• No results found

WATERBEHEERPLAN Waterschap Reest en Wieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WATERBEHEERPLAN Waterschap Reest en Wieden"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WATERBEHEERPLAN 2007-2012

Waterschap Reest en Wieden

(2)
(3)

INHOUDSOPGAVE

PAGINA

1. HET WATERSCHAP EN HET BEHEERPLAN ... 7

1.1. De taak van het waterschap Reest en Wieden ... 7

1.2. Het waterschap in de maatschappij... 8

1.3. De plaats van het WBP... 8

1.4. Voor wie is het WBP?... 9

1.5. Evaluatie van het WBP 2002 – 2006... 9

1.6. Ontwikkelingen in het waterbeheer ... 9

1.6.1 Waterbeleid in de 21e eeuw, WB21 ... 9

1.6.2 De Europese Kaderrichtlijn Water, KRW ... 10

1.6.3 Natuurwetgeving... 12

1.6.4 Wijziging Waterschapswet ... 14

1.6.5 Waterwet ... 15

1.6.6 Hoogwaterrichtlijn ... 15

1.7. Strategie ... 16

1.8. Leeswijzer voor dit WBP ... 18

2. DOELEN EN KANSEN... 19

2.1. Inleiding ... 19

2.2. Veiligheid ... 19

2.3. Verschillende functies, verschillende doelstellingen ... 20

2.4. De functies nader ingevuld... 23

2.5. Meten en verantwoorden ... 29

2.6. Communicatie ... 33

3. WATER ALS BEDREIGING... 35

3.1. Inleiding ... 35

3.2. Primaire waterkeringen ... 35

3.3. De regionale waterkeringen... 37

3.4. Overige waterkeringen ... 38

3.5. Bewaking van de waterkwaliteit... 38

3.5.1 Zwemwater ... 38

3.5.2. Ziekteverwekkers... 39

3.5.3. Risicovolle overstorten ... 40

3.5.4 Wachtdiensten... 40

(4)

3.6. Calamiteitenplan ... 40

3.7. Wateropgave ... 41

3.8. Basisnormering wateroverlast ... 42

3.9. Maatregelen... 43

3.10. De Wateropgave ingevuld in de WOM-projecten... 46

4. WATER VOOR WONEN, WERKEN EN RECREËREN ... 47

4.1. Inleiding ... 47

4.2. Stedelijk waterbeheer... 48

4.2.1 Werken aan duurzaam geïntegreerd stedelijk waterbeheer ... 49

4.2.2 Watertoets ... 49

4.2.3 Gemeentelijke waterplan ... 50

4.2.4 Wateropgave ... 50

4.2.5 Kwantitatieve stedelijke wateropgave ... 50

4.2.6 Kwalitatieve stedelijke wateropgave... 53

4.2.7 Gebiedsontwikkeling ... 54

4.2.8 Afkoppelen verhard oppervlak... 55

4.2.9 Ecologie en belevingswaarde... 56

4.2.10

Beheer en onderhoud... 56

4. 2.11

Communicatie en instandhouding ... 58

4.2.12 Stimuleringsbijdrage ... 58

4.2.13

Ontwikkelingen ... 58

4.3. Emissiebeheer ... 59

4.3.1 Actuele situatie ... 60

4.3.2 Algemene aanpak emissiebeheer ... 60

4.3.3 Brongerichte aanpak emissies ... 62

4.3.4 Subsidies ... 65

4.3.5 Verontreinigde waterbodem ... 65

4.3.6 Luchtverontreiniging ... 66

4.4. Riolering ... 66

4.4.1 Ons belang bij riolering... 66

4.4.2 Gemeentelijke Rioleringsplan en Basis Rioleringsplan... 67

4.4.3 Het type rioolstelsel ... 67

4.4.4 Overstorten... 68

4.4.5 Middelen ... 70

4.5. Het transporteren en zuiveren van afvalwater... 71

4.5.1 De aanvoer van afvalwater... 71

4.5.2 Het transport van het afvalwater ... 72

4.5.3 Het zuiveren van het afvalwater ... 73

4.5.4 Duurzame technologie ... 76

4.5.5 Verantwoorde slibverwerking ... 77

4.5.6 Risico-inventarisatie zuiveringsprocessen en slibverwerking ... 78

4.6. Samenwerking in de waterketen ... 78

4.6.1 Visie op samenwerking ... 78

4.6.2 Ontwikkeling in de samenwerking ... 79

4.7. Afhaakproblematiek ... 81

(5)

4.8. Vaarwegen en recreatievaart ... 82

4.9. Recreatief medegebruik ... 82

4.10.

Watererfgoed ... 83

5. WATER IN HET LANDELIJK GEBIED ... 85

5.1. Inleiding ... 85

5.2. Naar duurzame watersystemen... 85

5.2.1 De knelpunten in beeld brengen ... 86

5.2.2 Water Op Maat-programma ... 88

5.2.3 Het Waterbesluit ... 91

5.2.4 De lopende gebiedsgerichte projecten... 92

5.2.5 Ecologische verbindingszones ... 92

5.2.6 De inrichting van de watergangen... 94

5.2.7 Visstandbeheer... 94

5.3. De waterhuishouding ... 96

5.3.1 De waterpeilen... 96

5.3.2 Het peilbeheer... 96

5.3.3 Beregening ... 96

5.3.4 Drainage en grondwateronttrekking ... 97

5.4. Emissiebeheer in het landelijk gebied... 99

5.4.1 Meststoffen ... 99

5.4.2 Bestrijdingsmiddelen ... 99

5.4.3 Aansluitingen in het buitengebied ... 99

5.4.4 Overige stoffen ... 101

5.5. Beheer en onderhoud... 101

5.5.1 De Keur ... 101

5.5.2 Het stelsel van watergangen ... 101

5.5.3 Het onderhoud van watergangen ... 102

5.5.4 Onderhoudsmethode... 103

5.5.5 Het baggeren van watergangen ... 104

5.5.6 Het herprofileren van watergangen ... 105

5.5.7 Schouw... 105

5.5.8 Muskusratten- en beverrattenbestrijding ... 105

6. PROGRAMMA VAN UITVOERING, KOSTEN... 109

6.1. Uitvoeringsprogramma ... 109

6.2. Tariefontwikkeling ... 109

BIJLAGE 1: MODEL STIMULERINGSREGELING STEDELIJK WATERBEHEER

KAART 1: OVERZICHTSKAART KAART 2: FUNCTIEKAART KAART 3: WERK IN BEELD

KAART 4: OPERATIONELE PEILENKAART

(6)
(7)

1.

HET WATERSCHAP EN HET BEHEERPLAN

1.1. De taak van het waterschap Reest en Wieden

Het waterschap Reest en Wieden heeft de zorg voor de waterkeringen, het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, het vaarwegbeheer en de muskusrattenbestrijding in het beheersgebied. Deze taak kunnen we als volgt omschrijven:

Het watersysteem duurzaam inrichten, beheren en onderhouden, zodanig dat veiligheid en functies zo optimaal mogelijk worden gerealiseerd.

Dat is een hele verantwoordelijkheid. We hebben daarvoor zelf een aantal middelen, zoals het peilbeheer en het zuiveren van afvalwater, maar ook andere partijen zullen moeten bijdragen aan het realiseren van deze taak. Hoe het waterschap Reest en Wieden deze verantwoordelijkheid ziet, hoe het de komende jaren de taken uitvoert, wat de kosten zijn en welke keuzes het maakt om tot een maatschappelijk verantwoord kostenniveau te komen, staat beschreven in dit Waterbeheerplan 2007 – 2012 (WBP).

Waterschapshuis in Meppel

1

(8)

1.2. Het waterschap in de maatschappij

Het waterschap Reest en Wieden voert zijn taak uit in het midden en zuidwesten van Drenthe en het noordwesten van Overijssel (zie hiervoor kaart 1). In dit gebied wonen en werken mensen, zijn steden, dorpen, landerijen, natuurgebieden, meren en er liggen wegen en spoorlijnen. De bestemming van het gebied ligt vast en is bepaald door de andere overheden: Rijk, provincies en vooral gemeenten. Het waterschap kan dus niet altijd zelf bepalen wat het doet en wat het niet doet. Dat willen we ook niet.

Het waterschap Reest en Wieden is zich er heel goed van bewust dat economische, sociale en ecologische ontwikkelingen het waterbeheer beïnvloeden en omgekeerd.

Wij beschouwen het water als een belangrijk ordenend principe bij de gebruiksmogelijkheden van en de ontwikkelingen in het beheersgebied. Dat betekent dat we aangeven wat de grenzen zijn van wat het water aan kan vanuit ons streven naar:

Een optimale aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater van geschikte kwaliteit voor mens en natuur.

