• No results found

Mevrouw Buys recipiëert, Alexander doorleeft een gelukkig uur, een oude kennis van Mejonkvrouw van Weeveren komt op 't tooneel

De geheele villa Buys was schitterend verlicht. 't Was de avond der gewone

maandelijksche receptie. Alle voorbereidselen waren gemaakt, om wederom een dier schitterende Bataviasche bals te doen plaats hebben, welke trots hunne dagelijksche verschijning, nog nooit in gebreke bleven het grootste deel der vermaaklievende en dansluchtige fatsoenlijke wereld met altijd nieuwen ijver te doen samenstroomen. De recepties van mevrouw Buys hadden een buitengewonen roep van luister, en waren bijzonder gezocht om den grooten toevloed van allerlei gasten en de uitmuntende inrichting van het buffet.

Reeds had het aanvangsuur geslagen. De voorgaanderij, het middenvertrek, de pendoppo, alles fonkelt van tallooze lampen en waskaarsen. Eene prachtige reeks van lichtkronen schittert vooral ter laatste plaatse, waar de eigenlijke balzaal is. Het geheele terrein is aldaar van meubelen ontdaan, sofa's en schommelstoelen zijn aan de drie uiterste zijden in rijen gerangschikt voor de dansgrage of toeschouwende dames. Damoen, de deftige t o e k a n -l a m p o e (lampenjongen), loopt in galagewaad met een dubbel deftig gezicht rond, om een laatsten blik aan het werk zijner verlichting te wijden. Er is nog niemand aangekomen. Mevrouw Buys zit op dit oogenblik geheel alleen op eene sofa. Met welk een buitengewoon geluk heeft ze haar feestgewaad gekozen! Een laag uitgesneden zijden balkleed van die grijze kleur, welke een Fransch r o m a n c i e r niet nalaten zou g o r g e -d e -p i g e o n te noemen, een paar witte rozen in de donkerbruine hairen, een juweel van een waaier met kunstig gekleurde

voorstellingen van markiesjes uit het Regentschap, een conventioneele glimlach en een waas van

tevredenheid over het geheele gelaat, gaven haar dien avond een bijzonder

belangwekkend en bevallig voorkomen. Ze is ijverig bezig hare witte g l a c é s vast te knoopen en luistert ongeduldig of geen equipages van het Koningsplein komen aanrollen.

Langzaam slentert nu de jongeheer Karel de pendoppo binnen. Ook hij is in gala. Hij heeft plezier in het licht en de aanstaande festiviteit, en houdt zich onledig met zijn lijfjongen Ali te kwellen en de inlandsche muzikanten aan te gapen, die in grooten getale bij hunne instrumenten ter zijde van de gaanderij het bal-orkest vormen. Mevrouw Buys roept hem schielijk tot zich, en gelast hem de gouvernante en zijn zusje te gaan halen. Binnen weinige minuten verschijnen deze beiden. Is er hier ook eene bezielende kracht van het aanstaande feest uitgegaan, of moet het aan andere oorzaken worden toegeschreven, dat Mejonkvrouw Van Weeveren zoo rustig vergenoegd om zich heen blikt, en dat het kleine Marietje zoo weltevreden in het rooskleurig japonnetje komt aanhuppelen! Mevrouw Buys mompelt in stilte die vraag, en neemt met een enkelen oogopslag het feestkleed der gouvernante op. Het witte gazen gewaad, hier en daar door een enkel zedig blauw lintje verlevendigd, was ontegenzeggelijk met den keurigsten smaak vervaardigd en voltooid. Er lag iets onbeschrijfelijk volkomens en élégants over dat eenvoudige balkleed, 't welk voor een goed deel met de eigene d o i g t s -d e -f é e der edelgeboren jonkvrouwe was afgewerkt. Mejonkvrouwe Van Weeveren droeg daarbij het kostelijke blonde hair in lange krullen zonder eenige bloem, en hadde zij de doorkneedste coquette geweest, ze had niet beter kunnen doen.

Mevrouw Buys had dit oogenblikkelijk gezien en voor een korte poos week de tevreden glimlach van haar gelaat, om voor een strengen, stuggen trek plaats te maken.

‘Zal u goed opletten, juffrouw! dat Karel en Marietje niet lastig zijn!’ - zei ze snel, terwijl zij haastig opstond, want men hoorde het geraas van rijtuigen.

