• No results found

8 'de MiddeLeeuWen, een struiKeLBLoK’

de vooRuitgang van de PilotleeRlingen

Drs. Arie Wilschut

Instituut voor Geschiedenisdidactiek Amsterdam

Het is de bedoeling dat leerlingen die het nieuwe examenprogramma geschiedenis volgen, een algemeen kenniskader ontwikkelen over alle tijdvakken van de geschiede- nis. De eerste groepen leerlingen die op pilotscholen het nieuwe programma volgden, vormden natuurlijk een interessante groep om uit te zoeken of er in dit opzicht voor- uitgang werd geboekt. Onder hen werd door het IVGD een onderzoek gedaan.

onderzoek naar beheersing referentiekader

Onder de leerlingen van de pilotscholen is onderzocht in hoeverre ze vooruitgang boekten in het beheersen van een referentiekader van oriëntatiekennis (zie hoofd- stuk 3, 'Oriëntatiekennis …). Om te beginnen is geprobeerd hun beginsituatie in kaart te brengen op het moment dat ze in havo 4 terechtkwamen. Welk referentie- kader namen ze mee uit de onderbouw? Om hier enig zicht op te krijgen werd een meerkeuzetoets gebruikt. De vragen werden voorzien van een context die bij leer- lingen een eventueel aanwezig referentiekader zou kunnen activeren. Er werd naar de kern van oriëntatiekennis gevraagd. De toets bevatte dertig vragen over dertig kenmerkende aspecten, evenredig verdeeld over de tijdvakken. Zie de bijlage aan het eind van dit hoofdstuk.

Dezelfde toets werd in 2005 voorgelegd aan de tweede generatie havo 4-leerlin- gen. Om tot een vergelijking te kunnen komen, moesten echter ook twee andere groepen leerlingen de toets maken: havo 5-leerlingen van pilotscholen en havo 5-leerlingen van niet-pilotscholen. De leerlingen van havo 5 van de pilotscholen hadden op dat moment één jaar onderwijs nieuwe-stijl gehad. De leerlingen van niet-pilotscholen dienden als vergelijkingsgroep. Vooral het verschil tussen deze reguliere leerlingen en de pilotleerlingen was interessant. De vraag was of de havo 5-leerlingen van de pilotscholen meer beheersing van oriëntatiekennis toonden dan de leerlingen van havo 4 en van havo 5 van niet-pilotscholen.

Enkele voorbeelden van vragen die in de meerkeuzetoets werden voorgelegd: - Sociale verschillen tussen mensen hebben vaak te maken met bezit. In de loop

schillen tussen mensen groter werden. Waardoor is te verklaren dat de sociale verschillen groter werden? Antw.: Door de ijstijden - Door de landbouwrevolu- tie - Door het ontstaan van godsdiensten - Door veranderingen in de jacht. - (Kaart Frankrijk) Omstreeks het jaar 1100 zag de politieke kaart van Europa er

uit als een ingewikkelde lappendeken. Een voorbeeld is deze kaart van Frank- rijk. Het gebied waar de Franse koning feitelijk de macht heeft is heel klein (de 'kroondomeinen'). De rest van het land bestaat uit graafschappen, hertogdom- men en bisdommen, waar plaatselijke machthebbers vrij spel hebben. Dat gold niet alleen in Frankrijk, maar ook in andere Europese landen. Waardoor is deze toestand te verklaren? Antw.: Door conflicten tussen katholieken en protes- tanten - Door de feodale verhoudingen in het bestuur - Door de opkomst van handel en ambacht - Door de veroveringen van de Arabieren.

- Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd door de Verenigde Staten voor het eerst gebruikt gemaakt van een atoombom. De Japanse steden Hiroshima en Nagasaki werden ermee vernietigd.

Hoe was het verder in de Tweede Wereldoorlog met massaal geweld tegen bur- gerbevolkingen? Was het bombardement op Hiroshima en Nagasaki een uitzon- dering tijdens de Tweede Wereldoorlog? Antw.:

- Ja. Het was het enige voorbeeld van zulk massaal geweld tegen burger- bevolkingen.

- Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder door beide partijen gebruikt.

- Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar alleen door Duitsers en Japanners.