Waterschap Reest en Wieden werkt vanuit een gezond kostenbewustzijn. We willen kwaliteit leveren, vernieuwend zijn, weten wat de omgeving vraagt en daarop inspelen. Want het waterschap Reest en Wieden staat midden in de maatschappij, stevig verankerd in het beheersgebied.

Heel belangrijk is natuurlijk dat dit WBP draagvlak heeft, zowel binnen als buiten het waterschap. We hebben bij het maken van het plan een klankbordgroep geraadpleegd, met vertegenwoordigers uit de provincies, gemeenten, maatschappelijke instellingen en belangenorganisaties.

Samen met onze omgeving gaan we op zoek naar een gemeenschappelijke visie en het realiseren van een meer duurzame samenleving.

1.3. De plaats van het WBP

Het WBP is in de eerste plaats een uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) van Drenthe en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en Streekplan van Overijssel. Daarnaast is het WBP afgestemd op plannen van andere organisaties op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.

In 2000 is het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw verschenen, “Waterbeleid voor de 21e eeuw”. De aanbevelingen uit dat rapport moeten helpen voorkomen dat er te vaak wateroverlast ontstaat. De afspraken die de overheden daarover hebben gemaakt en over het gewenste

waterbeheer, zijn in 2003 vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hoe wij die afspraken invullen, staat ook in dit WBP.

Naast deze Nederlandse plannen krijgen we steeds meer te maken met afspraken die op Europees niveau worden gemaakt. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn daar voorbeelden van. In paragraaf 1.6 gaan we hier nader op in.

In 2005 heeft het algemeen bestuur van ons waterschap het Bestuursprogramma ‘Doordacht naar 2008’ opgesteld. Hierin geeft het bestuur vorm en inhoud aan haar taken en wil het naar buiten toe verantwoording afleggen over de wijze waarop zij dit doet. De inhoud van het programma komt terug

Intermezzo. Het waterschap Reest en Wieden in getallen.

Algemeen

Bestuursleden 25

Medewerkers 221

Begroting 2006 € 37.000.000

Gebied Waterschapswerken

Beheersgebied 137.500 ha Watergangen 2245 km

Inwoners 220.000 Zuiveringsinstallaties 8

Vervuilingseenheden 360.000 Rioolpersleidingen 287 km

Gemeenten 13 Rioolgemalen 103

Provincies 2 Primaire waterkeringen 34 km

Vaarwegen 125 km

Stuwen en inlaten 1200

Gemalen 110

(9)

in dit WBP en verwijzen wij naar het Bestuursprogramma ‘Doordacht naar 2008” zelf, deze is ook te downloaden vanaf onze internetsite www.reestenwieden.nl, onder Waterbeheerplan.

1.4. Voor wie is het WBP?

De Wet op de waterhuishouding schrijft voor dat het waterschap een beheerplan opstelt. Een belangrijke doelstelling van deze wet is dat er doelmatig beleid en beheer ten aanzien van het

oppervlaktewater en grondwater tot stand komt. Dit waterhuishoudkundig beleid moet daarbij rekening houden met andere beleidsvelden zoals ruimtelijke ordening en milieu. Het maken van een

beheerplan is een instrument om de doelstelling van de Wet op de waterhuishouding te kunnen realiseren. Vervolgens geven de provinciale waterhuishoudingsverordeningen aan wat er in een beheerplan van het waterschap moet staan.

In deze verordeningen staat ook dat de looptijd van het plan zes jaar is (in plaats van vier) dus van 2007 tot 2012. Gedurende deze planperiode, naar verwachting eind 2008, zal ook het

Stroomgebiedbeheerplan (zie verder in de paragrafen 1.6.2 en 1.7) worden vastgesteld. Over de verhouding tussen beide plannen bestaat nu nog geen duidelijkheid. Van de beide provincies hebben we toestemming gekregen om de looptijd van het huidige WBP 2002-2006 met een jaar te verlengen.

Het opstellen van een beheerplan is dus een wettelijke verplichting; maar voor wie is het WBP dan bedoeld? Door te beschrijven hoe het waterschap haar taken uitoefent plus het daarbij behorende beleid, kunnen andere overheden en organisaties die ook betrokken zijn bij de zorg voor de

waterhuishouding dit betrekken bij hun handelingen. Daarnaast is het WBP bedoeld voor de burger.

Het waterschap wil laten zien wat ze doet en hoe wordt omgegaan met de opgelegde waterschapslasten en heffingen.

Het WBP legt geen verplichtingen op aan andere personen of instanties. Wel gaat het waterschap ervan uit, dat anderen rekening houden met het WBP. Zo horen bestemmingsplannen en het WBP op elkaar zijn afgestemd.

1.5. Evaluatie van het WBP 2002 – 2006

Dit is het tweede Waterbeheerplan van het waterschap Reest en Wieden. Bij het nadenken over dit tweede WBP constateerden we dat het eerste WBP op een groot aantal onderdelen nog actueel is.

Ons streven, een optimale aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater van geschikte kwaliteit voor mens en natuur, staat nog steeds overeind, evenals het grote belang dat wij hechten aan veiligheid. We willen de grotere knelpunten blijven aanpakken in gebiedsgerichte Water Op Maat- projecten, zoeken naar duurzame oplossingen waarbij de watersystemen minder gevoelig worden voor bijzondere omstandigheden en de afspraken vastleggen in Waterbesluiten. En we willen midden in de maatschappij blijven staan, blijven werken vanuit een gezond kostenbewustzijn, kwaliteit leveren en vernieuwend zijn. Dit is de belangrijkste reden waarom het algemeen bestuur heeft besloten het bestaande WBP te actualiseren: in grote lijnen uitgaan van het bestaande plan, dit waar nodig

aanpassen aan de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen in het waterbeheer een plaats geven.

De indeling van het eerste WBP blijft dan ook in grote lijnen gehandhaafd.

Veel van de acties uit het eerste WBP zijn afgerond of in gang gezet. In het jaarlijkse evaluatieverslag, waarin we rapporteren over de voortgang van het WBP, wordt de laatste stand van zaken

opgenomen. De stand van zaken per maart 2006 wordt opgenomen in het Evaluatieverslag 2005 wat in de loop van 2006 uit komt. Het laatste overzicht is ook te downloaden vanaf onze internetsite www.reestenwieden.nl, onder Waterbeheerplan, Stand van zaken uitvoeringsprogramma WBP 2002- 2006 maart 2006. De acties die nog niet zijn uitgevoerd krijgen een plaats in dit tweede WBP.

Uit de evaluatie van het eerste WBP blijkt verder dat we af en toe meer willen dan we kunnen realiseren. Dat bleek vooral in de uitvoering van de Water Op Maat (WOM) projecten (zie hiervoor paragraaf 5.2.2). De voorbereidingen, een zorgvuldige belangenafweging en het kunnen beschikken over de benodigde grond, kostten meer tijd dan we van te voren dachten. In de komende planperiode gaan we op zoek naar manieren om de uitvoering te versnellen, zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit van ons werk.

1.6. Ontwikkelingen in het waterbeheer

1.6.1 Waterbeleid in de 21e eeuw, WB21

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor.

Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak

(10)

in het waterbeleid noodzakelijk. In 2003 hebben Het Rijk, de provincies, gemeenten en

waterschappen daarom het Nationaal Bestuursakkoord Water (http://www.ipo.nl/documents/nbw.pdf) ondertekend. Hierin staan bestuurlijke afspraken die tot doel hebben om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna ook te houden, rekening houdend met de klimaatverandering. Het NBW spreekt zich uit over de thema’s water en ruimtelijke ordening, GGOR (paragraaf 2.3), watertekort en wateroverlast (WB21). Ook de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (paragraaf 1.6.2) is in het NBW opgenomen. Wateroverlast is niet altijd te voorkomen. Er is in het NBW dan ook afgesproken dat uitgezocht gaat worden hoe vaak we wateroverlast moeten accepteren. In paragraaf 3.7 tot en met 3.10 gaan we hier verder op in.

1.6.2 De Europese Kaderrichtlijn Water, KRW

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. Deze richtlijn gaat over de kwaliteit en de ecologie van water en geeft regels voor het behoud van duurzame watersystemen binnen Europa. In 2015 moeten het grond- en oppervlaktewater in een goede chemische en ecologische toestand verkeren. Voor sommige oppervlaktewateren kan na 2015 nog uitstel voor realisatie van de doelstellingen worden aangevraagd. We weten nu al dat er voor de Wieden en de Weerribben en andere beschermde gebieden binnen ons beheersgebied (zie paragraaf 1.6.3), geen uitstel zal worden verleend.

Voor het waterschap zijn vooral de in de KRW opgenomen doelstellingen voor het oppervlaktewater en grondwater van belang. Zowel de chemische als de ecologische toestand dienen aan nieuwe normen en ecologische doelstellingen te voldoen. Als het gaat om de chemische toestand van het water is er vooral aandacht voor stoffen die een schadelijk effect (kunnen) hebben op mens en dier.

