• No results found

Methodologie

In document Uitbesteden: een zorg minder? (pagina 30-34)

In de vorige hoofdstukken is de theorie over uitbesteden en de (semi)zorgsector aan bod gekomen, in dit hoofdstuk zal de methodologie van het empirische onderzoek besproken worden. Methodologie is de leer van hoe iets moet worden gedaan, en waarom, speciaal in de wetenschap (Van der Zwaan, 1994). Als definitie hanteert Van der Zwaan (1994): methodologie is de leer der te volgen methoden (spelregels), terwijl een methode op zijn beurt een weldoordachte manier van handelen is om een zeker doel te bereiken.

Tot nu toe is alleen de literatuur aan de orde gekomen, maar de volgende hoofdstukken hebben betrekking op het empirische gedeelte van dit onderzoek. Omdat Zinc de intentie heeft om de activiteiten daadwerkelijk te gaan ontplooien, is het belangrijk om naast de theorie ook praktijk te toetsen. Daarvoor is een enquête ontwikkeld op basis van de literatuur en het beslismodel (zie figuur 5) van de potentiële afnemer. Zinc wil zowel diensten aanbieden die al door vrijwel iedereen worden uitgevoerd als diensten die vrij nieuw zijn voor de markt. Het beslismodel begint dan ook met de vraag of ze de dienst al uitvoeren (heb je het?), om bij een positief antwoord te vragen naar de mening over het uitbesteden ervan. Mocht de afnemer hebben geantwoord de activiteit nog niet uit te voeren, dan wordt er eerst gevraagd of ze deze activiteit in de toekomst zou willen uitvoeren, alvorens te vragen of ze deze willen uitbesteden. Voor Zinc is het ook belangrijk om te weten waarom niet, of onder welke voorwaarden wel, omdat ze daar rekening mee kunnen houden bij het aanbieden van deze activiteiten. De volledige enquête is te vinden in bijlage 3.

Figuur 5: Beslismodel potentiële afnemers

Doormiddel van de enquête wordt gezocht naar een antwoord op de volgende deelvragen: - Wat is het huidige uitbesteedgedrag van de potentiële afnemers?

- Wat is de mening van de potentiële afnemers over het uitbesteden van de bereikbaarheidsdiensten?

- Wat zijn voor de potentiële afnemers redenen om wel of niet over te gaan tot uitbesteden?

Door het beantwoorden van deze vragen, kan een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: In

hoeverre staat de potentiële doelgroep van Zinc open voor het uitbesteden van bereikbaarheidsdiensten, en welke redenen hebben ze daarvoor?

Het huidige uitbesteedgedrag geeft een indicatie over de bereidheid tot uitbesteden. Evenals de mening over het uitbesteden van de bereikbaarheidsdiensten. Bij beide vragen zal ook argumentatie naar voren komen over het antwoord. De redenen om wel of niet te gaan uitbesteden geven een duidelijk beeld van wat de potentiële afnemers belangrijk vinden, en welke drempels Zinc eventueel zal moeten verlagen.

De enquête wordt afgenomen bij 30 respondenten, van iedere doelgroep zes. Op deze manier kan er een indicatie gegeven worden van de markt en de verschillende doelgroepen. Omdat Zinc naast de antwoorden uit de enquête ook graag een sfeerbeschrijving en indicatie van de automatiseringsgraad van de instelling wil, wordt de enquête oog-in-oog afgenomen. Daarnaast blijkt dat de enquête door de verschillende antwoordmogelijkheden niet goed telefonisch af te nemen is.

Door het afnemen van een oog-in-oog interview wordt de non-respons verkleind maar de kans op sociaalwenselijke antwoorden wordt vergroot (Emans, 2002). De geïnterviewden worden anoniem gelaten, hierdoor wordt de kans op sociaalwenselijke antwoorden verkleind. Omdat het een onderzoek naar de potentiële afnemers van Zinc is, hebben zij een deel van de selectie van de respondenten op zich genomen. Hierbij is vooral gekeken naar het aantal werknemers, om te grote instellingen en zzp’ers uit het onderzoek te houden. Zinc richt zich namelijk op zorgaanbieders met een klein aantal werknemers in Noord Nederland (Groningen, Drenthe en Friesland). Daarnaast is er sterk rekening gehouden met de verschillende doelgroepen, van alle vijf de doelgroepen hebben zes respondenten meegewerkt aan het onderzoek. De respondenten zijn gevonden via sites van belangenverenigingen, gouden gids en het telefoonboek. Zinc heeft een lijst gemaakt met 50 zorgaanbieders evenredig verdeeld over de doelgroepen. Deze lijst heb ik afgebeld, daaruit zijn 21 respondenten ontstaan. Omdat er 30 respondenten nodig waren, is de lijst vervolgens aangevuld met nog 25 aanbieders. Hieruit zijn de laatste 9 respondenten gevonden. De uiteindelijke non-respons is dan 45 (30 respondenten uit 75 mogelijkheden) geweest. De totale populatie verschilt per doelgroep, waardoor ook de generaliseerbaarheid per doelgroep verschilt. Er zijn ongeveer 20 privé-klinieken in Noord Nederland (wanneer een kliniek verschillende vestigingen heeft, is deze maar 1 keer meegerekend), dat betekent dat 30% van de populatie heeft meegewerkt aan het onderzoek. Voor andere doelgroepen ligt dit percentage een stuk lager. Tandartsen ongeveer 1,1% (6/520), fysiotherapeuten 1,3% (6/447), schoonheidssalons 0,8% (6/736) en dierenartsen 3,8% (6/159). De betrouwbaarheid van de steekproef onder de privé-klinieken is daardoor groter dan bij de andere doelgroepen.

