt ook een onheilspellend element met zich mee. Want waar Dionysos komt, volgt de waanzin in zijn voetspoor.

Dionysos omringt zich met saters met hoorns en bokkenpoten, met nimfen en natuurgoden. Hij is de god van de natuurlijke vruchtbaarheid en de seksualiteit, van het woeste instinct dat naar boven komt in de extatische roes wanneer de grenzen wegvallen en de maat wordt opgeheven. Daarom staat Dionysos voor de mateloosheid en de grenzeloosheid, voor het doorbreken van de regels en structuren die de culturele normen ons opleggen. Dionysos, door de Titanen verscheurd, heeft zelf het woeste Titanische element van de natuur in zich. Maar hij bezit ook de geciviliseerde verfijndheid van de Olympische goden. Dionysos behoort zowel tot de aarde als tot de hemel, tot het aardse rijk van de barbaarse krachten der Titanen en tot het Olympische hemelrijk.

De Dionysoscultus neemt in de Antieke cultuur een even centrale plaats in als de verering van Apollo. De Oude Grieken eren hun wijngod met carnavaleske optochten, wijn, dans, muziek, en het ronddragen van enorme fallusbeelden, waarbij steeds opmerkelijk veel vrouwen aanwezig zijn (terwijl vrouwen in de Attische polis uitgesloten zijn van veel andere aspecten van het publieke leven). In het Klassieke Athene worden jaarlijks de Dionysia georganiseerd, grote festiviteiten met opvoeringen van tragedie en komedie. De tragedie is gewijd aan Dionysos en de tragedie staat in het hart van het

openbare leven in de stadstaat. Dionysos is dus, naast de god van de mateloze extase, ook de god van de tragedie en de tragische cultuur als zodanig.11

Apollo is de god van de rede en de maat, Dionysos de god van de extase, de natuur en de mateloosheid.

Waar Apollo ons betovert met de harmonische muziek van zijn lier, brengt Dionysos ons in vervoering met de opzwepende tonen van trommels en fluiten. Waar Apollo maat en grenzen stelt, heft Dionysos alle grenzen op. Waar Apollo de geordende Kosmos symboliseert, leidt Dionysos ons terug tot Chaos.

Hoe kan het, ondanks deze schijnbare tegenstelling, dat beide goden zo’n belangrijke plaats innemen in het Antieke universum? De bekende negentiende-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) noemt het naast elkaar bestaan van Apollo en Dionysos een van de grootste en meest fascinerende raadsels van de Griekse cultuur.12

De tegenstelling tussen Apollo en Dionysos staat centraal in het vroege werk van Friedrich Nietzsche, die zijn eerste filosofische boek De Geboorte van de Tragedie (1872) opbouwt rond het contrast tussen deze twee Griekse goden. Nietzsche baseert zich voor zijn boek op het in zijn tijd reeds bekende idee van twee culturele principes, afgeleid van de Oudgriekse goden: het apollinische en het dionysische principe. Al op de drempel van de negentiende eeuw putten romantische denkers als Friedrich Schlegel (1772-1829) en Friedrich von Schelling (1775-1854) inspiratie uit de Oudgriekse mythologie om de theorie van deze twee principes in de kunst en cultuur naar voren te schuiven.13 Volgens hen zijn het apollinische en het dionysische de fundamentele grondbeginselen van de Antieke kunstvormen, en werken deze twee krachten als principes door in de gehele cultuurgeschiedenis.

Apollo en Dionysos zijn in het Oude Griekenland immers beiden belangrijke goden voor de kunst, en met name de muziek. Apollo is de god van de harmonische, hemelse muziek van de lier; terwijl Dionysos de opzwepende ritmes en betoverende tonen van trommels en fluiten aanzwengelt. De Romantische filosofen halen inspiratie bij beide kunstgoden om de verschillende kunstvormen van de cultuurgeschiedenis en vooral van hun eigen tijd te benoemen en te begrijpen. Apollo en Dionysos transformeren tot het apollinische en het dionysische principe. De apollinische kunst is harmonieus, sereen, mooi en ordelijk: het is de kunstvorm die in de negentiende eeuw doorschijnt in het classicisme.

De dionysische kunst komt op dat moment tot uiting in de Romantische muziek en kunst: ze is extatisch, emotioneel, onvoorspelbaar en vaak ietwat bevreemdend, unheimlich.

Schlegel en Schelling transformeren de aanwezige goden van de Oudgriekse cultuur tot abstracte culturele principes. De mythische goden worden onttoverd en treden het domein van de logos binnen.

Als abstracte principes zijn deze goden opnieuw werkzaam in de Europese cultuurgeschiedenis, maar ook in de moderne mens. Vooral onder invloed van Nietzsche worden het apollinische en dionysische principe meer dan culturele principes in de kunstgeschiedenis; ze worden nu ook existentiële principes van de moderne mens en zelfs de ontologische principes voor de bestaansstructuur van mens en wereld.

