• No results found

7 ‘BerenveLLen en MarKiesPaKJes’

het tijdvaKKenKadeR en Beelden van tijd

Drs. Dick van Straaten

Instituut voor Geschiedenisdidactiek Amsterdam

Tijd van jagers en boeren… tijd van monniken en ridders… tijd van burgers en stoommachines: de tijdvakken van het nieuwe geschiedenisexamen hebben concrete, gemakkelijk te onthouden namen. Ze refereren niet aan een abstracte wereld van voorbije tijden, maar aan zaken waarbij iedereen zich iets kan voorstellen. Om dat laatste te toetsen werd onder zevenhonderd havo 4-leerlingen onderzoek gedaan naar de beelden die de tijdvaknamen oproepen. Waar denken leerlingen aan bij ‘jagers en boeren’, ‘monniken en ridders’ en ‘burgers en stoommachines’? Welke gebeurtenissen en personen borrelen bij hen op?

De leerlingen die aan het onderzoek deelnamen zaten op acht verschillende scho- len verspreid over het land. Veruit de meesten hadden er drie jaar havo op zitten. Op het moment van onderzoek, september 2004, moesten ze nog beginnen met het nieuwe eindexamenprogramma. Ze zagen de tijdvakkennamen dus voor het eerst. Om erachter te komen wat ze zich erbij voorstelden, moesten ze per tijdvak aangeven: 1) waar ze spontaan aan dachten, 2) welke gebeurtenissen ze zich her- innerden, 3) welke personen ze erbij vonden passen, en 4) welke begrippen ze er typerend voor vonden. Benadrukt werd dat het hier geen ‘eindtoets’ van drie jaar geschiedenisonderwijs in de onderbouw betrof, maar een peiling van aanwezige beelden bij tijdperken.

Uit het ingeleverde materiaal is een representatieve steekproef van enkele hon- derden formulieren verwerkt. Daarbij bleek dat nogal wat leerlingen bij rubriek 4 (‘begrippen’) de dingen herhaalden die ze eerder bij rubriek 1 (‘associaties’) had- den genoteerd. Beide rubrieken werden daarom bij de verwerking van de gegevens samengevoegd onder één rubriek ‘associaties’.

Tijdvak 1 1 jagen/verzamelen 2 boeren/veeteelt/landbouw 3 (wilde) dieren 4 grotten/grotschilderingen Tijdvak 2 1 gebouwen/tempels/badhuizen 2 goden/mythen/legenden 3 verovering/oorlog 4 zwaarden/harnassen/wapens Tijdvak 3 1 geloof/kerk/kloosters/monniken 2 kastelen/burchten 3 oorlog/toernooi/veldslag 4 zwaard/lans/harnas Tijdvak 4 1 verstedelijking/steden 2 ziekte/pest/ratten 3 stadsmuur/stadspoort 4 koningen/edelen/ridders

associaties

Wat schoot leerlingen spontaan bij de tijdvakken te binnen? Van alles. Bij de tijd van Grieken en Romeinen bijvoorbeeld zwaarden, badhuizen en Olympische Spelen. Bij de tijd van ontdekkers en hervormers Amerika, scheurbuik en VOC. De tijd van burgers en stoommachines associeerden ze met zwaar werk, fabrieken en uitvindingen. De tijd van televisie en computers met welvaart, internet en Koude Oorlog. Tijdvak 5 1 ontdekkingsreizen 2 Amerika 3 schepen/scheurbuik 4 VOC/specerijen/kolonie Tijdvak 6 1 koningen/tronen/kronen

2 Gouden Eeuw/goud/rijke economie

3 regeren/wetten/recht 4 adel/koetsen/rijtuigen Tijdvak 7 1 kleding/pruiken/mode 2 Franse revolutie 3 Amerikaanse/industriële/Russische revolutie 4 adel/deftig/koetsen Tijdvak 8 1 machines/stoom/weefgetouw 2 mechanisatie/automatisering 3 stoomtrein/spoorwegen 4 industrialisatie

Tijdvak 9 1 wereldoorlogen (WOI, WOII)

2 jodenvervolging/concentratiekampen 3 tanks/vliegtuigen/bommen 4 verzet/onderduik/hongerwinter Tijdvak 10 1 ICT/internet/gsm 2 terrorisme/Irakoorlog 3 automatisering/technologie/uitvindingen 4 televisie/massamedia