Mejonkvrouwe van Weeveren had geen tijd tot antwoorden - van uit de

binnengaanderij naderde de heer Buys met eenige dames, op den voet gevolgd door nog andere paren, waarvan de dames de gastvrouw met vroolijke uitroepingen en daarbij gebruikelijke omhelzingen kwamen verwelkomen. Nauw waren de eerste gasten aangekomen, of alras stroomden er gedurig nieuwe naar de achtergaanderij, welke spoedig door eene bonte menigte in feestgewaad werd gevuld.

Maar levendig vooral was het tafereel, 't welk bij den ingang der voorgaanderij viel waar te nemen. Hier stond de gastheer in zwarten rok op de trappen der veranda, om de aankomenden te begroeten. Prachtige equipages, palankijns, huurrijtuigen en bendies volgden elkaâr voortdurend in onafgebroken reeksen op, en wierpen, als ze in vollen draf het erf kwamen binnenrijden, door de hoogopvlammende fakkels der bedienden, een helrood schijnsel over de grindpaden en het groen van den tuin. De heer Buys hielp met statige deftigheid sommige bevoorrechte dames bij 't uitstappen, en liet de andere aan de zorg van een hulpkorps van danslustige jongelui over, die hij met een woord tot dien dienst geprest had.

Hier onderscheidde zich vooral Van Spranckhuyzen, die gedurig van de

voorgaanderij naar de pendoppo liep en tal van dames bij de gastvrouw bracht. Toen zijn vriend Ruytenburg en diens dames verschenen, had hij zich met de uiterste gemakkelijkheid van mejuffrouw Lucy Bokkermans arm meester gemaakt en haar in stilte om twee of drie dansen gevraagd, die zij gichelend toestond. Van

Spranckhuyzen was inderdaad onweêrstaanbaar. Hij droeg zijn nieuwen, echt Europeeschen balrok met in 't oogvallenden zwier en wist met welberekende bescheidenheid zich steeds zoo lang op den achtergrond te houden, als noodig was om de aandacht op zijn sierlijken persoon te vestigen.

Alexander was ook onder de jongelui van de voorgaanderij. Hij had zich gehaast mevrouw Buys te verwelkomen, maar

in den drom der samenstroomende menigte slechts een officiëelen groet van haar kunnende opvangen.

Nu vermaakte hij zich met de aankomende gasten op te nemen. Het was voor het eerst, dat hij de élégante Bataviasche wereld in zoo grooten getale bijeenzag. Reeds had hij op zijne wandeltochten te voet en in zijn huurrijtuig een goed deel dier wereld leeren kennen; reeds wist hij enkele personen en familiën met namen te noemen, maar de kring zijner kennissen bepaalde zich tot zijne naaste omgeving, daar hij zich wel gehaast had zijne brieven aan sommige aanzienlijke familiën aan te bieden, maar door de meestal vrij koele, officiëele ontvangst afgeschrikt was, de hem geheel vreemde groote heeren op nieuw te bezoeken.

Zijn voogd Van Eynsbergen had hem daarenboven verzekerd, dat eene aanbeveling aan den heer Buys hem den toegang tot alle deftige kringen zou openen, en was dit niet geschied - daar zijne chefs er zich tot nog toe bijzonder weinig om bekommerd hadden, hoe hij buiten het kantoor in de gezellige samenleving optrad - de uitstekende beleefdheid van mevrouw Buys had alles vergoed, en het niet aan gelegenheden doen ontbreken, om alleraangenaamste uren in hare tegenwooordigheid te slijten.

Intusschen had de stoet der equipages voortdurend nieuwe gasten aangebracht, en was het Alexander ingevallen, dat men het misschien wellevend in hem zou keuren, zoo hij zich bij de jongelieden aansloot, die de dames naar de gastvrouw begeleidden. Toen hij zich naast hen stelde, kwam zijn buurman aan de t a b l e -d'h ô t e van het Marine-hotel, de heer Tinman Todding naar hem toe en vroeg:

‘De dames binnenbrengen, hè?’

‘Als het mag!’ - antwoordde Alexander, snel glimlachend, daar hij opmerkte, dat 's mans roodverbrand gelaat bij een zwarten rok bijna nog zonderlinger uitkwam, dan bij 't gewone witte jasje.

‘Laat het anders maar aan Van Spranckhuyzen over, handig genoeg met dames, hè?’ Alexander bemerkte, dat zijn tafelbuurman een bijzonder geheimzinnig gelaat toonde, en zeer zonderling zijne oogen dichtkneep, toen hij dit zeide.