Zo veranderen Apollo en Dionysos in de goddelijke tegenspelers waaronder de moderniteit haar eigen

11 Ibid., 14-19 passim.

12 Ibid., 20.

13 Ibid., 19.

gespletenheid kan onderbrengen: een gespletenheid die tot uiting komt in de splitsing van de moderne mens tussen verstand en lichaam, rede en gevoel, denken en leven; in de culturele tegenstelling tussen Verlichting en Romantiek; en in de filosofische antithesen tussen metafysica en tragiek en tussen ratio en betovering. Apollo en Dionysos hebben hun tempels en altaren in het Oude Griekenland dan al lang verlaten, maar in de negentiende eeuw keren ze terug als de goddelijke principes die een verklaring moeten leveren voor de belangrijkste breuklijnen in de moderne mens en de moderne cultuur.

De Geboorte van de Tragedie

Met de wedergeboorte van Apollo en Dionysos eist ook de tragedie, in vele opzichten het culturele visitekaartje van de Klassieke Oudheid, opnieuw een plaats op in het theater van de filosofie. Het tragische is niet langer alleen een zaak van de dichters, maar ook weer van de filosofen. Met William Shakespeare (1564 – 1616) verovert de tragedie al het Britse en Europese toneel, en in de achttiende en negentiende eeuw breekt het tragische opnieuw door in de filosofie. Meer dan tweeduizend jaar na Plato en Aristoteles doet de tragedie een belangrijke herintrede in het Europese denken. Filosofen als Michel de Montaigne (1533-1592), Arthur Schopenhauer (1788-1860), Sören Kierkegaard (1813-1855) en Miguel de Unamuno (1864-1936) schrijven filosofie die we als tragisch kunnen beschouwen. Ze schuiven een denken naar voren dat ingaat tegen het metafysische systeemdenken en de optimistische hoop van de Verlichte rede. Ze leggen zichzelf toe op de tragische, contingente elementen van het bestaan en de zoektocht naar een vorm van troost in de kunst of filosofie. En ze gaan te rade bij het Oudgriekse tragische levensgevoel om de problemen van hun tijd het hoofd te bieden.

Van de moderne filosofen die het tragische gethematiseerd hebben is Friedrich Nietzsche waarschijnlijk de bekendste. De tragedie en het tragische staan op verschillende manieren centraal in Nietzsches werk – en bij uitbreiding ook in het gehele leven van deze gekwelde filosoof die de liefde voor het noodlot tot zijn levensmotto verheft en zichzelf identificeert met de tragische Dionysos.

Friedrich Nietzsche schrijft zijn eerste grote filosofische werk op zevenentwintigjarige leeftijd, een werk dat niet toevallig over de tragedie handelt: Die Geburt der Tragödie aus der Geiste der Musik (1872).14 In zekere zin legt dit jeugdwerk de grondslag voor veel van Nietzsches latere filosofie. In De Geboorte van de Tragedie lezen we een eerste aanval op de moraal en het rationele denken, op de metafysische Hinterwelter (de achterwereld; de metafysische eeuwige wereld aan gene zijde van de werkelijkheid, zoals Plato’s Ideeënwereld of de christelijke Hemel), en op de moderne intellectuele cultuur. Nietzsche steekt zijn liefde en bewondering voor de Griekse Oudheid niet onder stoelen of banken, en beschouwt de Antieke cultuur – ten minste tot Socrates en Plato – duidelijk als superieur aan de moderne cultuur. De Geboorte van de Tragedie wordt aangekondigd als een genealogisch onderzoek naar het ontstaan van de

Friedrich Nietzsche schrijft zijn eerste grote filosofische werk op zevenentwintigjarige leeftijd, een werk dat niet toevallig over de tragedie handelt: Die Geburt der Tragödie aus der Geiste der Musik (1872).14 In zekere zin legt dit jeugdwerk de grondslag voor veel van Nietzsches latere filosofie. In De Geboorte van de Tragedie lezen we een eerste aanval op de moraal en het rationele denken, op de metafysische Hinterwelter (de achterwereld; de metafysische eeuwige wereld aan gene zijde van de werkelijkheid, zoals Plato’s Ideeënwereld of de christelijke Hemel), en op de moderne intellectuele cultuur. Nietzsche steekt zijn liefde en bewondering voor de Griekse Oudheid niet onder stoelen of banken, en beschouwt de Antieke cultuur – ten minste tot Socrates en Plato – duidelijk als superieur aan de moderne cultuur. De Geboorte van de Tragedie wordt aangekondigd als een genealogisch onderzoek naar het ontstaan van de