• No results found

Meten en verantwoorden

2. DOELEN EN KANSEN

2.5. Meten en verantwoorden

Deze paragraaf gaat over meten en verantwoorden van waterkwaliteits- en waterkwantiteitsaspecten.

Nu we de doelstellingen hebben beschreven, weten we wat we willen bereiken. Vervolgens willen we bekijken in hoeverre we onze doelstellingen al gehaald hebben of waar nog kansen liggen om het waterbeheer verder te verbeteren. Op die manier kunnen we de maatregelen die we voorstaan verantwoorden. Daarvoor is onderzoek nodig: meten is weten. In het verleden hebben we al veel onderzocht en ook in de toekomst zal dit onderzoek nodig blijven, omdat we het effect van uitgevoerde maatregelen willen onderzoeken.

Kortom: onderzoek is nodig om beleid te kunnen formuleren en te kunnen evalueren en zo nodig bij te stellen. In deze paragraaf geven we aan hoe we het onderzoek naar de toestand van ons

watersysteem vorm willen geven en hoe we daarover willen rapporteren.

Meetplan Ecologie en Waterkwaliteit

In het meetplan ‘Meetnet Ecologie en Waterkwaliteit 2005-2010’ hebben we vastgesteld hoe vaak, wat en waar we gaan meten. Het meetplan is ook te downloaden vanaf onze internetsite

www.reestenwieden.nl, Waterbeheerplan, Meetnet ecologie en waterkwaliteit 2005-2010. We hebben het meetnet zo goed mogelijk opgezet om de situatie over onze beleidsdoelen te kunnen meten. Ook hebben we rekening gehouden met externe afspraken en meetbehoeften van derden. In 2004 is de eerste meetcyclus van 4 jaar afgesloten. Deze meetcyclus is als basis gebruikt voor de nieuwe meetcyclus. Het meetnet is hierbij aangepast aan verplichtingen en doelstellingen die voortkomen uit de KRW en WB21. Voor het toekomstig onderzoek is gekozen voor een projectmatige benadering. Al het onderzoek is beschreven in projecten met een concrete doelstelling, rapportageverplichting en evaluatiemomenten.

Het Meetnet Ecologie en Waterkwaliteit 2005-2010 voorziet in een fysisch-chemische en een biologische bemonstering en een beoordeling van de waterkwaliteit. De watermonsters nemen we zelf, de chemische analyses worden uitgevoerd door het laboratorium van het waterschap Groot Salland. Het biologisch onderzoek wordt grotendeels in eigen beheer uitgevoerd en deels uitbesteed.

De te onderzoeken fysisch-chemische en biologische parameters zijn afhankelijk van de

projectdoelstelling. In het algemeen heeft chemisch onderzoek betrekking op algemene parameters (als zuurstof, chloride, nutriënten), verzuringsparameters, macro-ionen, zware metalen, PAK, en bestrijdingsmiddelen. Bij het biologisch onderzoek worden de soortgroepen fytoplankton (algen), epifytische diatomeeën (kiezelwieren die op planten groeien), water- en oeverplanten, macrofauna en vis onderzocht. Voor zwemwateronderzoek verrichten we in aanvulling hierop ook bacterieel

onderzoek. Voor de KRW voeren we specifiek onderzoek uit naar de zogenaamde prioritaire stoffen.

Naast een aantal van de reeds genoemde verontreinigingen gaat het hierbij om stoffen als weekmakers, organische oplosmiddelen en brandvertragers.

De KRW is één van de genoemde projecten. De KRW onderscheidt Toestand- en Trendmonitoring en Operationele monitoring. Toestand- en Trendmonitoring heeft tot doel lange termijn trends vast te stellen en te beoordelen voor zowel menselijke activiteiten als veranderingen in natuurlijke omstandigheden. Operationele monitoring heeft een tweetal doelen:

• Het volgen van de toestand van waterlichamen die in een slechte of matige toestand verkeren (en dus hun doelstelling voor 2015 mogelijk niet halen).

• Vaststellen van het effect van maatregelen die genomen zijn om de toestand te verbeteren.

Voor het uitvoeren van de Toestand- en Trendmonitoring is inmiddels een monitoringprogramma uitgewerkt, dat voorziet in een monstername per waterlichaam. Omdat er op KRW-gebied de nodige ontwikkelingen zijn geweest, wijkt dit programma af van het oorspronkelijke programma dat is opgenomen in het Meetnet Ecologie en Waterkwaliteit 2005-2010. De invulling van operationele monitoring is momenteel nog niet duidelijk. Dit wordt later toegevoegd aan het meetprogramma.