‘Weet je wat!’ - vervolgde Tinman Todding - ‘Geef hem morgen eens een koopje, en vertel eens aan Jane Slijkers, hoe lief hij is voor die dikke Juffrouw Bokkerman - Jane kan hier niet komen, k a s i a n !’

't Was te veronderstellen, dat de ambtenaar met verlof van Bangka aan 't diner zich op een buitengewoon glas onthaald had - zijne oogen rolden zonderling onrustig door de kassen en hij sprak in dat oogenblik uitvoeriger en vlugger dan hij ooit te voren gedaan had.

‘Mejuffrouw Slijkers zal nu spoedig naar Samarang terugkeeren!’ - merkte Alexander op, die wist, dat zijn buurman gewoon was in de tegenwoordigheid van gemelde dame eene zwaarwichtige c o u r t o i s i e te oefenen.

‘Misschien ook niet, hè?’

‘Ik begrijp u niet, meneer Tinman Todding!’

‘Luister eens, hè! Wanneer het zoo voortgaat, als nu, en Jane heele avonden met hem’ - op dit oogenblik bracht Van Spranckhuyzen een tweetal jonge dames met bruine gezichten en witte balkleedjes voorbij - ‘in de voorgaanderij zit te fluisteren, als ze malkaâr overal naloopen en altijd wat geheimzinnigs te zeggen hebben, dan zou het wel eens kunnen gebeuren, denk ik, dat Jane hier nog wat bleef hè!’

Met een vroolijken glimlach zag Alexander zijn tafelbuur aan. Zijne buitengewone vertrouwelijkheid viel hem evenzeer op, als het nieuws, 't welk hij vernam. Hij had weinig notitie meer van mejuffrouw Jane Slijkers genomen, sinds mevrouw Buys hem dit had afgeraden. Men had malkaâr van tijd tot tijd aan tafel gesproken, en zoo Van Spranckhuyzen zich met bijzondere beleefdheid tegenover haar gedroeg, meende hij dit

op rekening van de algemeene hoffelijkheid zijns galanten vriends te moeten stellen, daar hij vast overtuigd was, dat deze in 't geheim aan mejuffrouw Van Weeveren verloofd was. Nu echter begon hij te bedenken, dat achter het een en ander een geheim verscholen was, en in stilte nam hij zich voor, er Van Spranckhuyzen eens ruiterlijk naar te vragen.

Dit bedenkende, had hij een oogenblik verstrooid naar de menigte der elkaâr begroetende gasten gestaard, en bemerkte hij, dat Tinman Todding verdwenen was, en dat de groep der c a v a l i e r i s e r v e n t i zich verspreid had, daar het grootste deel der gasten was aangekomen. In de voorgaanderij bevonden zich meest deftige heeren, de é l i t e der burgerlijke en militaire autoriteiten - hoog geplaatste ambtenaren en grootemannen van geld of van voorbeeldeloos geluk - p a r v e n u s met

luidklinkende stemmen en trotsche gelaatstrekken - bejaarde officieren met zwaar vergulde f o u r a g è r e s - enkele jongelui, die niet dansten, en zich tot een partijtje bijeenvoegden. Alexander begreep, dat zijne plaats daar niet was, en begaf zich door de binnengaanderij naar de pendoppo. Het geheele terrein was door eene vroolijk lachende en schertsende menigte ingenomen. De meer bejaarde dames hadden zich op de sofa's en stoelen geplaatst, en het voornemen opgevat, het bal der jongelui zeer aardig te vinden, als het vroeg eindigde. Alexander plaatste zich in haar nabijheid en zag naar mevrouw Buys om. Juist werd hij zachtjes op den schouder getikt. Mevrouw Buys zat naast hem, zonder dat hij het gemerkt had.

‘Goede plannen, meneer Wierincx?’ - vroeg ze.

‘De beste, mevrouw! Mag ik hopen, dat u mij de bijzondere eer zoudt willen bewijzen....’

‘Ik heb opzettelijk eene f r a n ç a i s e voor u opengehouden en een polka, als je wilt!’

Alexander bloosde van genoegen. Hij drukte zijn dank in hoffelijke woorden uit, en daar mevrouw Buys tot hem begonnen was fluisterend te spreken, zoo vervolgde hij in dien toon.

‘Haast u nu’ - sprak mevrouw Buys, ditmaal een weinig luider - ‘en laat u aan de Bataviasche jonge dames voorstellen, of anders kun-je niet meêdansen.’