Voor de meest schadelijke stoffen (ook wel prioritaire stoffen genoemd) worden waterkwaliteitsnormen opgesteld. Een deel daarvan mag op termijn helemaal niet meer in het water worden geloosd. Voor alle normen geldt dat ze in Europees verband worden vastgesteld. Op dit moment verwachten we dat de Europese normen ongeveer even streng zullen zijn als de Nederlandse MTR normen (Maximaal Toelaatbaar Risico) die nu al gelden.

Bij het bepalen van ecologische doelstellingen wordt uitgegaan van soorten en aantallen planten en dieren die in het water voorkomen en met normen voor de overige chemische stoffen, zoals stikstof en fosfaat. Er zijn vijf categorieën planten en dieren onderscheiden, zogenaamde kwaliteitselementen:

algen, kiezelwieren die op planten groeien, waterplanten, ongewervelde waterdieren (macrofauna) en de vissen. De KRW geeft kaders voor ieder kwaliteitselement. Daarbinnen kan het waterschap, in overleg met de andere waterbeheerders, zelf de ecologische doelstelling formuleren.

Tenslotte kent ieder waterlichaam zijn eigen chemische en ecologische toestand en doelstellingen. In het beheersgebied van Reest en Wieden zijn er negen van deze waterlichamen. Zie kaart 3.

De implementatie van de KRW brengt veel werk met zich. Al sinds 2002 werken we als waterschap op dit onderwerp actief mee in het deelstroomgebied Rijn-Oost.

(11)

De waterschappen in deelstroomgebied Rijn-Oost

In 2009 moeten we samen met onze partners in een stroomgebiedbeheerplan (SGBP) inzichtelijk hebben gemaakt welke doelen we nastreven, welke maatregelen nodig zijn om daaraan te voldoen en wat daarvan de kosten zijn. Het zelf in samenhang afleiden van doelen, maatregelen en kosten voor een aantal kwaliteitselementen is nieuw in Nederland. Er is daarom landelijk gekozen voor een zorgvuldig, stapsgewijs traject met zogenaamde Decembernota’s in de periode 2005-2008. De uit te voeren werkzaamheden worden in deze periode steeds concreter en meer gebiedsgericht. Het is een intensief traject, waarin nog veel moet worden ontdekt, uitgezocht en afgesproken. Bij dit alles moet er ook afstemming plaatsvinden met andere milieudoelstellingen zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijn.

(12)

Bij het verkennen van de doelen en de hiervoor benodigde maatregelen zijn voor ons waterschap de volgende uitgangspunten van belang:

- handhaven van de bestaande functies zoals die zijn aangegeven op kaart 2;

- waarborgen van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast;

- handhaven van de aan- en afvoerfunctie van wateren;

- en dit alles tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bij mogelijk te nemen maatregelen letten we in elk geval op:

- de relatie tussen de ingreep en het effect: wat is er bekend en wat nog niet?

- de mogelijkheid om de doelen voor de verschillende waterlichamen te differentiëren;

- het zoveel mogelijk combineren van WB21 en KRW en zo mogelijk ook het GGOR (zie hiervoor onder meer paragraaf 2.3) en Natura 2000 (zie paragraaf 1.6.3) doelen;

- de mogelijkheden voor fasering: niet alles overal tegelijk; 2015 of 2027?

- de kosten(effectiviteit): hoe is daar inzicht in te krijgen?

- de zaken die voor het waterschap belangrijk zijn actief oppakken en dit ook naar onze omgeving zichtbaar maken

- zoveel mogelijk kansen creëren door maatregelen te combineren met initiatieven van anderen;

- het creëren van maatschappelijk draagvlak bij organisaties en burgers.

Na het vaststellen van de chemische en ecologische doelen moeten we de maatregelen nemen om deze doelen te halen. Zoals het nu lijkt, is het in de beken vooral nodig om inrichtingsmaatregelen te nemen. In de boezem van Noordwest Overijssel zal de hoeveelheid stikstof en vooral fosfaat omlaag moeten om de ecologische doelen te kunnen halen. De KRW geeft een resultaatverplichting. Dat betekent dat we verplicht zijn die maatregelen uit te voeren die we toegezegd hebben om de goede chemische en ecologische toestand te bereiken. Wellicht leidt dat tot een andere manier van werken of tot andere prioriteiten dan nu. Activiteiten op het gebied van het beheer en onderhoud van

watergangen, de berging van water, emissiebeheer en ook de afvalwaterzuivering, hebben allemaal invloed op de waterkwaliteit en ook op de ecologische toestand van het watersysteem.

De KRW eist dat de keuze en afweging van maatregelen gedegen wordt verantwoord. Dit wordt inzichtelijk gemaakt via een zogenaamde maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA).In deze analyse worden de kosten van het voorgenomen maatregelen afgewogen tegen de effecten (baten).

Bij deze afweging worden zowel de menselijke activiteiten in het stroomgebied als de waterkwaliteit en de ecologie in beschouwing genomen. Deze MKBA kan voor ons waterschap aanleiding geven om het huidige beleid aan te passen. Voor de controle door de Europese Unie of Nederland wel aan de KRW- verplichtingen voldoet, is deze MKBA maatgevend.

Meten is weten. Om een beeld te krijgen van de huidige toestand, de effecten van maatregelen en de vraag of onze wateren zich op de gewenste manier ontwikkelen, is monitoring noodzakelijk. Voor het oppervlaktewater schrijft de KRW een zesjaarlijkse (en soms een jaarlijkse) monitoring voor. We moeten over de chemische en ecologische toestand rapporteren aan de Europese Unie. De monitoringvoorschriften worden op landelijk niveau uitgewerkt waarna het waterschap ze uitvoert.

1.6.3 Natuurwetgeving

Het waterschap heeft bij de uitoefening van haar taken, denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van werken en het onderhoud aan watergangen, te maken met regels van natuurbescherming. Het Nederlandse natuurbeschermingsrecht is de laatste jaren gewijzigd door regelgeving vanuit de Europese Unie. Deze regelgeving is opgesteld om een halt toe te roepen aan de sterke achteruitgang van in het wild levende planten en dieren en bestaat uit twee richtlijnen: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De nationale wetgeving heeft deze richtlijnen nu volledig opgenomen met het uitvaardigen van twee nieuwe wetten: de Flora- en faunawet (april 2002) en de

Natuurbeschermingswet 1998 (sinds oktober 2005 volledig van kracht). Beide wetten hebben gevolgen voor het waterbeheer.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet richt zich op het beschermen van soorten planten en dieren. Om dit te bereiken stelt de wet dat iedereen met zorg omgaat met in het wild levende soorten en hun omgeving. Naast deze zorgplicht voor alle soorten gelden verbodsbepalingen voor een aantal speciaal beschermde soorten. De verbodsbepalingen houden in dat iemand geen activiteiten mag uitvoeren die beschermde

(13)

soorten schade toebrengen, tenzij deze voor die activiteit een ontheffing heeft gekregen. Van de ontheffingsplicht bij beschermde soorten gelden, onder voorwaarden, vrijstellingen.

Voorbeelden van beschermde soorten in ons beheersgebied zijn:

- licht beschermd: bruine kikker, pad, kleine watersalamander, zwanebloem

- zwaarder beschermd: alle vogels, rietorchis, waterdrieblad, bermpje, kleine modderkruiper - zwaarst beschermd: waterspitsmuis, ringslang, adder, bittervoorn, grote modderkruiper, otter,

rugstreeppad, heikikker, grote vuurvlinder, groene glazenmaker.

De Unie van Waterschappen heeft een gedragscode voor waterschappen ontwikkeld. De

gedragscode geeft aan hoe waterschapswerkzaamheden zijn uit te voeren, opdat vrijstelling voor de ontheffingsplicht geldt. In de praktijk betekent dit een kalender waarin staat welke werkzaamheden in welke periode van het jaar plaats moeten vinden. Ook geeft de gedragscode aan welke voorbereiding het waterschap moet treffen voor zij daadwerkelijk een activiteit uitvoert.

Actie: In 2007 implementeert ons waterschap de Flora- en faunawet door:

- zich te verbinden aan de gedragscode van de Unie van Waterschappen;

- de werkwijze die daarbij hoort op te nemen in beleidsplannen en onderhoudsplannen;

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet richt zich op het beschermen van gebieden met natuur van ‘Europees gehalte’. Het gaat om natuur waarvoor Europa op wereldschaal een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. De minister van Landbouw, Natuur en Visserij wijst deze gebieden aan. Die gebieden maken deel uit van een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, de

zogenaamde Natura 2000-gebieden. De gebieden zijn belangrijk voor de bescherming van bepaalde soorten en leefgebieden van soorten (habitats).