Voorbeelden van andere projecten uit het Meetnet Ecologie en Waterkwaliteit 2005-2010 zijn:

onderzoek naar bestrijdingsmiddelen, zwemwateronderzoek en onderzoek naar stadswateren en vennen.

Grondwatermeter

Andere metingen in het watersysteem

Verder meten we de volgende zaken:

- Grondwaterstanden. In het beheersgebied van het waterschap hebben we veel grondwaterbuizen staan (zie kaart 1), waar we zelf geregeld de grondwaterstanden meten. Met deze gegevens kunnen we bekijken of we het afgesproken GGOR (Gewenst Grondwater en Oppervlaktewater Regime) halen. Daarmee kunnen we het dagelijks peilbeheer bijsturen, maar ook het beleid op langere termijn evalueren. Van oudsher is het meetnet van grondwaterstanden erg dicht. In 2006 is er een onderzoek uitgevoerd naar de optimalisatie van het grondwatermeetnet. Een belangrijke conclusie is dat er 178 buizen kunnen worden verwijderd, zonder de kwaliteit van het meetnet te ondermijnen. Om het dagelijks peilbeheer nog beter te kunnen ondersteunen maken we in 2007 een plan voor een gefaseerde automatisering van het grondwatermeetnet.

In 2005 is, onder regie van de Provincie Drenthe, gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden voor realisatie van een gezamenlijk meetnet (voornamelijk grondwater) voor de Natura

2000-gebieden. Deze gebieden zijn aangewezen vanuit de Natuurbeschermingswet.

- Waterstanden. Bij veel gemalen en stuwen kunnen we geautomatiseerd de waterstanden meten. Deze gegevens gebruiken we voor de dagelijkse uitvoering van het peilbeheer, maar ook om

te kijken of we in een bepaald gebied de waterstanden zo kunnen instellen als we willen. Anders gezegd: we kunnen daarmee beoordelen of een gebied waterhuishoudkundig op de goede manier is ingericht.

- Debieten. Bij bijna alle gemalen kunnen we aan de hand van draaiuren, capaciteit en opvoerhoogte het zogenaamde debiet bepalen. Dat is de hoeveelheid water die een gemaal verpompt. Op 10 locaties meten we permanent hoeveel water er door die watergang stroomt. Daar doen we ook fysisch-chemisch onderzoek. Ook bij veel stuwen meten we het debiet, de hoeveelheid water die over de stuw stroomt. Het meten van een debiet is van belang voor het dagelijks peilbeheer, het maken van waterbalansen en stoffenbalansen. In hoogwatersituaties is inzicht in

waterhoeveelheden nodig om gepaste maatregelen te kunnen nemen.

- Rioolwaterzuivering. We meten om het zuiveringsproces te controleren en te verbeteren.

- Bedrijven. We controleren de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater van bedrijven in het kader van de handhaving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en voor het vaststellen van de verontreinigingsheffing.

We verrichten ook het nodige onderzoek:

- Allereerst naar de kwaliteit van het bodemslib. Dit onderzoek is nodig om te kunnen bepalen welke waterbodems zo sterk verontreinigd zijn dat ze gesaneerd moeten worden. Ook bij het reguliere onderhoud van watergangen, waarbij het nodig is van tijd tot tijd slib te verwijderen, is het belangrijk te onderzoeken of dit slib niet verontreinigd is. Voor het uitvoeren van het reguliere onderhoud van watergangen met het bijbehorende onderzoek naar de kwaliteit van het slib, hebben we een plan opgesteld.

- Daarnaast onderzoeken we de belevingswaarde in stadswateren. Hoe wordt het stadswater ervaren? Ziet het stadswater er leuk uit? Vooral voor deze wateren is de belevingswaarde erg belangrijk. Zie ook paragraaf 4.2.

We willen de resultaten van de metingen (uitgezonderd de metingen bij bedrijven) zo verwerken, dat we ze voor meerdere doeleinden kunnen gebruiken. In de planperiode zal dat leiden tot een

geïntegreerd meetplan.

Actie: In de planperiode investeren we € 100.000 per jaar in een efficiënt en effectief meetnet. In de jaren 2007 en 2008 investeren we € 100.000 extra in het optimaliseren van het grondwatermeetnet

Biologisch onderzoek van het oppervlaktewater

Evaluatie en rapportage

Ieder jaar maken we een rapportage waarin we beschrijven wat er is gebeurd en wat de actuele toestand van het watersysteem is. Hieronder schetsen we het globale beeld van de waterkwaliteit.