Om algemene patronen in de zeer uiteenlopende reacties te ontdekken werden inhoudelijk samenhangende associaties bij de verwerking geclusterd onder één noemer. Op die wijze werd toch een zekere mate van kwantificering van de gege- vens mogelijk. Een resultaat daarvan zien we in afbeelding 2. De ingevingen van leerlingen lijken dicht bij de namen van de tijdvakken te blijven. De twee meest genoemde associaties bij tijdvak 1 houden bijvoorbeeld direct verband met jagers en boeren, termen die in veel gevallen ook letterlijk worden gebruikt. Iets derge- lijks blijkt bij tijdvakken waarbij verhoudingsgewijs veel leerlingen zich helemaal niets kunnen voorstellen, zoals de tijd van regenten en vorsten (waar bij 37% van de leerlingen niets te binnen schiet) of de tijd van steden en staten (die bij 23% van de leerlingen geen enkele associatie oproept) (zie afbeelding 3). Leerlingen die bij deze tijdvakken wèl wat noemen, lijken hun associaties vooral te ontlenen aan de tijdvaknamen: regeren, regels, hoge heren (vermoedelijk voortvloeiend uit ‘regenten’); koningen, paleizen, kronen, tronen (vermoedelijk voortvloeiend uit ‘vorsten’); stadsmuur, ratten, vies, warenhuizen, verstedelijking (vermoedelijk voortvloeiend uit ‘steden’). Dit verband tussen tijdvaknamen en associaties blijkt ook uit de scores bij de tijd van pruiken en revoluties: maar liefst 23% komt met de Russische, de industriële of de Amerikaanse revolutie. Het woord revolutie roept blijkbaar allerhande revoluties op, ook revoluties die in andere tijdvakken thuishoren. Het woord pruiken associëren leerlingen met dansen, verwijfde man- nen, niespoeder, mode, bleke mensen en markiespakjes.

Personen

Vrijelijk associëren gaat leerlingen beduidend gemakkelijker af dan het noemen van personen. Gemiddeld over de tien tijdvakken schiet bij 52,4% van de leerlin- gen geen enkele persoon te binnen. Bij de tijd van steden en staten is dat maar liefst 80%, een score die lijkt te bevestigen dat dit tijdvak leerlingen minder zegt. Opmerkelijk is dat 40% geen persoon weet te noemen bij de recente tijd van televisie en computer. Als leerlingen hier al personen noemen, dan zijn het meestal bekende tijdgenoten: Saddam Hoessein, Bush, Van Basten, Herman Brood, Maxima, Jambers en Carlo Boszhard. Bij de laatste twee namen lijkt een direct ver- band met de tijdvaknaam ‘televisie’ onmiskenbaar. Het regelmatig opduiken van Bill Gates (‘computer’) wijst ook in die richting. Dat leerlingen tijdgenoten noe- men, komt misschien omdat ze, bij gebrek aan beter, toch ìemand willen noemen. Daarop wijzen ook associaties als mijn vader, opa en oma, ikzelf.

Op de lijst van de meest genoemde personen prijkt Hitler op de eerste plaats, gevolgd door Columbus en Caesar (zie afbeelding 4). Vermoedelijk spelen ook hier de tijdvaknamen een rol: bij de tijd van wereld- oorlogen ligt een asso- ciatie met Hitler voor de hand, en iets dergelijks geldt voor ‘ontdekkers’ en Columbus en ‘Romei- nen’ en Caesar. Opval- lend bij personen zijn tot slot de ‘dwaalgas- ten’: historische figuren die door leerlingen bij verschillende tijdvakken (zie afbeelding 5) wor- den genoemd. Zo komen Napoleon en Willem van Oranje in bijna alle tijd- vakken voor. Van de leer- lingen die Willem van Oranje noemen, plaatst 34% hem ten onrechte in de tijd van regenten en vorsten. Misschien associëren ze ‘vorst’ met Figuur 4: De tien meest genoemde personen.

