• No results found

Methoden voor monitoring van Veldmuizen 1 Meetmethoden om muizen te monitoren

Box 7 Ethisch afwegingskader

Bijlage 3 Methoden voor monitoring van Veldmuizen 1 Meetmethoden om muizen te monitoren

Er zijn meerdere manieren om Veldmuizen (of andere muizen) te monitoren. Deze bijlage geeft een korte beschrijving van de meest gangbare benaderingen.

1. Capture-Mark-Recapture (CMR): Vangen-merken-terugvangen, is het herhaald vangen op een vaste locatie m.b.v. live traps, oftewel inloopvallen. Nadat muizen gevangen zijn, worden ze gemerkt en weer losgelaten. Aan de hand van de gemerkte muizen (die voor de tweede maal of vaker gevangen worden) kan men muizenaantallen schatten. De methode wordt over het algemeen beschouwd als zeer doeltreffend voor het meten van muizendichtheden maar ook arbeidsintensief en duur.

2. Klapvallen: Het schatten van een populatie-index m.b.v. klapvallen gebeurt door in een raai van 90 meter om de 10 meter vijf vallen te plaatsen (Hörnfeldt 1978, Beemster & Dijkstra 1991). Hoewel klapvallen in het verleden veel zijn toegepast voor populatieonderzoek, wordt de methode tegenwoordig niet veel meer gebruikt, aangezien alle gevangen muizen worden gedood.

3. Holletjesindex: De holletjesindex wordt gemeten door het aantal muizenholletjes te tellen binnen een standaard vierkant of langs een raai met een vaste breedte. Dit is wellicht de gemakkelijkste methode om muizenaantallen te schatten, tenminste in korte vegetaties. In een dichte vegetatie is deze methode ook arbeidsintensief. Aangenomen wordt dat het aantal holletjes recht evenredig is gerelateerd met het aantal muizen.

4. Heropende-holletjesindex: De heropende-holletjesindex is een aanpassing van de holletjesindex. De ingangen van holletjes worden afgedicht met bijvoorbeeld vegetatie of hooi en na 24 uur gecontroleerd op gebruik. Deze methode resulteert in een nauwkeurige schatting van het aantal actieve holletjes.

5. Muizensporen-index / Vole Sign Index (VSI): Muizen laten meer sporen achter dan alleen holletjes en wissels, welke ook kunnen worden gekwantificeerd en worden gebruikt als een index voor muizendichtheid. Sporen die kunnen worden gebruikt zijn feces en vraatsporen. Door in een groot aantal willekeurig geplaatste kleine vierkanten de aanwezigheid van deze sporen te turven (wel of niet aanwezig) kan een index worden berekend van de aanwezigheid van muizen (Delattre et al. 1990, 1996; Lambin et

al. 2000). Vraatsporen bestaan vaak uit hoopjes afgeknaagde grassprieten, van welke de versheid kan

worden bepaald aan de hand van de kleur.

6. Dichtheid en broedparameters van predatoren: Veldmuizen zijn een belangrijke voedselbron voor veel verschillende vogelsoorten. Voor sommige roofvogels en uilen zijn Veldmuizen zelfs de belangrijkste voedselbron, ook in muizenarme jaren. De dichtheid en broedparameters van roofvogels en uilen geven daarom goed aan hoe het met aanwezigheid van Veldmuizen gesteld is.

7. Muizenschade aan de hand van de Groenindex: De aanwezigheid van muizen kan ook indirect worden gemeten aan de hand van de verminderde grasgroei die muizen veroorzaken. De muizenschade vindt plaats op zo’n grote schaal dat het zelfs waarneembaar is op satellietbeelden.

8. Schademeldingen van boeren:

Schademeldingen van boeren kunnen worden gebruikt om te bepalen hoe de populatie Veldmuizen zich ontwikkelt.

De methoden variëren in de mate van nauwkeurigheid en de benodigde tijdsinvestering. Tabel B3.1 geeft een kort overzicht van de voor- en nadelen van de verschillende methoden van monitoring om tot een vroegtijdige detectie van een aanstaande muizenplaag te komen.

Tabel B3.1. Overzicht van de voor- en nadelen van de verschillende methoden voor het monitoren van Veldmuizen. Soortspecifiek geeft aan of de methode onderscheid kan maken tussen verschillende (woel)muizensoorten. Nauwkeurigheid/trend geeft de mate van nauwkeurigheid en geschiktheid aan voor het berekenen van trends. Responstijd duidt op de snelheid waarmee veranderingen in muizenaantallen kunnen worden opgepikt. Arbeid en kosten duiden op de tijd- en geldinvestering die nodig is – hoe positiever, hoe minder tijd en geld het kost. Diervriendelijkheid geeft aan wat het effect is op de Veldmuizen. De totaalscore, tenslotte, is een optelsom van de afzonderlijke scores.