Waterschap Reest en Wieden is rijk aan Natura 2000-gebieden die geheel of gedeeltelijk binnen de waterschapsgrens liggen. Op onderstaande kaart zijn die weergegeven.

Kaart met ligging Natura 2000-gebieden

De uitvoering van projecten en andere activiteiten van het waterschap, die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Dit geldt ook voor activiteiten die buiten het gebied liggen maar het

(14)

Natura 2000-gebied beïnvloeden. Met de zogenaamde habitattoets bepaalt de vergunningverlener (Rijk of provincie) of een vergunning mogelijk is. Voor plannen zoals bijvoorbeeld een Waterbesluit met een mogelijk effect, geldt eveneens een habitattoets.

Voor alle Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen worden opgesteld. Begin 2006 is de provincie Overijssel al gestart met het opstellen van een gezamenlijk beheerplan voor de gebieden Wieden en Weerribben. Aanleiding hiervoor was de grote behoefte aan duidelijkheid over de te verwachten gevolgen in relatie tot bestaande gebiedsafspraken. Wij nemen deel aan dit proces.

De instandhouding van natuurwaarden kan leiden tot specifieke eisen aan waterkwaliteit en

waterkwantiteit. De Kaderrichtlijn Water stelt, dat als in beschermde gebieden op watergebied doelen gelden die strenger zijn dan die van de Kaderrichtlijn, deze strengere doelen vervolgens van

toepassing zijn. Voor deze doelen geldt ook een resultaatverplichting.

Actie: Het waterschap neemt de waterhuishoudkundige vereisten van de Natura 2000-gebieden op in de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water.

1.6.4 Wijziging Waterschapswet

Het Kabinet beoogt een modernisering van het waterschapsbestel en heeft besloten de Waterschapswet te wijzigen. De wijzigingen hebben betrekking op de taakomschrijving, de bestuurssamenstelling, de verkiezingen en het heffingenstelsel.

Het bestuur wordt gevormd door vertegenwoordigers van groepen die belang hebben bij het werk van het waterschap. In de Waterschapswet zal worden vastgelegd dat de specifieke belangengroepen (bedrijven, agrariërs en bos- en natuurbeheerders) in ieder geval in de besturen behoren te worden opgenomen. Tevens zal een bandbreedte voor het aantal voor de specifieke belangengroepen beschikbare zetels worden vastgelegd. De categorie gebouwd komt niet meer als specifieke categorie in het bestuur.

Het plan is om een lijstenstelsel in te voeren om de belangrijkste bezwaren tegen het huidige personenstelsel bij de waterschapsverkiezingen (gebrek aan herkenbaarheid en profilering van de kandidaten) ongedaan te maken. In beginsel wordt het lijstenstelsel zowel voor het kiezen van vertegenwoordigers van de ingezetenen ingevoerd, als ook voor het kiezen van vertegenwoordigers van de specifieke belangencategorieën.

Het Kabinet wil dat alle waterschappen gelijktijdig hun verkiezingen organiseren. De verwachting is dat in 2008 de eerste landelijke waterschapsverkiezingen zullen plaatsvinden.

Bij de nieuwe financieringssystematiek worden de huidige taken van het waterschap herbenoemd in twee nieuwe primaire taken: zuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Zuiveringsbeheer heeft betrekking op het zuiveren van afvalwater. Watersysteembeheer betreft de zorg voor het kwantiteitsbeheer (peilbeheer), het kwaliteitsbeheer, de waterkeringen en het grondwater. De bekostiging van de uitvoering van deze twee taken gaat plaats vinden door een zuiveringsheffing en een watersysteemheffing. De zuiveringsheffing financiert in de toekomst alleen nog kosten van de zuivering en het transport van afvalwater en de verwerking van het zuiveringsslib.

De wet geeft de mogelijkheid een heffing op riooloverstorten op te leggen. Alle overige kosten die waterschappen maken worden gefinancierd via de watersysteemheffing.

De invoering van de methode Delfland zal worden gekoppeld aan de invoering van een nieuwe financieringsstructuur. Methode Delfland is een kostentoedelingsmethode op basis van de economische waarde van een onroerende zaak. Reest en Wieden heeft momenteel een kostentoedelingsmethode op basis van kostenveroorzaking (methode Oldambt): hierbij wordt uitgegaan van de voorzieningen die worden getroffen voor de onroerende zaken en de daarmee samenhangende kosten.

Naar verwachting zal de nieuwe structuur begin 2008 in werking treden, waarna de begroting 2009 volgens de nieuwe wet- en regelgeving wordt opgesteld. Uit onderzoek is gebleken dat huishoudens meer gaan betalen en agrarische bedrijven en beheerders van bossen en natuurterreinen minder.

Actie: Reest en Wieden voert uiterlijk in 2009 de methode Delfland in.

(15)

Actie: In 2009 onderzoeken wij of we gebruik willen maken van de mogelijkheid een heffing op riooloverstorten op te leggen en van de mogelijkheid om heffingen op te leggen op andere dan zuurstofbindende stoffen.

1.6.5 Waterwet

Voor de verschillende aspecten van waterbeheer gelden nu nog acht aparte wetten: denk bijvoorbeeld aan de Wet op de waterhuishouding, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de

Waterstaatswet 1900. Er wordt gewerkt aan een nieuwe, integrale wet, de Waterwet. In deze wet worden de acht huidige waterwetten samengevoegd, wordt rekening gehouden met de Kaderrichtlijn Water en wordt een betere samenhang geregeld met andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening. Dit laatste is van belang omdat er meer vraag komt naar ruimte voor water voor bijvoorbeeld waterbergingsgebieden.

Alle taken en bevoegdheden van de verschillende overheden die verantwoordelijk zijn voor waterbeheer, worden in deze ene Waterwet neergelegd. Voor degene die een vergunning moet aanvragen, wordt het na invoering van de Waterwet eenvoudiger: er hoeft dan nog maar één

watervergunning te worden aangevraagd voor alle handelingen in het watersysteem, bij één bevoegd gezag. De watervergunning komt bijvoorbeeld in de plaats van de lozingsvergunning op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), de ontheffing op basis van de Keur, de vergunning voor grondwateronttrekking en onttrekkingen van water aan of lozingen van water in oppervlaktewater (de beregeningsvergunning).

Een voorbeeld: Voor een bronbemaling zouden vóór inwerkingtreding van de Waterwet drie

verschillende vergunningen nodig kunnen zijn. Namelijk een vergunning van gedeputeerde staten van de provincie (of het waterschap) op grond van de Grondwaterwet en twee vergunningen van het waterschap ofwel Rijkswaterstaat, op grond van de Wet op de waterhuishouding (kwantitatieve lozingsvergunning) en de Wvo (kwalitatieve lozingsvergunning). Na inwerkingtreding van de Waterwet kan worden volstaan met het indienen van één vergunningaanvraag bij het (hoogste) bevoegd gezag.

Voor het regionale watersysteem is het waterschap in principe bevoegd tot vergunningverlening en handhaving, met uitzondering van bepaalde categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties ervan, hiervoor is de provincie bevoegd gezag. Voor het hoofdwatersysteem is het Rijk verantwoordelijk.

Naar verwachting treedt de Waterwet in 2008 in werking.

Het wetsvoorstel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorziet in één integrale

omgevingsvergunning. Dat wil zeggen een samenvoeging van alle vergunningen op basis van wonen, ruimte en milieu. Het is de bedoeling de vergunningverlening en handhaving voor de indirecte

lozingen (dat zijn lozingen van afvalwater door bedrijven op de riolering) onder te brengen in deze omgevingsvergunning. Het waterschap is dan niet meer bevoegd gezag voor deze indirecte lozingen, maar de gemeente of de provincie. Het waterschap heeft dan een adviesrecht richting gemeente.

Daar maken we in alle gevallen gebruik van. De indirecte lozingen gaan dus geen onderdeel uitmaken van de hiervoor genoemde watervergunning. Het waterschap is met de gemeenten en provincies in gesprek over de mogelijkheden tot samenwerking bij het verlenen van de omgevingsvergunning en de mogelijkheid om de handhaving met betrekking tot deze indirecte lozingen te blijven verrichten. Naar verwachting treedt ook de Wabo in 2008 in werking.

1.6.6 Hoogwaterrichtlijn

Water houdt zich niet aan grenzen. Zeker in Nederland merken we dat. De grote rivieren in Nederland vormen het ‘afvoerputje’ van Europa. Het heeft weinig zin de waterhuishouding in Nederland goed in te richten en daarbij rekening te houden met klimaatveranderingen, als er verderop in Europa maatregelen worden genomen die voor ons nadelig uitwerken. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak van overstromingsrisico’s. Dit gebeurt met de (Europese) Hoogwaterrichtlijn (2006). Het doel van de Hoogwaterrichtlijn is het reduceren en beheersen van de gevolgen van overstromingen voor mensen, het milieu en de economie. De richtlijn geeft instrumenten om overstromingen aan te kunnen pakken en verplicht de lidstaten tot grensoverschrijdende coördinatie. De lidstaten moeten hun gebieden waar overstromingen kunnen voorkomen in kaart gaan brengen en per gebied aangeven welke bescherming er tegen overstroming wordt geboden. Een belangrijk principe van de richtlijn is het ‘niet-afwentelprincipe’: landen kunnen niet zonder overleg maatregelen nemen tegen hoogwater, bijvoorbeeld door hun dijken te verhogen, als zij daarmee de waterafvoer naar andere landen

vergroten. Uiterlijk in 2015 moeten alle lidstaten hun hoogwaterplannen klaar hebben. Deze richtlijn is dus voor Nederland heel belangrijk. De gevolgen voor ons waterschap zijn nog niet bekend, maar we verwachten dat die niet groot zijn. Wij hebben de hoogwaterbescherming in beeld. Bovendien heeft

(16)

Nederland geen last van het ‘niet-afwentelprincipe’, omdat wij geen water naar andere landen kunnen laten afstromen.

1.7. Strategie

Bij het nadenken over maatregelen om knelpunten op te lossen, kiest Reest en Wieden voor een aantal principes. Het belangrijkste is dat knelpunten duurzaam worden opgelost. Dat houdt in dat we de omgeving of de toekomstige generaties niet willen opzadelen met nieuwe problemen en dat we negatieve milieueffecten zoveel mogelijk willen beperken. Ook betekent het dat we met toekomstige ontwikkelingen rekening houden, zoals een veranderend klimaat, bodemdaling, zeespiegelstijging en een hoger peil van het IJsselmeer. Het waterschap wil bij het kiezen van oplossingen zoveel mogelijk aansluiten bij de natuurlijke processen in watersystemen om op die manier de watersystemen minder gevoelig te maken voor bijzondere omstandigheden zoals veel neerslag of droogte.

(17)

Intermezzo duurzaamheid

Duurzaamheid staat voor Reest en Wieden in relatie met niet-afwentelen. Dat betekent dat een maatregel of een actie duurzaam is, als die geen negatief effect heeft op één of ander

milieucompartiment en wanneer toekomstige generaties geen schadelijke gevolgen ondervinden. In de gevallen dat een noodzakelijke actie of maatregel niet geheel duurzaam is volgens deze

uitgangspunten, dan kiezen we de maatregel die het kleinste negatieve effect heeft: “zo duurzaam mogelijk”. We gaan dat dus afwegen en in beeld brengen. De degelijkheid van een maatregel is ook een duurzame component, evenals de recyclebaarheid. Als een maatregel omkeerbaar is, dan is die beter dan een onomkeerbare maatregel.

We kiezen voor duurzame oplossingen omdat we vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid willen bijdragen aan een beter milieu. Hierbij staan we open voor vernieuwingen die bijdragen aan onze doelen.

Actie: We voeren jaarlijks innovatieve projecten uit die bijdragen aan ons doel, een duurzaam karakter hebben en die zichzelf binnen redelijke tijd terugverdienen. Voorbeelden zijn maatregelen die energie besparen, terugwinning van energie en onderzoek naar de mogelijkheden van verschraling van onze watersystemen, het beperken van verontreinigingen van oppervlaktewater en het zoeken naar duurzame toepassingen voor het maaisel.

In hoofdlijnen zijn er in ons waterbeheer drie grote thema’s te onderscheiden die we gebruiken om dichterbij ons doel te komen.

- Voor het dagelijks waterbeheer is dat GGOR (zie paragraaf 2.3). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

- Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden- bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet

afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

- Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en

Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand

bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema’s hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Dat doen we dus ook niet. We zorgen er voor dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW.

Waterschap Reest en Wieden neemt alleen maatregelen waarin de verschillende doelen zijn afgewogen en waar mogelijk integraal op elkaar zijn afgestemd. Dat geldt voor het beleid dat wij ontwikkelen, voor de nieuwe werken die wij uitvoeren en voor ons dagelijks werk zoals het onderhoud van de wateren en het zuiveren van het afvalwater. Als integrale afstemming niet mogelijk blijkt, brengen we de gevolgen van de gemaakte keuzen helder in beeld.

We zijn er ons van bewust dat we alleen dichter bij onze doelstellingen kunnen komen als ook

anderen daaraan meewerken. Onze ingelanden kunnen een belangrijke bijdrage leveren. Immers, een beter milieu begint bij jezelf. Verder is samenwerking met andere instanties noodzakelijk. Toch blijven er altijd dingen over die we niet kunnen beïnvloeden omdat ook wij afhankelijk zijn van het beleid van andere overheden.

(18)

Tot slot willen we de acties en maatregelen die we noemen in dit WBP op een goede manier uitvoeren en op het moment dat ze echt nodig zijn. Bovendien nemen we alleen maatregelen waarvan we in de toekomst geen spijt hebben. Op deze wijze denken we de kosten in de hand te kunnen houden. En we kunnen steeds blijven inspelen op ontwikkelingen die we nu nog niet kunnen voorzien.

De aanpak van de drie belangrijke beleidsthema’s in het waterbeheer, heeft geleid tot een nauwe samenwerking en afstemming met de buurwaterschappen en de provincies. Vanuit de KRW werken we in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Dat doen we samen met de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland en de waterschappen Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland, Rijn en IJssel, de gemeenten en ook Rijkswaterstaat, directie Oost-Nederland. In de KRW is voorgeschreven dat er in 2009 een Stroomgebiedbeheerplan (SGBP) moet liggen; dat maken wij op het niveau Rijn-Oost. In ieder geval staat daarin welke waterlichamen worden onderscheiden, wat de doelen zijn voor de goede chemische en ecologische toestand en welke maatregelen worden getroffen om die goede toestand te bereiken.

Om te komen tot het SGBP is in Nederland gekozen proces waarbij gewerkt wordt van grof naar fijn met drie zogenaamde Decembernota’s (2005-2006-2007). Daarin wordt naast de KRW ook de

uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) meegenomen, gericht op het terugdringen van wateroverlast en –tekort. Verder wordt de planvorming en realisatie rond het GGOR, Natura 2000 en de sanering van verontreinigde waterbodems in de Decembernota’s en het SGBP belicht. Er is dus gekozen voor een integrale benadering van het waterbeheer, waarin wij ons prima herkennen. De komende jaren zal met het concreter worden van de opgave ook het in de KRW belangrijke aspect van burgerparticipatie vorm krijgen. Op dit moment is er al sprake van een Klankbordgroep Rijn-Oost waarin een aantal maatschappelijke organisaties is vertegenwoordigd (landbouw, bedrijfsleven, natuur-milieu-landschap).

Actie:Wij werken actief mee aan het Stroomgebiedbeheersplan van deelstroomgebied Rijn-Oost.

1.8. Leeswijzer voor dit WBP

In hoofdstuk 2 beschrijven we waar we met ons beheer naar toe willen. De indeling in verschillende functies is daarbij een belangrijk onderwerp. Die indeling bepaalt de hoofdrichting van het

waterbeheer. Uiteindelijk gaat het erom overal het GGOR te realiseren, en tegelijkertijd invulling te geven aan de eisen die komen uit WB21 en de KRW. In dit hoofdstuk staat ook welk onderzoek we doen om knelpunten in beeld te brengen en de genomen maatregelen te kunnen verantwoorden.

De hoofdstukken 3, 4 en 5 gaan vervolgens over de maatregelen die we de komende vier jaar willen nemen. Ook de manier van werken en vooral de wijze waarop we keuzes maken, beschrijven we in deze hoofdstukken. Daarbij is gekozen voor een indeling die herkenbaar is voor de doelgroepen en belangen binnen het waterschap. De gedachte was om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de betalende categorieën. Deze indeling is immers ook herkenbaar in het bestuur van het waterschap. Op deze manier geven we zoveel mogelijk invulling aan het idee dat het Waterbeheerplan een product is van het bestuur voor de doelgroepen. Vanwege samenhangen tussen onderwerpen is het niet helemaal gelukt deze indeling consequent door te voeren. Uiteindelijk zijn we tot de volgende clustering gekomen:

Hoofdstuk 3 “Water als bedreiging” is een thema dat alle betrokkenen in ons beheersgebied aangaat.

Het gaat dan over veiligheid tegen overstroming, maar ook over een veilige waterkwaliteit: het water mag geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mensen en dieren.

Hoofdstuk 4 “Water voor wonen, werken en recreëren” gaat over alle activiteiten waar mensen direct mee te maken hebben: werken, wonen en recreëren. Onderwerpen zijn stedelijk waterbeheer, de inrichting van het watersysteem in het bebouwde gebied, het zoveel mogelijk schoon houden van water en het zuiveren van afvalwater. Maar ook gaat het om varen, recreatief medegebruik en

“beleving” van het water.

Hoofdstuk 5 “Water in het landelijk gebied” gaat over het landelijk gebied: over landbouwgronden en over bossen en natuurgebieden. Hoe kunnen we het waterbeheer zo goed mogelijk laten passen bij de functie van een gebied. Hoe houden we het schoon, hoe lossen we knelpunten op en hoe voorkomen we problemen in de toekomst.

In het laatste hoofdstuk 6 “Programma van uitvoering” staat een overzicht van alle acties of

maatregelen die we in de voorgaande hoofdstukken genoemd hebben. Daarbij geven we aan in welk jaar we die maatregelen willen nemen en wat daarvan de kosten zijn. In dit hoofdstuk staat tevens een indicatie van de tariefontwikkeling.

(19)

2.

DOELEN EN KANSEN

2.1. Inleiding

Al eerder in dit WBP meldden we het hoofdstreven van het waterschap: Een optimale aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater van geschikte kwaliteit voor mens en natuur.

In de eerste plaats betekent dit hoofddoel veiligheid. Het waterschapsgebied moet beschermd zijn tegen overstromingen en de kwaliteit van het water moet in ieder geval zo goed zijn dat het geen gevaar oplevert voor de gezondheid van mensen en dieren. In paragraaf 2.2 staat hoe we aankijken tegen de veiligheid.

Wat is een optimale aanwezigheid van water en wat is een geschikte kwaliteit? Dan komen we bij het tweede deel van het hoofddoel. De hoeveelheid water en de gewenste waterkwaliteit zijn niet overal gelijk, maar hangen samen met grondgebruik, grondsoort, ligging en wensen. En natuurlijk is er samenhang met de eisen die gesteld worden, bijvoorbeeld vanuit de KRW en de natuurwetgeving. We hebben de verschillende functies die de provincies hebben toegekend aan de ruimte en het water binnen het waterschap, nauwkeuriger ingevuld. Bij elke functie stellen we ons iets anders ten doel.

Om welke aspecten van het waterbeheer het daarbij gaat, en wat we met die aspecten voor ogen hebben, behandelen we eerst in paragraaf 2.3. Daarna geven we in paragraaf 2.4 aan welke functies we hanteren, waar die voorkomen, en wat we daar precies willen bereiken.

In paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk bekijken we in hoeverre de huidige situatie overeenkomt met de doelstellingen. Dit is nodig om te kunnen constateren waar het waterbeheer nog onvoldoende is en waar dus aanpassingen, wijzigingen of maatregelen nodig zijn. Dat biedt voor ons de kans om het waterbeheer in de richting van ons hoofdstreven om te vormen. De kunst daarbij is die kansen samen met de belanghebbenden te benutten. Daarover gaan de volgende hoofdstukken.

2.2. Veiligheid

Het waterschap wil een grote mate van veiligheid bieden maar kan nooit voor 100% garanderen dat er geen overstroming of wateroverlast plaatsvindt. Daarvoor is de natuur te grillig. Als het waterschap een extra hoge en stevige dijk aanlegt, is de kans dat die dijk doorbreekt kleiner maar zijn de kosten van aanleg en onderhoud erg hoog. Misschien wel hoger dan de economische schade en

landschapsschade die op kunnen treden als de dijk toch een keer doorbreekt. Bovendien is de schade die door wateroverlast veroorzaakt kan worden niet overal gelijk maar afhankelijk van grondgebruik en ligging. Daarom zijn er normen ontwikkeld, gebaseerd op het tegengaan van levensbedreigende situaties voor mensen en dieren en het beperken van de schade. Zie ook de paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4.

Ook de waterkwaliteit kan onveilige situaties opleveren. Bijvoorbeeld onveilig zwemwater. Op locaties die als zwemwater zijn aangeduid, mogen mensen door het zwemmen niet ziek worden. Ook

botulisme (een bacterie in het water die slachtoffers maakt onder watervogels) is een voorbeeld van een onveilige waterkwaliteit. Het gaat daarbij om gezondheid van mens en dier. Deze onveilige situaties willen we zo veel mogelijk voorkomen. En mocht het toch onveilig worden, dan moeten we zo snel mogelijk maatregelen nemen en mensen waarschuwen. Zie verder paragraaf 3.5.

2

(20)

Dijken voor de veiligheid

2.3. Verschillende functies, verschillende doelstellingen

Het Rijk en de provincies hebben in hoofdlijnen de bestemmingen binnen ons waterschapsgebied vastgelegd. Vooral het provinciale beleid, in Drenthe vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en in Overijssel in het Streekplan en het Waterhuishoudingsplan, is voor ons richtinggevend. In ons waterbeheerplan is het provinciale beleid vanuit het watersysteem gezien concreet gemaakt. Het beleid van beide provincies komt op veel punten met elkaar overeen, maar niet op alle. Juist omdat de begrenzing van ons interprovinciale waterschap gekozen is op basis van stroomgebieden, vinden we het niet meer dan logisch dat we één beleid voor het waterschap formuleren. Daarbij moeten soms concessies worden gedaan aan zowel het Drentse als het Overijsselse beleid.

Het waterschapsgebied is zo zorgvuldig mogelijk op basis van het provinciale beleid en kenmerken van het watersysteem, ingedeeld in functies. Een functie is eigenlijk zoiets als de bestemming van het water van een gebied en de bijbehorende belangen. Deze belangen kunnen zowel van economische, ecologische, als van algemeen maatschappelijke aard zijn. Een functie is iets anders dan het feitelijk

(21)

grondgebruik. De functie geeft de actuele of toekomstige (dus: beleidsmatige) bestemming van een gebied, die al of niet overeen komt met het feitelijk grondgebruik. Het waterbeheer zal in de praktijk tot er een Water Op Maat project (paragraaf 5.2.2) is uitgevoerd vaak nog gericht zijn op het feitelijk grondgebruik.

Bij een ‘water’ bestemming gaat het om aspecten zoals de waterhuishouding, de inrichting, het beheer en onderhoud, de waterkwaliteit, de belevingswaarde en het recreatief medegebruik. Deze aspecten hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar.

Aspect waterhuishouding en inrichting

Het waterschap regelt de hoogte van de waterpeilen. Uiteindelijk gaat het ons niet om de hoogte van de waterpeilen in de watergangen, maar om de hoogte van het grondwater tussen de watergangen.

Wij proberen door het regelen van de waterpeilen in de watergangen het grondwater op een niveau te brengen dat het beste past bij de functie van het gebied.

Voor de landbouwgebieden, het stedelijk gebied, de bossen en natuurgebieden in Reest en Wieden is onderzocht wat de optimale grondwaterstand is en wat de gewenste oppervlaktewatersituatie is, zeg maar de gewenste vorm en de inrichting van het water. Samen met de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel en de waterschappen in die provincies, hebben we hieraan gewerkt in het project GGOR Noord Nederland. GGOR is de afkorting van Gewenst (of Gewogen) Grond- en Oppervlaktewater Regime. In dit project hebben we eigenlijk samen het OGOR (het Optimale Grond- en

Oppervlaktewater Regime) vastgelegd, dat hoort bij de functie van een gebied. In overleg bepalen we per gebied het GGOR en de maatregelen die nodig zijn om het GGOR ook daadwerkelijk te

realiseren. Vervolgens bekijken we nadrukkelijk of we dicht genoeg bij onze doelen komen en of de kosten van de maatregelen en van het beheer te verantwoorden zijn. Soms zal het niet lukken de GGOR op deze manier vast te leggen en te realiseren. Dan is er een knelpunt in het grondgebruik en moet de provincie zich nader beraden over de functietoekenning van dit gebied. Het waterschap zal zo’n knelpunt bij de provincie aan de orde stellen.

OGOR GGOR

AGOR

Het Rijk heeft aan de provincies de opdracht gegeven om het GGOR (Gewenst Grondwater en Oppervlaktewater Regime) te bepalen. Met GGOR wordt het regime bedoeld waarbij, na afweging van alle belangen en de kosten – baten verhouding, sprake is van de best haalbare doelrealisatie in een gebied. Met andere woorden: welke

grondwaterstanden streven we na in een gebied en welke maatregelen zijn er nodig om alle aanwezige functies zo goed mogelijk aan bod te laten komen.

Vroeger was GGOR vooral bedoeld om verdroging in natuurgebieden te verminderen. GGOR is echter ook voor landbouwgebieden van belang.