Met buitengewone ijver spoedde Alexander zich, dit bevel ten uitvoer te brengen. Ras had hij Brandelaar gevonden, en hem gevraagd zijn gids te willen zijn. Hij verlangde aan enkele jonge dames voorgesteld te worden, en haar om een dans te verzoeken.

‘Je begint wat laat’ - merkte Brandelaar op - ‘de meesten en de besten hebben hare balboekjes al gesloten, maar er zijn er toch nog, die speculeeren. Kijk maar eens rond!’

Alexander en Brandelaar liepen nu het terrein der pendoppo af, gedurig uitwijkende voor talrijke, sierlijk gedoste jonge dames, die malkander veel te verhalen hadden, en door een stoet vriendelijk buigende jongelieden in zwarte rokken of uniformen werden omringd. Op een der schommelstoelen zat een jong meisje alleen, de schoonheden van haar ruiker en waaier onderzoekende. Haar gelaatskleur zweemde een weinig naar het bruine, maar hare schitterende zwarte oogen waren buitengewoon mooi en haar raafzwart hair, woestwelig krullende tot kroes wordens toe, stond haar uiterst bevallig.

‘Stel mij eens aan die jonge dame voor!’ - sprak Alexander, zijn vriend meetroonend naar de kleurlinge.

‘Dat tref je’ - mompelde Brandelaar - ‘daar bestaan vijf dames Henkens, waarvan sommige zelfs vrij leelijk zijn.’

Eene deftige voorstelling volgde. Mejuffrouw Henkens boog nonchalant met het hoofd, en Alexander kwam beleefd met zijn verzoek voor den dag.

‘A l !’ - antwoordde de jonge dame. Alexander zag verbaasd op. Mejuffrouw Henkens wuifde even met haar waaier en riep:

‘Mina!’

Eene andere kleurlinge kwam plotseling van achter eene groep dames te voorschijn, nog bruiner van tint en minder

bevallig dan de eerste. Deze laatste stelde Alexander nu nogmaals voor en vroeg: ‘Heb-jij een dans voor dien heer?’

Mejuffrouw Mina Henkens had nog vrij wat dansen over. Alexander had maar te kiezen, en toen men het op dit punt eens was, poogde hij nog eene beleefde

woordenwisseling aan te vangen, welke echter slechts met monosyllaben en glimlachjes werd beantwoord.

Een oogenblik later klampte hij Brandelaar weder aan, om hem de uitkomst zijner onderhandeling meê te deelen. Deze legde hem eerst uit, dat het woordje a l in den zin van 't Maleische s o e d a h moest worden opgevat, en niets anders beteekende dan: ‘Ik heb mijne dansen al weggegeven.’ Schoon Alexander dit niet aanstonds geheel doorzag, vroeg hij niet verder, daar hij wenschte nog andere kennismakingen aan te knoopen, en er reeds eene jonge dame voor gekozen had, die een volkomen Nederlandsch uiterlijk had. Zij zat in een hoek der pendoppo, en scheen over den rand van haar waaier vrij ontevreden naar dansers om te zien. Maar nauwelijks had Brandelaar met eene buiging gezegd:

‘Mejuffrouw Dunsinger! mag ik het genoegen hebben u meneer Wierincx voor te stellen?’

Of zij antwoordde met iets dors en spijtigs in hare stem: ‘'k Heb geen enkelen dans meer over!’

‘Pardon!’ - viel Alexander gevat in - ‘Ik had er u nog niet om gevraagd.’ Brandelaar glimlachte, trok Alexander bij den arm meê, en waarschuwde hem, niet te veel tegenwoordigheid van geest te hebben.

‘De jonge dames’ - voegde hij er bij - ‘zijn hier niet talrijk, en houden zich op prijs. We zijn hier niet in Holland. m o n c h e r ! We moeten ze wat ontzien, al hadden ze ook de lastigste t i n k a a s !’ (grillen).

Alexander was het niet met hem eens, maar zweeg voor dit oogenblik. De dansmuziek deed zich hooren, de paren

ten zich in beweging, en slechts met veel heên en weêr vliegen kon het den beiden heeren gelukken nog enkele dansgrage dames op te sporen, die deels om gevorderden leeftijd, deels om een onbevallig uiterlijk tot nog toe vergeten waren.

In een anderen hoek der pendoppo werd intusschen een levendig gesprek gevoerd tusschen Mejonkvrouwe van Weeveren en dienzelfden jongen advocaat, van wien Alexander aan zijne moeder geschreven had, toen hij zijn avondtoertje in het rijtuig van mevrouw Buys besprak.