Omdat Zinc zelf een groot deel van de respondenten heeft geselecteerd is er niet voldaan aan de eisen van een aselecte steekproef. De steekproef is dan ook niet representatief voor de hele populatie. Ondanks dat de uitkomsten niet gegeneraliseerd kunnen worden, geven ze wel een goede indicatie voor het uitbesteedgedrag en de motieven binnen de (semi)zorgsector. Door de keuze voor

vijf doelgroepen, zijn er erg kleine subgroepen ontstaan. Waardoor uitspraken over de verschillende doelgroepen ook niet gegeneraliseerd naar de hele doelgroep kunnen worden, het percentage respondenten in de doelgroep is te laag. Met uitzondering van de privé-klinieken, 30% van de populatie privé-klinieken in Noord Nederland heeft meegewerkt aan het onderzoek. De uitspraken over deze doelgroep kunnen wel gegeneraliseerd worden.

De kwaliteit van bedrijfskundige kennis is volgens De Leeuw (2000) gelegen in de bruikbaarheid. Bruikbaarheid vergt dat aan twee eisen is voldaan: relevantie en deugdelijkheid. Deugdelijkheid kan worden onderverdeeld in betrouwbaarheid en validiteit.

Betrouwbaarheid wil zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk zijn

(Baarda en De Goede, 2001). Een onderzoek is betrouwbaar wanneer er bij verschillende metingen, dezelfde resultaten ontstaan. Het verschil in meting kan zitten in het feit dat de metingen op verschillende momenten hebben plaatsgevonden, temporeel. Het kan ook instrumenteel zijn, dat er gebruik is gemaakt van verschillende meetinstrumenten. De interviewer/observator heeft ook invloed op het onderzoek, interbeoordelaar-effect. Daarnaast bestaat het verschil van domein, dit houdt in dat de indicatoren verschillen. Alle enquêtes die zijn afgenomen voor dit onderzoek, zijn afgenomen bij de respondent in de praktijk. Telkens werd er een vrij kantoor of kamertje gezocht om de enquête ongestoord te kunnen afnemen. Ondanks dat de enquêtes niet telkens in dezelfde ruimte zijn afgenomen waren de omstandigheden vrijwel gelijk. Het meetinstrument was iedere keer dezelfde enquête en deze is steeds afgenomen door mij. Het is wel zo dat er veel meningen gemeten zijn over een onderwerp waar de respondenten tot nu toe weinig van afwisten. De kans bestaat dat wanneer ze meer kennis hebben over dit onderwerp, de uitkomsten van dezelfde enquête anders zal zijn. De onderzoeksresultaten zijn niet van het toeval afhankelijk maar wel een momentopname. Hierdoor kan de betrouwbaarheid relatief laag zijn, een mening is immers gemakkelijk bij te stellen en dezelfde enquête kan dus over een jaar andere resultaten geven.

Validiteit wil zeggen dat je meet, wat je beoogt te meten (Baarda en De Goede, 2001) en is onder te

verdelen in interne en externe validiteit. Interne validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een empirisch onderzoek adequaat kunnen worden geïnterpreteerd en de mate waarin we in die interpretaties vertrouwen kunnen hebben. Externe validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een empirisch onderzoek te generaliseren zijn naar een bredere populatie en/of andere omstandigheden (ppw.kuleuven.be). De resultaten uit de enquête zijn van het statistische nominale en ordinale niveau. Het toepassen van statistische toetsen wordt hierdoor erg beperkt. Om tot een antwoord op de deelvragen te komen, is het voldoende om frequenties weer te geven. Daardoor kan iets gezegd worden over het gemiddelde, modus en uitersten. Er wordt alleen gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek, wat wordt weergegeven door middel van tabellen en grafieken in het volgende hoofdstuk. De interne validiteit van dit onderzoek is daardoor vrij groot, frequenties zijn immers niet op veel manieren adequaat te interpreteren. De externe validiteit is daarentegen niet heel groot, hierboven is al aangegeven dat de generaliseerbaarheid van de resultaten over de volledige

populatie van de doelgroepen (met uitzondering van de privé-klinieken) kunnen worden. De steekproef is daarvoor te beperkt. Ook is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren over de hele zorgsector, deze sector is te breed om op basis van vijf groepen iets te zeggen over het geheel.

Relevantie is van toepassing op kennis als deze betrekking heeft op de praktische probleemsituatie,

begrijpelijk en hanteerbaar is en tijdig beschikbaar (De Leeuw, 2000). Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Zinc en daarmee betrekking hebbend op een praktische probleemsituatie. De resultaten zijn verwerkt in tabellen en grafieken en duidelijk omschreven, daarnaast zijn ze ook hanteerbaar. Ook aan het tijdig beschikbaar zijn van de kennis is voldaan, en daarmee is de het onderzoek relevant te noemen.

In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Daarna zullen in het hoofdstuk analyse, de resultaten geanalyseerd en verklaard worden. De uiteindelijke uitkomst is het antwoord op de hoofdvraag.

In document Uitbesteden: een zorg minder? (pagina 30-34)

GERELATEERDE DOCUMENTEN