GGOR komt als volgt tot stand: Elke vorm van grondgebruik heeft een eigen Optimaal Grond- en Oppervlaktewaterregime (OGOR). Dat zijn die speciale wateromstandigheden die zorgen voor de beste gewasgroei of voor de juiste randvoorwaarden voor natuurontwikkeling. Het Actuele Grond- en Oppervlaktewaterregime heet AGOR, dat is de huidige situatie. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn niet optimaal als er verschil is tussen het AGOR en het OGOR. Dan gaan we plannen maken, afwegen, overleggen en maatregelen nemen die leiden tot GGOR. Om de gewenste doelrealisatie te bereiken kan het nodig zijn dat het grondgebruik van bepaalde percelen moet veranderen. Op deze wijze heeft GGOR invloed op de ruimtelijke ordening. We kennen in het GGOR traject een Eerste en een Tweede generatie GGOR. Zie voor de uitwerking daarvan paragraaf 5.2.1. Omdat in GGOR belangenafweging plaatsvindt, spreken we liever van Gewogen Grond- en

Oppervlaktewaterregime in plaats van Gewenst.

Intermezzo: doelstellingen grondwaterregime

Het bepalen van het GGOR zoals hiervoor in grote lijnen is beschreven, is onderdeel van de methode WATERNOOD, zie rapport van de STOWA, Instrumentarium Waternood, rapportnr. 2002-35, ISBN- nummer 90.5773.191.6 en informatie op de website van de STOWA onder waternood, www.stowa.nl.

WATERNOOD is een ontwerpmethode voor watergangenstelsels met als uitgangspunt: grondwater als leidraad voor het oppervlaktewater. De principes van WATERNOOD hanteren wij bij het

(22)

ontwerpen van onze verbeteringsplannen, de Water Op Maat-projecten (zie ook paragraaf 5.2.2). We kunnen daarmee steeds beter maatwerk leveren. Vaak zal dit betekenen dat er meer ruimte nodig is voor het oppervlaktewater. Hierdoor wordt het watersysteem minder kwetsbaar.

Met kwetsbaarheid van het watersysteem bedoelen we dat bij extreme situaties het watersysteem niet meer goed functioneert. Als het flink heeft geregend, treden er behoorlijke peilstijgingen op in de watergangen. Dat komt vooral voor in de hellende gebieden. Extreme neerslag leidt tot wateroverlast.

Een voorbeeld is de situatie in het najaar van 1998. Maar ook minder extreme regenval kan leiden tot ongewenste hoge waterpeilen waardoor schade kan ontstaan. En het tegenovergestelde komt ook voor: als het in de zomer een tijdje droog is, ontstaat er watertekort. Het watersysteem reageert dus te snel. Daar wil het waterschap wat aan doen. Wij willen het watersysteem minder kwetsbaar maken, minder snel laten reageren op een flinke regenbui of langdurige droogte en beter in staat de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. En daarbij ook nog bereiken dat we de goede chemische en ecologische toestand halen die nodig is vanuit de KRW.

Aspect beheer en onderhoud

Enige jaren geleden is een begin gemaakt met het zogenaamde gedifferentieerd onderhoud. Dat is onderhoud op maat, met als doel het bieden van kansen aan planten en dieren die in en bij de watergangen leven. De inrichting en functie van een gebied zijn van invloed op de manier waarop we het onderhoud uitvoeren, maatwerk dus. We voeren het onderhoud in beginsel overal gedifferentieerd uit, met als randvoorwaarde dat de waterafvoer en de wateraanvoer zonder problemen kunnen plaatsvinden. Hoe we het onderhoud uitvoeren leggen we vast in een onderhoudsbeheerplan, zie paragraaf 5.5.3.

Aspect waterkwaliteit

Het zorgen voor een goede waterkwaliteit is ook onze taak. Dit gaat verder dan het voorkomen van onveilige situaties, zoals het optreden van botulisme en onveilig zwemwater. We willen ook dat het water voldoende schoon is. Situaties waarbij het water stinkt, het water zuurstofloos wordt zodat de vissen doodgaan, of het water groen ziet van de algen zodat er geen waterplanten meer kunnen groeien, komen gelukkig al bijna niet meer voor en willen we ook in de toekomst voorkomen. Ook mag het water geen schadelijke stoffen bevatten, zoals zware metalen en bestrijdingsmiddelen. We

noemen dit het basisniveau voor de waterkwaliteit. Nu gelden nog de normen die het Rijk in de Vierde Nota Waterhuishouding heeft geformuleerd: het ‘Maximaal Toelaatbaar Risico’ (MTR). Over enige tijd vervallen de MTR normen als gevolg van de invoering van de KRW.

Maar het gaat verder. In het water van sommige gebieden vinden we de natuurwaarde heel belangrijk.

We willen dat daar specifieke planten en dieren in het water voorkomen. In sommige vennen willen we waterplanten die de hoogveenvorming op gang brengt. In sommige beken moeten soorten voorkomen die kenmerkend zijn voor stromend water, zoals kokerjuffers en steenvlieglarven. In de meren en petgaten in Noordwest-Overijssel moet het water zo schoon zijn, dat de otter er weer veilig kan leven.

We noemen dit het ‘hogere ecologische niveau’. De eisen die we aan de wateren stellen, worden ingegeven door de aanwezigheid van bepaalde planten en dieren.. Dit is voor elk watertype anders. In paragraaf 1.6.2 is vermeld dat volgens de KRW onze waterlichamen een goede ecologische toestand moeten hebben. Ook dat is gebaseerd op de aanwezigheid van bepaalde planten en dieren. Zodra voor elk waterlichaam is beschreven wat de goede ecologische toestand is, gaan we ons daarop richten en vervalt het doel van hoger ecologisch niveau. Voor milieuvreemde stoffen hanteren we in gebieden met een natuurfunctie voorlopig nog de normen zoals het Rijk in de Vierde Nota

Waterhuishouding heeft geformuleerd: “Verwaarloosbaar risico” (VR). Ook de VR normen vervallen.

Helaas kunnen we niet zelf alle factoren regelen die de waterkwaliteit beïnvloeden. In onze aanpak van het waterkwaliteitsbeleid volgen we de landelijke insteek om te werken aan een goede

waterkwaliteit :

1. Het tegengaan van lozingen en het voorkomen van verontreiniging door toepassen van goede grondstoffen en schone technologie;

2. Waar mogelijk hergebruik van water en stoffen;

3. Het water dat toch verontreinigd is schoonmaken.

Verderop in paragraaf 4.3 staat hier nog meer over.

Aspect belevingswaarde en recreatief medegebruik

Het waterschap beheert landschapselementen zoals watergangen en waterkeringen. Het belangrijkste doel daarvan is het transporteren van water of het beschermen tegen water. Tegelijk maken

watergangen en dijken deel uit van het landschap. Ze kunnen een cultuurhistorische waarde en een belevingswaarde hebben. Het waterschap wil deze waarden van het landschap in stand houden of vergroten, als dat binnen ons streven en de functie past. Dat betekent bijvoorbeeld dat we nieuwe

(23)

werken zo goed mogelijk proberen in te passen in de omgeving en zo mogelijk het landschappelijke karakter niet aantasten. Bij de inrichting en het onderhoud van wateren, zoals wateren in woonwijken, willen we graag dat dit water er aantrekkelijk uitziet. Bovendien kunnen de watergangen en dijken meestal worden gebruikt voor bepaalde vormen van recreatie. Soms gaat het recreatief medegebruik echter niet samen met de waterhuishoudkundige functie; dan is recreatie daar niet toegestaan. Zie ook paragraaf 4.9.

2.4. De functies nader ingevuld

Wij onderscheiden binnen het waterschap vijf zones (soorten gebieden) die elk hun eigen functie hebben:

A.

Landbouw

B.

Landbouw en landschap

C.

Natuur en landbouw

D.

Natuur en bos

E.

Stedelijk gebied

Vervolgens zijn er functies die in al deze zones voor kunnen komen:

- zwemwateren,

- ecologische verbindingstrajecten, - robuuste verbindingszone, - beken,

- zone van hydrologische beïnvloeding, - grondwaterbeschermingsgebieden, - primaire watergebieden.

De vier zones in het landelijk gebied (zones A t/m D) zijn afgeleid van het ruimtelijk beleid van de provincies Drenthe (het Provinciaal Omgevingsplan POP) en Overijssel (het Streekplan). We hebben gekeken welke aspecten van het waterbeheer bij de zones belangrijk zijn. Op basis daarvan hebben we bepaald welke zones uit Drenthe en Overijssel met elkaar overeenstemmen. In het plaatje hieronder is te zien hoe wij het provinciale beleid in hoofdlijnen hebben vertaald.

Vertaling provinciale zones

(24)

De zones A t/m D zijn zoveel mogelijk begrensd op basis van waterhuishoudkundige kenmerken.

Vaak zijn dit de peilgebieden als kleinste beheersbare eenheid. Als dat noodzakelijk was, hebben we ook andere, logische grenzen getrokken.

