• No results found

5. Wetsvoorstel Wet franchise

5.6 Mijn verwachting

In deze paragraaf wordt besproken wat naar mijn mening de invloed is van het Wetsvoorstel op het verzoek tot goedkeuring van afwijkende bedingen in de relatie huur en franchise.

Het Wetsvoorstel bepaalt op grond van artikel 7:922 BW (nieuw) dat bedingen die in strijd zijn met de inhoudelijke eisen in artikel 7:920 BW (nieuw), waaronder de beperking van het post-

144 Artikel 7:920 lid 2 aanhef en onder e BW (nieuw). 145 Kolenbrander, NJB 2013/2302, p. 2739.

contractuele non-concurrentiebeding, nietig zijn. Wat betekent dit voor een geval van een koppeling tussen de huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst? Als bedingen in de franchiseovereenkomst in strijd zijn met artikel 7:920 BW (nieuw) en daardoor nietig zijn, zal de ruimte voor de kantonrechter om een koppelbeding goed te keuren in mijn optiek groter zijn. Mijn overwegingen om tot dit standpunt te komen zijn als volgt. Wanneer de franchisegever tevens verhuurder en zijn franchisenemer tevens huurder een bepaling in de franchiseovereenkomst zijn overeengekomen die inhoudt dat de geografische reikwijdte van het non-concurrentiebeding ruimer is dan wettelijk is bepaald, dan leidt dat tot nietigheid van die bepaling en heeft de franchisenemer dus geen contractuele non-concurrentieverplichting. Indien dezelfde partijen een verzoek indienen bij de kantonrechter voor goedkeuring van afwijkende bedingen, zal de kantonrechter constateren dat de bepaling omtrent de geografische reikwijdte van het non-concurrentiebeding nietig is en daarmee geacht wordt nooit te hebben bestaan. Nu het non-concurrentiebeding, dat nadelig is voor de huurder/ franchisenemer, niet meegenomen hoeft te worden in de beoordeling van de kantonrechter, omdat de bepaling immers nietig is, zal de rechter op dit punt sneller geneigd zijn goedkeuring niet te onthouden. Deze goedkeuring is dan (deels) gebaseerd op het feit dat er geen geldig non- concurrentiebeding in de overeenkomst staat opgenomen, wat met zich meebrengt dat de huurder/ franchisenemer bij het einde van de franchiseovereenkomst concurrerende werkzaamheden mag uitvoeren in dezelfde regio als die waar hij werkzaamheden heeft uitgevoerd tijdens de franchiseovereenkomst. Dit is in het voordeel van de franchisenemer. Deze aanname betekent niet dat de kantonrechter in alle gevallen wanneer er sprake is van bedingen die in strijd zijn met de inhoudelijke eisen uit artikel 7:920 BW (nieuw) eerder geneigd zal zijn goedkeuring te verlenen voor afwijkende bedingen. Het hangt steeds af van alle feiten en omstandigheden van het geval, alsmede van de bepalingen die zijn opgenomen in de overeenkomst(en). De kantonrechter zal de goedkeuringsgronden uit artikel 7:291 lid 3 BW in acht nemen en per verzoek de specifieke feiten en omstandigheden beoordelen. Echter in gevallen waarin partijen om goedkeuring vragen van afwijkende bedingen en het enige nadeel voor de franchisenemer ligt in het niet geldige non-concurrentiebeding, zal de rechter naar mijn mening goedkeuring verlenen gelet op het feit dat aan het non-concurrentiebeding geen rechten kunnen worden ontleend.

Op grond van artikel 7:922 BW (nieuw) kan van het bepaalde in het Wetsvoorstel niet ten nadele van de franchisenemer worden afgeweken, en is een beding in strijd met artikel 7:920 BW (nieuw) nietig. Met de Wet franchise strijdige bedingen anders dan die in artikel 7:920

BW, zijn vernietigbaar.147 In het huurrecht geldt dat de huurder zelf de vernietiging van een

voor hem nadelige bepaling die afwijkt van het recht moet inroepen.148 In het geval dat partijen

goedkeuring vragen van afwijkende bedingen en er ook sprake is van een beding in de franchiseovereenkomst dat ten nadele van de huurder werkt, zou ik menen dat de kantonrechter daar niet in zal treden en het eventueel inroepen van vernietiging aan de huurder overlaat. Het is de bevoegdheid van de huurder en niet van de kantonrechter om zich op de vernietigbaarheid van de bepaling te beroepen. Om deze reden acht ik een opzich vernietigbare bepaling in de franchiseovereenkomst niet van invloed op het oordeel van de kantonrechter om een afwijkend beding in de relatie huur en franchise al dan niet goed te keuren.

5.7 Tussenconclusie

De onevenwichtige positie tussen de franchisegever en zijn franchisenemer wordt erkend door de wetgever. Het gaat de goede kant op met de positie van de franchisenemer, nu de franchiseovereenkomst een wettelijke grondslag zal krijgen, waardoor de (aspirant- )franchisenemer dwingendrechtelijke bescherming zal verkrijgen. De niettemin ruim doverblijvende contractsvrijheid blijft een meer evenwichtige positie tussen partijen in de weg staan.

Er wordt in het Wetsvoorstel geen onderscheid gemaakt tussen de professionele, succesvolle franchisenemer, en de ‘zwakke’ franchisenemer die volledig (financieel) afhankelijk is van de inkomsten die hij genereert uit de franchiseformule. De Wet franchise gaat ingrijpen in de contractsvrijheid om zo de franchisenemer te beschermen. Mijns inziens zal de wettelijke bescherming niet voor iedere franchisenemer noodzakelijk zijn, waardoor niet per definitie ingegrepen hoeft te worden in de contractsvrijheid van partijen die met elkaar een franchiseovereenkomst hebben gesloten. Ik ben van mening dat niet iedere franchisenemer (ongeacht zijn grootte) wettelijke bescherming behoeft.

Voorts vraag ik me af hoe de partijen zich tot elkaar gaan verhouden na de invoering van de Wet franchise. De wetgever streeft ernaar om de franchisenemer te beschermen, maar de vraag is of deze bescherming in de praktijk altijd nodig is. Denkbaar is dat de ‘zwakke’ franchisegever op achterstand wordt gezet.

147 Over de boeg van artikel 3:40 lid 2 BW.

Dit geldt niet voor de bepalingen die zich daartoe naar hun aard niet lenen, omdat zij alleen betrekking hebben op feitelijk handelen.

Naar mijn verwachting zal na invoering van de Wet franchise de ruimte voor de kantonrechter om een koppelbeding in bepaalde gevallen goed te keuren groter zijn, wanneer er bedingen in de franchiseovereenkomst zijn opgenomen die in strijd zijn met artikel 7:920 BW (nieuw), en daarmee nietig zijn. Het ‘vervallen’ van dergelijke bedingen zou het evenwicht zodanig kunnen versterken dat geen sprake meer is van een wezenlijke aantasting van de belangen van de huurder.

GERELATEERDE DOCUMENTEN