‘U laat hem dus ongemoeid?’ - zeide hij.

‘Tot nog toe, ja. Ik wil liever eene botsing mijden. Toen ik het voornemen opvatte, hierheen te gaan, begreep ik, dat het verleden volkomen dood voor mij was. Alleen belangstellende, waarachtige vrienden, zou ik gaarne over mijn vroeger leven gesproken hebben. U weet, dat mijn neef baron van Weeveren mij voor deze conditie heeft gewonnen. Toen ik in Batavia aankwam, sprak de heer Buys mij met den titel van juffrouw van Weeveren aan, en ik heb dien maar stil behouden.’

‘Ik begrijp u, freule!’

‘Stil! meneer Dubois! hoe onvoorzichtig!’

Mr. André Antoine Guirault Dubois legde de vinger op de lippen, en vroeg dringend om vergeving. Mejonkvrouwe van Weeveren knikte onmerkbaar, en zag met zekere verlegenheid voor zich. Verstrooid trok ze de kleine Marie Buys naar zich toe, streek haar het weêrspannige, stroeve hair glad. Die jonkman met dat alledaagsche, maar toch veelzins gedistingeerd voorkomen, had haar en hare familie weleer in dagen van voorspoed gezien - hij kende hare geschiedenis.

‘'t Is me moeielijk u anders te noemen,’ - hernam hij - ‘maar we willen beproeven. Vergun me u rondborstig te verzekeren, dat uw kloek besluit mij dadelijk zeer getroffen heeft. En nu is het mij klaar, dat ik uw moed niet te hoog heb gewaardeerd!

‘Ik heb mijn plicht gedaan - ziedaar alles en nu geen woord van lof meer.... Geloof me, ik misprijs me zelve dikwijls genoeg over mijne zwakheid in 't verbergen van mijn rang, welken men toch vroeg of laat gemakkelijk zal ontdekken. Toen ik Van Spranckhuyzen voor 't eerst ontmoette, had ik de lafheid een moment te vreezen....’

‘Hij heeft er belang bij zijne vroegere relatie met u geheim te houden!’

‘Dus acht ik mij veilig van die zijde. Maar 't is me eene voortdurende kwelling, dien man bijna iederen dag te ontmoeten!’

‘'t Is een p a n i e r p e r c é , daarover zijn al zijn bekenden het eens. Ik heb een paar koele woorden met hem gewisseld, en laat hem verder links liggen. Wie is toch zijn vriend, de jonge advocaat Wierincx, nu bij de heeren Buys & Andermans werkzaam?’

‘Ik ken hem niet, en verlang hem ook niet te kennen - om twee redenen. Vooreerst zijn de vrienden van dien Van Spranckhuyzen mij zeer verdacht, en vervolgens staat hij in blakende gunst bij mevrouw Buys!’

‘Er schijnt iets van een intrigant in dien man te schuilen! Hij poogt zijne positie bij den heer Buys te versterken, door steeds a u x p e t i t s s o i n s te zijn tegenover mevrouw. 't Is niet onhandig!’

‘Neen, Dubois! nu doe je hem onrecht. Als je hier eenige maanden langer geweest bent, zul je begrijpen, dat zoodanige manoeuvre hem niet het minste voordeel kan opleveren. Ik geloof eer, dat hij zeer onhandig en praatziek is, daar hij zich naar iedere luim der groote dame schikt, en haar met den stipsten ijver gehoorzaamt!’

‘En de groote dame?’

‘Zij exploiteert hem als een middel om zich te amuseeren - 't zal niet lang meer duren!’

Op dit oogenblik drong Moenah, de b a b o e , zachtjes en schuw door de menigte heen, en riep der gouvernante toe:

‘N j o n j a p a n g i l !’ (Mevrouw roep).

Ernestine van Weeveren fluisterde haar buurman nog spoedig eenige woorden toe, en verdween weldra tusschen de dansende groepen. Mr. André Antoine Guirault Dubois verzonk in een diep gepeins. Hij herinnerde zich, dat hij eene quadrille met de gouvernante zou dansen, glimlachend keek hij een oogenblik vrij ironisch naar de feestvierende menigte, en begaf zich daarna naar de voorgaanderij, waar men hem een oogenblik zeer statig met den gastheer en vervolgens evenzoo eene poos met den heer Andermans zag spreken.

Ernestine van Weeveren had mevrouw Buys aan den arm van Alexander gevonden, en uit haar mond een half bevelend, half beleefd verzoek vernomen, om toe te zien,

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN