• No results found

4.1 Vragenlijst

Om de houding van de studenten en docenten ten opzichte van het gebruik van linguïstische concepten in de les te onderzoeken, is onder hen een vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst maakt onderdeel uit van het promotieonderzoek van Gijs Leenders (Leenders, 2019). De vragenlijst is oorspronkelijk bedoeld om te verkennen welke linguïstische concepten docenten nuttig zouden vinden om te gebruiken in de grammaticalessen aan vwo4-leerlingen. Aan de hand daarvan gaat een nieuwe grammaticadidactiek ontwikkeld worden voor vwo4-leerlingen, die het bevorderen van de bewuste taalvaardigheid van deze leerlingen tot doel heeft. Voor dit onderzoek is de vragenlijst ook afgenomen onder studenten. Door dezelfde vragenlijst te gebruiken, kan een goede vergelijking worden gemaakt met de attitude van de docenten. De vragenlijst is goedgekeurd door de Ethische ToetsingsCommissie van het onderzoeksinstituut Linguïstiek (UiL OTS, Universiteit Utrecht).

De vragenlijst (Leenders, 2019) bestaat uit vier onderdelen. In de eerste drie delen wordt gevraagd naar algemene informatie over de participant zoals het schoolvak dat hij/zij geeft en zijn/haar

standpunt ten opzichte van grammaticaonderwijs. In het vierde deel wordt eerst gevraagd met welke leerlingen in gedachten de participant de vragenlijst gaat invullen. De voorkeur gaat daarbij uit naar leerlingen. Andere groepen kunnen echter ook worden ingevuld, mocht de participant vwo4-leerlingen niet goed kunnen inschatten, door bijvoorbeeld gebrek aan ervaring met deze groep. Zo kan achteraf worden beoordeeld of grote verschillen in antwoorden tussen deelnemers wellicht hierdoor veroorzaakt zijn. Daarna wordt bij zeventien linguïstische concepten gevraagd hoe nuttig de participant dit vindt voor de leerling. Voorbeelden van zulke concepten zijn semantische rollen en syntactische categorieën. Bij elk concept worden uitleg en een voorbeeld in de desbetreffende taal, Nederlands, Engels of Duits, gegeven. De proefpersoon hoeft dit gedeelte alleen in te vullen voor het vak dat hij/zij geeft. Op een Likertschaal met vijf punten kan worden aangegeven hoe nuttig de proefpersoon het concept vindt (van helemaal niet nuttig tot buitengewoon nuttig). Daarna wordt gevraagd welk kennisniveau de leerling zou moeten bereiken als het gaat om dit concept, waarbij één of meerdere kennisniveaus geselecteerd kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn ‘de leerling moet dit concept kunnen begrijpen’ en ‘de leerling moet dit concept toe kunnen passen’. Tot slot is er ruimte om een opmerking achter te laten.

4.2 Procedure

Er is met een aantal docenten een pilot uitgevoerd door Gijs Leenders. Naar aanleiding hiervan zijn enkele aanpassingen gedaan in de formulering van de vragen en voorbeelden in de vragenlijst.

Daarna werd de vragenlijst via een link gedeeld en kon hij door alle participanten thuis online op de eigen computer of laptop worden ingevuld. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer twintig minuten. Gijs Leenders heeft de vragenlijst afgenomen onder zowel docenten als studenten. Hij heeft deze participanten geworven op de school waar hij zelf lesgeeft en via oproepen via e-mail, facebook, LinkedIn en wetenschappelijke tijdschriften. Daarnaast heb ik de studenten Nederlands, Engels en Duits benaderd die nu de educatieve master doen aan de Universiteit Utrecht. Ik mocht mijn onderzoek promoten in de colleges en heb een oproep met een link naar de vragenlijst laten verspreiden onder deze groepen.

4.3 Participanten

In totaal hebben 255 participanten de vragenlijst ingevuld. Van 42 proefpersonen zijn de responsen uit de data verwijderd. 7 participanten hadden niet de onderwijsbevoegdheid die in één van de te kiezen categorieën viel. 34 participanten hadden de vragenlijst niet ingevuld met de beoogde doelgroep (vwo 3 t/m 6 en havo 3 t/m 5) in gedachten. Uit meerdere onafhankelijke t-toetsen, die ik heb uitgevoerd, bleek dat het type leerling dat in gedachten wordt genomen van invloed is op hoe

9 belangrijk het wordt gevonden om concepten op te nemen in de les. De uitkomsten van deze t-toetsen zijn opgenomen in bijlage 1. Verder had 1 participant de vragenlijst niet ingevuld zoals de bedoeling was, zo bleek uit de opmerking van deze participant. Om deze redenen zijn deze responsen uit de data verwijderd. In totaal zijn er dus 213 participanten die in de analyse worden meegenomen (zie Tabel 1 voor de beschrijvende resultaten). De participanten geven les of studeren om les te kunnen geven in de schoolvakken Nederlands (n = 95), Engels (n = 54) of Duits (n = 64). Op basis van de onderwijsbevoegdheid van de participanten zijn er 6 groepen gemaakt. De verdeling van het aantal participanten per groep per schoolvak is te zien in Tabel 2.

Tabel 1.

Descriptieve resultaten van de participanten.

Descriptieve resultaten

Aantal participanten 213

Aantal mannen 46 (21.6%)

Aantal vrouwen 164 (77.0%)

Aantal geslacht onbekend 3 (1.4%)

Aantal participanten Nederlands 95 (44.6%)

Aantal participanten Engels 54 (25.4%)

Aantal participanten Duits 64 (30.0%)

Gemiddeld aantal jaren ervaring (SD) 13.39 (10.62)

Laagste aantal jaren ervaring 1

Hoogste aantal jaren ervaring 44

Tabel 2.

Aantal participanten per groep per schoolvak (n = 213).

Schoolvak

Onderwijsbevoegdheid Nederlands Engels Duits Totaal

DOC1+2 29 17 19 65

Betekenis: DOC1+2: zowel een eerste- als tweedegraadsbevoegdheid; DOC2: enkel een

tweedegraadsbevoegdheid; DOC1: enkel een eerstegraadsbevoegdheid; STU1+2: studeert voor eerstegraadsbevoegdheid (heeft geen tweedegraadsbevoegdheid); STU1-2: studeert voor eerstegraadsbevoegdheid (heeft wel tweedegraadsbevoegdheid); STU2: studeert voor tweedegraadsbevoegdheid. Deze indeling is overgenomen van Leenders (2019).

4.4 Data-analyse

De data is geanalyseerd met behulp van het statistiekprogramma SPSS. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen worden niet alle zeventien linguïstische concepten geanalyseerd. Dit is te omvangrijk voor dit onderzoek. De vergelijking tussen de factoren die van invloed zijn op de attitude van de docenten en studenten kan bovendien diepgaander zijn als er een paar concepten bestudeerd worden. Er zijn vier concepten gekozen om te analyseren. Deze zijn gekozen op basis van de

verwachting hoe nuttig de groepen dit concept zouden vinden, de gemiddelden (en

standaarddeviaties) voor hoe nuttig alle concepten per schoolvak en per groep worden gevonden (opgenomen als bijlage 2) en de meerweg-Anova’s die voor alle concepten zijn uitgevoerd. In sectie 5 zullen de resultaten worden uitgewerkt en toegelicht aan de hand van tabellen en figuren. Over het

10 algemeen wordt dus verwacht dat de studenten de concepten nuttiger zullen vinden dan de

docenten.

Het eerste geanalyseerde concept is naamval. Bij dit concept gaat het om “verschillende vormen die nominale woordgroepen kunnen aannemen” op basis van hun grammaticale functie (Leenders, 2019) In het Duits wordt naamval ook morfologisch uitgedrukt in het lidwoorden- en adjectivale systeem, terwijl dit in het Nederlands en Engels niet het geval is. Zo neemt in het Duits die gute Frau (‘de goede vrouw’, nominatief) in datief of genitief de vorm der guten Frau aan (gebaseerd op Leenders, 2019). Het ligt dus in de lijn der verwachting dat de participanten Duits dit concept belangrijker zullen vinden dan de participanten Nederlands en Engels. Dit blijkt ook inderdaad uit de

gemiddelden. Uit de meerweg-Anova blijkt bovendien dat er statistisch significante verschillen zijn.

Het tweede geanalyseerde concept is grammaticale functie. Bij dit concept staat het benoemen van zindelen die een bepaalde functie vervullen in de zin (bijv. persoonsvorm, onderwerp) centraal. De verwachting is dat er over het algemeen wel animo zal zijn om dit concept op te nemen in de les, aangezien het typeren van zinsdelen een belangrijk onderdeel is in het huidige grammaticaonderwijs.

In het Duits zijn grammaticale functies bovendien belangrijk voor het toekennen van naamval aan woordgroepen, dus de verwachting is dat participanten Duits dit concept het nuttigst zullen vinden.

Dit blijkt ook uit de gemiddelden. Uit de meerweg-Anova blijkt dat er ook hier statistisch significante verschillen zijn.

Het derde geanalyseerde concept is structuur van de woordgroep. Bij dit concept worden de eigenschappen van woordgroepen benoemd, zoals “een woordgroep kan in zijn geheel vervangen worden door een andere woordgroep” (Leenders, 2019). Bij dit concept zijn de eigenschappen van woordgroepen hetzelfde bij de talen Nederlands, Engels en Duits. In alle drie de talen kan

bijvoorbeeld de bijzin, zoals in de a-zinnen van de voorbeelden 1, 2 en 3, worden vervangen door dat, zoals geïllustreerd in de b-zinnen van de voorbeelden 1, 2 en 3 (gebaseerd op Leenders, 2019).

1. a. De president beweert [de oorlog te winnen].

b. De president beweert [dat].

2. a. The president claims [to win the war].

b. The president claims [that].

3. a. Der Präsident behauptet, [den Krieg zu gewinnen].

b. Der Präsident behauptet [das].

Op basis hiervan is de verwachting dat de participanten die lesgeven in deze schoolvakken het concept ongeveer even belangrijk zullen vinden. Uit de meerweg-Anova blijkt echter dat er wel degelijk statistisch significante verschillen zijn tussen de groepen.

Het vierde geanalyseerde concept is semantische rollen. Bij dit concept staan de betekenisrollen die woordgroepen kunnen hebben centraal. Een voorbeeld hiervan is agens, daarmee wordt degene bedoeld die de handeling verricht. Dit concept, dat past in het semantisch grammaticaonderwijs, kan helpen om beter redekundig te ontleden, zo blijkt uit onderzoek. Het is daarom interessant om te onderzoeken of de participanten dit concept in de les zouden willen opnemen. De toekenning van betekenisrollen werkt hetzelfde in alle talen, dus ook in deze drie. De rol agens gegeven aan degene die de handeling verricht en thema aan degene die de handeling ondergaat (zie Leenders, 2019).

Daarom is de verwachting dat de respondenten dit concept even belangrijk zullen vinden. Uit de meerweg-Anova blijkt inderdaad dat er geen statistisch significante verschillen zijn tussen de groepen.

Bovenstaande bevindingen zijn reden om deze vier concepten verder te analyseren. Met een meerweg-Anova kan bekeken worden welke invloed de factoren schoolvak (Nederlands, Engels en

11 Duits) en onderwijsbevoegdheid (DOC1+2, DOC2, DOC1, STU1+2, STU1-2, STU2) hebben in de mate waarin de participanten het nuttig vinden om het concept in de les op te nemen. Met deze analyse kunnen hoofd- en interactie-effecten bekeken worden van schoolvak en onderwijsbevoegdheid. Bij een statistisch significante analyse kan de post-hoc-toets Tukey gebruikt worden om te bekijken welke verschillen tussen groepen significant zijn. Daarna kan er per concept bekeken worden welke kennisniveaus de participanten willen dat de leerlingen idealiter moeten bereiken. Dit kan wellicht helpen te begrijpen hoe de gemiddelden van de verschillende groepen zich tot elkaar verhouden. Bij een hoger gemiddelde van een groep is de verwachting dat er meer of in elk geval hogere

kennisniveaus worden verlangd.

12