Voor een uitgebreide beschrijving verwijzen we naar onze jaarlijkse Evaluatieverslagen, laatst verschenen editie Evaluatieverslag 2004. Het evaluatieverslag is ook te downloaden vanaf onze internetsite www.reestenwieden.nl, Waterbeheerplan, Evaluatieverslag 2004.

In het algemeen zijn de zuurstofcondities van het oppervlaktewater goed. De concentraties aan fosfaat en stikstof zijn daarentegen in de vele wateren volgens de normen nog te hoog. Dat heet eutrofiëring. We hanteren voor deze stoffen de VR-norm (Verwaarloosbaar Risico) voor

kwaliteitswateren en de MTR-norm (Maximaal Toelaatbaar Risico) voor basiswateren (zie ook hiervoor bij paragraaf 2.3). Eutrofiëring vormt zodoende nog steeds een wijdverbreid probleem in ons beheersgebied.

Wat zware metalen betreft komen regelmatig normoverschrijdingen van koper en zink voor. Met name koper overschrijdt nog te vaak de norm. Bestrijdingsmiddelen zijn veelal in niet detecteerbare

concentraties in het oppervlaktewater aanwezig. Een uitzondering hierop vormt ETU, een

afbraakproduct van onder andere Maneb, dat in de lelie- en aardappelteelt wordt gebruikt. Deze stof komt op meerdere locaties voor. We hebben de indruk dat in het algemeen de problematiek met betrekking tot micro-verontreinigingen in ons beheersgebied niet groot is. We hebben al diverse acties ondernomen om de bronnen van microverontreinigingen te verminderen.Een globaal overzicht van de probleemstoffen staat in paragraaf 4.3.1.

Op landelijk niveau worden de Drentse vennen gezien als de minst verontreinigde die we in ons land hebben. In de afgelopen tien jaar is de ecologische toestand van de vennen verbeterd. Dit blijkt onder andere uit onderzoek naar sieralgen. Uit onderzoek is verder gebleken dat de hoeveelheid ammoniak en sulfaat die via de neerslag in het oppervlaktewater komt, in de laatste tien jaar is afgenomen. De grootste stijgingen in natuurwaarde zijn vooral gevonden in vennen waar vernatting heeft

plaatsgevonden.

De natuurwaarde in de beken is onvoldoende. Alleen de Reest scoort redelijk. Een studie naar de diatomeeën in beken van nu en uit het begin van de vorige eeuw laat zien dat de beken toen ook voedselrijk waren. Waarschijnlijk was dat destijds het gevolg van de afbraak van veen en ontginning van het land. Verder toont de studie aan dat de Drentse beken toen ook relatief langzaam stroomden en te maken hadden met een wisselende waterstand, waarbij ’s zomers droogval op kon treden.

Volgens de ecologische beoordeling kennen zowel de meren als de petgaten in Noordwest Overijssel een redelijke tot goede kwaliteit. Deze uitkomst komt niet overeen met de regelmatige overschrijding van de VR-norm voor stikstof en fosfaat. Blijkbaar zit er verschil tussen de ecologische en chemische beoordeling.

De komende jaren voeren we de Europese Kaderrichtlijn Water in. Dit betekent onder andere dat het onderscheid in basis- en kwaliteitswater komt te vervallen en de bestaande beoordelingssystemen vervangen worden. Ook zal de komende jaren duidelijk worden welke eisen voor waterkwantiteit- en kwaliteit de Natura 2000-gebieden voor ons waterbeheer in petto hebben. Uit analyses krijgen wij de indruk dat fosfaat nog een belangrijk knelpunt is in de grote meren van Noordwest Overijssel. Bij beken vormt de inrichting het belangrijkste knelpunt.

Het aantal problemen met blauwalgen, botulisme en vissterfte wisselt sterk per jaar. In 2003 bijvoorbeeld, leidde de warme en droge zomer tot veel klachten, terwijl 2004 en 2005 rustige jaren waren.

Jakobskruiskruid is in 2004 nadrukkelijk als ‘plaagplant’ in beeld gekomen. De plant is giftig en leidt na consumptie bij paarden en vee tot ziekte en zelfs sterfte. We hebben aandacht voor deze plant en sluiten voor eventuele bestrijding van Jakobskruiskruid vooralsnog aan bij het beleid dat de beide provincies hiervoor ontwikkelen.