Soort- specifiek

Precisie/ Trend

Responstijd Arbeid Kosten Diervriende- lijkheid Totaalscore 1. CMR (life traps) + ++ + -- -- 0 0 2. Klapval + + + - - -- -1 3. Holletjes index 0 0 0 + 0 + 3 4. Heropenende holletjes index 0 + + 0 - + 3 5. Muizensporen-index 0 + 0 + + + 5 6. Predatoren - 0 - 0 + + 1 7. Groenindex - + -- + 0 + 1 8. Schademeldingen - 0 -- + + + 1

De meest nauwkeurige meting wordt gedaan met inloopvallen, oftewel CMR. Met CMR kan een schatting worden gemaakt van het aantal dieren dat op een bepaald oppervlakte aanwezig is; er kan dus geschat worden welk deel van de populatie daadwerkelijk is gevangen. Bovendien levert het data op betreffende geslachtsverhouding, gewichtsverdeling en reproductieve activiteit van de muizen, waardoor inzicht wordt verkregen in het mechanisme achter populatieveranderingen. De methode is echter erg arbeidsintensief en ook vrij kostbaar voor wat betreft het materiaal, aangezien een Longworth-type inloopval tussen 40 en 80 euro kost. Het is dus de vraag of CMR voor monitoring doeltreffend is. De keuze kan worden gemaakt om de methode voor monitoring zo eenvoudig mogelijk te houden en meer gerichte onderzoeksprojecten uit te voeren d.m.v. CMR. Andere methodes zijn niet afhankelijk van duur, specialistisch materiaal. Het gebruik van klapvallen is minder arbeidsintensief dan van inloopvallen en gevangen muizen kunnen eenvoudig worden onderzocht op, bijvoorbeeld, reproductieve activiteit en eventuele dierziekten. Nadelen van het gebruik van klapvallen zijn dat de dieren worden gedood en de populatie ter plaatse wordt beïnvloed.

Bij gebruik van de methode van (heropende) holletjes en de muizensporen-index kunnen in korte tijd veel gegevens worden verzameld. Voor het meten van (heropende) holletjes of de muizensporen-index is alleen een standaard vierkant (of cirkel; bijvoorbeeld een metalen of plastic frame) nodig om een vooraf bepaalde oppervlakte te kunnen meten. Voor het afsluiten van holletjes is hooi of ander materiaal nodig, hoewel ook ter plaatse gras of een kluitje grond kan worden gebruikt. Nadeel van deze methoden is dat de vegetatie ter plaatse niet te hoog mag zijn. Voor de muizensporen-index is dat 15 cm (Quéré et al. 2000).

Een aantal studies vergelijkt de nauwkeurigheid van de verschillende methodes. Gervais (2010) concludeerde aan de hand van studies aan Microtus canicaudus in de VS, dat zowel de muizensporen- index (VSI) als het aantal holletjes en wissels niet of slecht correleerde met aantalsschattingen op basis van capture-mark-recapture (CMR). De heropende-holletjesindex is in voormalig Oost Duitsland gebruikt in een lange termijn monitoringprogramma (Imholt et al. 2011), waarbij geen gegevens zijn gepresenteerd aangaande de nauwkeurigheid van de metingen; wel wordt gerefereerd naar ongepubliceerde data. De meetfout die gemaakt wordt met de muizensporen-index (VSI) en de heropende-holletjesindex kan echter groot zijn bij lage dichtheden (tot 400%) (Lisická et al. 2007). Bij lage dichtheden is het daarom belangrijk om voldoende oppervlakte te samplen, zodat een representatieve steekproef wordt genomen. Bij hoge

dichtheden overschatten de muizensporen-index (VSI) en heropende-holletjesindex

aantalsveranderingen, doordat de relatie tussen aantallen muizen en het aantal heropende holletjes niet rechtlijnig is (Lisická et al. 2007). Jareño et al. (2014) lieten zien dat de muizensporen-index (VSI) onnauwkeuriger wordt naarmate de dichtheid aan muizen toeneemt (boven 70 muizen/ha).

Figuur B3.1. Relaties tussen verschillende methoden voor het meten van aantallen Veldmuizen, zoals gemeten in Fryslân in voorjaar en zomer van 2015. A. Muizensporen-index (VSI) (y-as; op basis van feces en vraatsporen) als functie van de heropende-holletjesindex (op x-as). B. Aantal muizen gevangen met klapvallen (y-as) uitgezet tegen de heropende-holletjesindex (x-as). C. Aantal muizen in klapvallen (y-as) uitgezet tegen de muizensporen-index (VSI) (x- as).De relaties zijn niet geheel lineair en zijn met een polynome functie weergegeven.

Een aantal studies heeft de nauwkeurigheid van de muizensporen-index (VSI) onderzocht. Bij Aardmuizen Microtus agrestis is de muizensporen-index (VSI) sterk gecorreleerd met het aantal in klapvallen gevangen muizen (Delattre et al. 1990). Ook Village & Myhill (1990) vonden dat muizensporen- index (VSI) (feces en afgeknaagde grassprieten) goed correleerde met de aantallen Aardmuizen in klapvallen. Delattre et al. (1990) concludeerden dat de VSI (turven van aanwezigheid van feces) een goed bruikbaar alternatief is voor CMR, terwijl het tellen van holletjes en runways een slechte maat is. Zij testten echter niet de heropende-holletjesmethode. Ook Quéré (2000) en Jareño et al. (2014) kwamen tot dezelfde conclusie.

Eigen metingen uitgevoerd in grasland in Fryslân in 2015 bevestigen dat de muizensporen-index (VSI) goed overeenkomt met de heropende-holletjesindex (figuur B3.1a). Zowel de heropende-holletjesindex als de VSI correleren met aantallen gevangen met klapvallen (figuur B3.1b en B3.1c), maar het is duidelijk dat de VSI als beste indirecte maat naar voren komt. Volgens Jareño et al. (2014), Lambin et al. (2000) en Hansson (1979) is de aanwezigheid van vraatsporen en/of feces de beste maat om te gebruiken in de