- Nee. Massaal geweld tegen burgerbevolkingen werd al eerder gebruikt, maar alleen door de Geallieerden (Verenigde Staten en Groot-Brittannië). De volledige toets en de volledige resultaten zijn te vinden op: www.ivgd.nl. de resultaten

In het algemene beeld van de resultaten was onmiddellijk duidelijk dat de havo 5-leerlingen van de pilotscholen significant beter scoorden dan de beide andere groepen. Hun gemiddelde score kwam uit op 54,8 procent juiste antwoorden. De leerlingen van havo 4 op de pilotscholen scoorden gemiddeld ruim tien procent lager: 44,7 procent juiste antwoorden. Interessant was dat de leerlingen van havo 5 van de niet-pilotscholen op bijna hetzelfde niveau uitkwamen: 44,9 procent. Hun beheersing van oriëntatiekennis - voor zover op te maken uit deze toets - was dus over het geheel genomen niet hoger dan die van leerlingen van havo 4 aan het begin van de bovenbouw. Een jaar geschiedenisonderwijs, vermoedelijk in de vorm van thema's die in de bovenbouw gebruikelijk zijn, had bij hen niet geleid tot een beter ontwikkeld referentiekader.

Dit algemene resultaat gaf aanleiding de havo 5-leerlingen van de niet-pilotscho- len wat nauwkeuriger te bekijken als vergelijkingsgroep t.o.v. de pilotleerlingen. De pilotleerlingen havo 5 hebben gemiddeld vrijwel alle vragen beter gemaakt dan de niet-pilotleerlingen. Slechts in drie gevallen scoorden de niet-pilotleerlingen beter: bij een vraag over de Franse revolutie ('Welke eisen hadden de revolutio- nairen?'), een vraag over verzet tegen het Nederlandse kolonialisme in Indonesië ('Waar was rond 1929 verzet (Nederland, Indië of beide) en wie kwamen in verzet (een kleine minderheid van de bevolking of de meerderheid)?') en een vraag over de eisen van hervormers in de jaren zestig. Bij drie vragen scoorden de niet-pilot- leerlingen van havo 5 even goed als de pilotleerlingen. Alle overige 24 vragen werden door de pilotleerlingen gemiddeld beter beantwoord.

Het grootste verschil zat in de beheersing van kennis over de eerste zes tijdvakken. De vraag hoe sociale verschillen in de prehistorie kunnen worden verklaard werd door 73 procent van de pilotleerlingen juist beantwoord en door 32 procent van de niet-pilotleerlingen. De meest gemaakte fout was te denken dat godsdiensten de verschillen konden verklaren. De vraag naar de verklaring van het versnipperde uiterlijk van een landkaart van Frankrijk omstreeks 1100 werd door 63 procent van de pilotleerlingen juist beantwoord ('feodale versnippering'), terwijl 35 procent van de niet-pilotleerlingen het juiste antwoord wist. De meest gemaakte fout was opnieuw de godsdienst: leerlingen kozen voor het conflict tussen protestanten en katholieken om de versnippering te verklaren. In het jaar 1100 was dat uiteraard niet van toepassing. Andere vragen met een groot verschil tussen pilotleerlingen en niet-pilotleerlingen waren die over horigheid en die over de bloei van de Neder- landse Republiek in de Gouden Eeuw. De Middeleeuwen en de zeventiende eeuw bleken dus een struikelblok.

In de scores over de recentere tijdvakken waren de verschillen tussen pilotleerlin- gen en niet-pilotleerlingen kleiner. De pilotleerlingen scoorden hier 8,7 procent beter dan de leerlingen van havo 4, de niet-pilotleerlingen 6,5 procent beter. Bestudering van thema’s die vermoedelijk merendeels over recentere tijdvakken zijn gegaan, heeft dus wel een bijdrage geleverd aan de algemene kennis van niet- pilotleerlingen over deze tijdvakken, ook al is de verwijzing in de thema’s naar een algemeen kader meestal zwak. De scores van de pilotleerlingen in de recentere tijdvakken stelden wel enigszins teleur. Docenten van sommige pilotscholen heb- ben in verband hiermee naar voren gebracht dat zij in havo 4 begonnen zijn de tijdvakken chronologisch te behandelen. Aan de recentere tijdvakken waren zij nog niet toe gekomen aan het begin van havo 5. Sommige scholen hebben gekozen voor een globale concentrische behandeling van alle tijdvakken, andere voor een grondige uitdieping van tijdvakken in chronologische volgorde. In de berekende

gemiddelden is het resultaat van deze verschillende aanpakken niet meer te zien. Daarvoor zou men de resultaten per pilotschool moeten bekijken.