‘Willem’. Iets dergelijks blijkt ook uit het feit dat ze ‘Lodewijk’ relatief vaak noe- men bij de tijd van pruiken en revoluties (1700-1800). ‘Lodewijk’ en ‘pruiken’, een voorstelbare combinatie.

gebeurtenissen

Tot slot de gebeurtenissen. Dit is blijkbaar de moeilijkste categorie. Gemiddeld over de tien tijdvakken slaagt bijna tweederde van de leerlingen er niet in een gebeurtenis te noemen. Ook hier wordt het verband met de tijdvaknamen dui- delijk. Minder dan 10% van de leerlingen noteert een gebeurtenis bij de weinig aansprekende tijd van regenten en vorsten. Uit afbeelding 6 blijkt dat de gebeur- tenissen die het meest worden genoemd vaak direct uit de namen van de tijdvak- ken zijn af te leiden. Daardoor met stip op één: de Tweede Wereldoorlog, door 60% van de leerlingen genoemd, op de tweede plaats gevolgd door de ontdekking van Amerika (54%), en daarna door de Eerste Wereldoorlog (39%). Uit dezelfde afbeel- ding blijkt dat vooral gebeurtenissen uit de moderne tijd hoog scoren. De nadruk op de geschiedenis van de twintigste eeuw in de derde klas van de onderbouw kan daar een verklaring voor vormen: die geschiedenis ligt de leerlingen nog vers in het geheugen. Ook de invloed van de actualiteit zal van invloed zijn op de herin- nering aan het jongste verleden, getuige bijvoorbeeld de top-tien-notering van de terreuraanslag van 11 september 2001.

Twee gebeurtenissen vormen buitenbeentjes in dit patroon: de uitbraak van de pest en de strijd om Troje. Waarom leerlingen relatief vaak en ook nog eens bij meerdere tijdvakken denken aan de pest is niet bekend. Voor Troje zijn er wel aan- wijzingen. Diverse leerlingen schreven ‘Troje’ als ‘Troy’. Waarschijnlijk is er hier een verband met de speelfilm Troy, die in 2004 draaide.

Napoleon Karel de Grote Willem van Oranje 'Lodewijk'

tijdvak 1 1 keer

tijdvak 2 5 keer 4 keer 1 keer

tijdvak 3 2 keer 29 keer 3 keer 3 keer

tijdvak 4 4 keer 17 keer 4 keer 3 keer

tijdvak 5 17 keer 2 keer 13 keer

tijdvak 6 15 keer 8 keer 20 keer 17 keer

tijdvak 7 74 keer 7 keer 10 keer 71 keer

tijdvak 8 6 keer 5 keer

tijdvak 9 2 keer 2 keer

tijdvak 10

Figuur 5: Voorbeelden van dwaalgasten: personen die in verschillende tijdvakken worden geplaatst (absolute aantallen, gebaseerd op 428 formulieren)

conclusies

Bij het trekken van con- clusies is voorzichtig- heid geboden. In eer- ste instantie overheerst teleurstelling over het geringe aantal leerlin- gen dat personen of gebeurtenissen weet te noemen. Een gebrek aan feitenkennis, zo zou de conclusie kunnen lui- den. Daar zijn echter geen directe bewijzen voor. Als leerlingen geen associaties hebben, dan wijst dat nog niet op onwetendheid. Het kan zijn dat ze geblokkeerd raakten door de tijd- vaknamen die immers nieuw voor hen waren. Het ging ook niet om de vraag wat leerlingen precies wisten, maar om de vraag of de tijdvaknamen beelden oproepen en zo ja, welke beelden dat dan zijn. Die laatste vraag kan bevestigend worden beantwoord. De tijdvaknamen heb- ben duidelijk associatieve kracht. Woorden als ‘ridders’, ‘pruiken’ en ‘Romeinen’ appelleren aan aanwezige kennis. Hoe concreter de naam, hoe meer er boven lijkt te komen. Ook al weten de leerlingen misschien niet veel, concrete namen zor- gen ervoor dat ze zich tenminste ìets bij de verschillende tijden voorstellen, hoe onjuist die voorstellingen soms ook zijn.

De associatieve kracht van de tijdvaknamen maakt het voor leerlingen gemakkelij- ker om greep op de tijd te krijgen. De opbouw van het tijdvakkenkader begint met het leren van deze namen (en bijbehorende jaartallen), zoals het leren van een vreemde taal begint met het memoriseren van woorden. Als het chronologische geraamte eenmaal staat kunnen personen en gebeurtenissen er een plek in krijgen en kunnen door de tijd heen verbanden gelegd worden.