Het ontwikkelen van een bruikbaar algemeen referentiekader van geschiedenis lijkt in de pilotscholen tot grotere tevredenheid over geschiedenisonderwijs te leiden dan het gebruikelijke onderwijs. Ervaringen worden gerapporteerd over oudere leerlingen die jaloers zijn op hun jongere broer of zus, omdat zij dit nieuwe examen niet hebben meegemaakt. Ook meldde één van de pilotdocenten instemmende reacties van ouders die hun kinderen bij het voorbereiden op het experimentele nieuwe examen helpen: zij zagen de relevantie hiervan meer in dan die van het thematische onderwijs. Daar staat tegenover dat het leren van een referentiekader echt een zaak van lange adem is. Leerlingen hebben minder dan gebruikelijk de kans om gaten die zij hebben laten vallen gedurende de twee bovenbouwjaren door een korte 'eindsprint' alsnog goed te maken.

conclusies

Met het verbinden van al te absolute conclusies aan een onderzoekje als dit moe- ten we voorzichtig zijn. Een meerkeuzetoets geeft geen volledig beeld van het referentiekader dat leerlingen hebben. Enkele aanwijzingen zijn er echter toch wel uit af te leiden. In het bestaande thematische onderwijs worden links met een referentiekader meestal niet expliciet gelegd. De resultaten van de toets beves- tigen dit vooral voor de vroegere tijdvakken. Leerlingen van pilotscholen hebben hun referentiekader voor die tijdvakken in een jaar tijd aanmerkelijk verbeterd. Leerlingen die traditioneel thematisch onderwijs hebben gehad, zijn met name in de vroegere tijdvakken niet significant vooruitgegaan ten opzichte van het begin- peil van havo 4. In de recentere tijdvakken blijft hun vooruitgang achter bij die van de pilotleerlingen.

Voorzichtig kunnen we dus stellen dat onderwijs iets kan bereiken in het opbou- wen van een referentiekader. Daarbij moet bedacht worden dat de leerlingen in de pilotscholen dit in één jaar hebben moeten doen onder omstandigheden die niet direct optimaal genoemd kunnen worden: geen voorbereiding in de onderbouw, geen geschikte leermiddelen beschikbaar, werken met de 'oude studielast' van 240 uur (dat wordt voor havo in 2007: 340 uur), en docenten die nog geen ervaring hadden met de nieuwe aanpak. Inmiddels zijn de omstandigheden veranderd. De educatieve uitgevers hebben nieuwe leermiddelen op de markt gebracht. In de pilotscholen wordt geëxperimenteerd met aanpakken waarmee anderen straks hun voordeel kunnen doen. Bij de definitieve invoering van de nieuwe examens zal er ervaring zijn opgedaan in een reeks examenjaren.

Vraag over: % juist % juist % juist

h4 pilot h5 pilot h5 controle

01 prehistorische grotschilderingen 91 95 92

02 sociale verschillen prehistorie 58 73 32

03 Grieks wetenschappelijk denken 53 71 68

04 volgorde monotheïstische godsd 49 56 36

05 juiste feiten Asterix / Caesar 43 44 29

06 horigen 48 70 36

07 feodale versnippering 40 63 35

08 kaart kruistochten 56 75 67

09 hoe konden kathedralen gebouwd 27 33 20

10 onafhankelijke stadbestuurders 27 38 17

11 kenmerken renaissance 14 23 7

12 kaart reformatie Europa 27 36 19

13 republiek in de 17e eeuw 12 21 21

14 bloei gouden eeuw 35 39 15

15 absolutisme / goddelijk recht 54 68 53

16 wetenschappelijke revolutie 64 77 69

17 transatlantische slavenhandel 49 56 56

18 eisen Franse Revolutie 44 54 59

19 kenmerken industriële revolutie 54 72 68

20 strijd om alg kiesrecht wanneer 46 58 55

21 sociale kwestie over welke vraag 60 70 68

22 kenmerken modern imperialisme 39 55 41

23 gemeensch km natsoc en comm 49 63 63

24 overeenkomsten WO I en WO II 41 42 35

25 massavernietiging in WO 24 32 24

26 karakter bezetting NL 32 37 28

27 verzet tegen Ned kolonialisme 27 28 35

28 jaartallen koude oorlog 38 42 40

29 kritiek uit jaren zestig 62 75 80

30 doel grondleggers EU 77 80 80

Gemiddelde 44,7% 54,8% 44,9%