Het Panven in zone D (natuur en bos)

In het landelijk gebied moeten we naast de zonering uit het POP van Drenthe en het Streekplan van Overijssel ook rekening houden met andere afspraken en beleid. Van belang zijn de afspraken die gemaakt zijn in het kader van het Gebiedsgericht Beleid Noordwest-Overijssel en de aanwijzing van gebieden in het kader van de Relatienotabeleid. Hierbij zijn namelijk gebieden, meestal

landbouwgebieden, aangewezen voor natuurontwikkeling of reservaatvorming. Hoewel de realisatie (de aankoop van deze gronden) altijd op basis van vrijwilligheid gebeurt, wordt in deze gebieden in feite een functiewijziging voorgestaan. In deze gebieden zullen we niet zonder meer de

waterhuishouding optimaliseren voor de huidige functie. Wanneer het beleid ten aanzien van de functie van een gebied van de verschillende overheden niet of onvoldoende op elkaar is afgestemd, zal het waterschap op basis van waterhuishoudkundige argumenten een keuze maken voor de wijze van beheer van die gebieden.

Zone E (stedelijk gebied) is onveranderd overgenomen uit de beleidsplannen van de provincies. Dat geldt ook voor de functie zwemwater en de primaire watergebieden. Voor de ecologische

verbindingszones is gekeken welke waterschapswatergangen binnen die zones vallen. De zone van de hydrologische beïnvloeding is een nadere uitwerking van de hydrologische aandachtsgebieden van Drenthe en de wateraandachtsgebieden van Overijssel.

Overal in ons beheersgebied komen nog kleine natuurgebieden voor die geen natuurfunctie hebben.

Toch kunnen daar, zeker als ze binnen landbouwgebieden liggen, andere waterbelangen spelen dan in de omgeving. Het waterschap heeft niet de intentie het waterbeheer in deze gebieden actief te verbeteren. Als bescherming of verbetering van deze gebieden mee kan liften bij het uitvoeren van andere maatregelen in de omgeving, zullen we dat uiteraard wel doen. Ook is het zo dat ze door andere maatregelen in of rond het gebied niet mogen verslechteren. Maar deze principes hanteren we eigenlijk overal.

In beginsel geeft de functie-zonering de richting aan van het waterbeheer dat we willen voeren. Dat betekent dat de waterhuishouding bij andere vormen van grondgebruik (bijvoorbeeld een

landbouwperceel in een natuurgebied of een bosje in een gebied met een landbouwfunctie) op termijn niet meer optimaal is. Het resultaat van onze functiedetaillering staat op kaart 2.

De hoofdlijn van de betekenis van iedere functie is hierna verder uitgewerkt.

Zone A: Functie landbouw

Het uitgangspunt van deze zone is: optimaal landbouwkundig gebruik. De waterhuishouding is afgestemd op de landbouw. De grond- en oppervlaktewaterstanden worden uitgewerkt in het GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime). Er is optimale conservering. Wateraanvoer is in beginsel mogelijk voor peilbeheer en beregening.

Bij de inrichting streven we naar het verkleinen van de kwetsbaarheid van het watersysteem. Daarbij worden ook kansen benut voor de ondersteuning van natuurwaarden. We willen de taluds verflauwen tot tenminste 1:2. Dan zijn de taluds stabieler. Het onderhoud is in de eerste plaats gericht op een goede af- en aanvoer van water. Waar het kan, passen we een lagere maaifrequentie toe. Wel willen we overlast door ongewenste uitzaaiing van kruiden beperken.

(25)

Voor de waterkwaliteit streven we, tot er andere normen gaan gelden, naar het basisniveau (MTR).

We plegen geen inspanningen om de belevingswaarde te vergroten. Recreatief medegebruik is overal onder voorwaarden mogelijk: vissen, varen, wandelen en fietsen op schouwpaden. Waar nodig voeren we maatregelen uit om de veiligheid bij recreatief medegebruik te verhogen. Denk hierbij aan het plaatsen van een hek om een gemaal.

Zone B: functie landbouw en landschap

Het uitgangspunt voor deze zone is een gelijkwaardige positie voor landbouw en landschap.

De waterhuishouding is afgestemd op een passende vorm van landbouw. We houden echter ook rekening met andere belangen. Dit wordt verder uitgewerkt in het GGOR. Er is optimale conservering.

De wateraanvoer blijft in het algemeen beperkt tot de huidige mogelijkheden.

Bij de inrichting streven we naar het verkleinen van de kwetsbaarheid van het watersysteem. Met name langs de beken bieden we kansen aan het uitbreiden van natuurwaarden. We willen de taluds verflauwen tot tenminste 1:2. Het onderhoud is gericht op een goede waterafvoer en wateraanvoer en op het vergroten van de belevingswaarden van de watergangen. Wel willen we overlast door

ongewenste uitzaaiing van kruiden beperken.

Voor de waterkwaliteit streven we, tot er andere normen gaan gelden, naar het basisniveau (MTR).

Voor de belevingswaarde proberen we de aantrekkelijkheid van het landschap te vergroten. Dit geldt speciaal voor de beken. Recreatief medegebruik is overal onder voorwaarden mogelijk: vissen, varen, wandelen en fietsen op schouwpaden. Waar nodig voeren we maatregelen uit om de veiligheid bij recreatief medegebruik te verhogen.

Zone C: functie natuur en landbouw

Het uitgangspunt bij deze zone is het versterken van de samenhang tussen natuur en landbouw, waarbij behoud en ontwikkeling van natuurwaarden voorop staan.

Voor de waterhuishouding is de samenhang binnen het gebied en met de aangrenzende gebieden belangrijk: op voorwaarde dat de situatie voor de landbouw niet actief verslechtert, wordt de

waterhuishouding afgestemd op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in het gebied zelf of van aangrenzende gebieden. Dit wordt verder uitgewerkt in het GGOR. Er is optimale conservering van water. De wateraanvoer blijft in beginsel beperkt tot de huidige mogelijkheden.

Bij de inrichting streven we naar het verkleinen van de kwetsbaarheid van het watersysteem en bieden we nadrukkelijk kansen voor de uitbreiding van ecologische waarden en natuurwaarden. Het beheer en onderhoud zijn gericht op een goede waterafvoer en wateraanvoer en op het bereiken van de goede ecologische toestand van de waterlopen.

Voor de waterkwaliteit streven we, tot er andere normen gaan gelden, naar een hoog ecologisch niveau (VR). Het aspect belevingswaarde lift mee met het uitgangspunt bij deze functie. Recreatief medegebruik is onder voorwaarden mogelijk.

Zone D: functie natuur en bos

Het uitgangspunt voor deze zone is het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden.

De waterhuishouding is afgestemd op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met eisen voor houtproductie. Dit wordt verder uitgewerkt in GGOR. Er is optimale conservering van water. Wateraanvoer blijft beperkt tot de huidige mogelijkheden, maar er wordt ook gezocht naar de mogelijkheden voor het beëindigen van de wateraanvoer.

De inrichting is afgestemd op behoud en ontwikkeling van ecologische waarden en natuurwaarden, uitgezonderd de gebieden voor houtproductie. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het bereiken van de goede ecologische toestand.

Voor de waterkwaliteit streven we, tot er andere normen gaan gelden, naar een hoog ecologisch niveau (VR). Het aspect belevingswaarde lift mee met het uitgangspunt bij deze functie. Recreatief medegebruik is niet overal toegestaan, maar wordt afgestemd op de draagkracht en de kwetsbaarheid van het gebied.

Zone E: functie stedelijk gebied

Uitgangspunt bij deze functie is stedelijk gebruik. De functie is toegekend aan de steden en dorpen in ons beheersgebied.

De waterhuishouding is afgestemd op een veilig en duurzaam stedelijk gebruik. Dit wordt verder uitgewerkt in het GGOR. De inrichting, het beheer en het onderhoud sluiten daarbij aan. Daarbij letten we speciaal op de belevingswaarde van de wateren en op het recreatief medegebruik, waarbij ook educatieve doeleinden een rol spelen. Voor de waterkwaliteit streven we, tot er andere normen gaan gelden, naar het basisniveau (MTR).

(26)

Zwemwater bij het Terhorsterzand Functie zwemwater

Deze functie is door de provincies aan bepaalde wateren toegekend. Het waterschap controleert de kwaliteit van het zwemwater. Bij de beoordeling hanteren we normen die door het Rijk zijn

vastgesteld. De resultaten van het onderzoek worden zo snel mogelijk naar de beheerders van de zwemplassen gestuurd en in de pers gepubliceerd.

Functies ecologische verbindingstrajecten en robuuste verbindingszone

Door het Rijk is in het Nationaal Natuurbeleidsplan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld.

Het doel daarvan is de natuur in Nederland veilig te stellen en verder te ontwikkelen. De EHS bestaat uit twee onderdelen: de kerngebieden en de verbindingszones. In de kerngebieden, zeg maar de natuurgebieden, kunnen planten en dieren een levensvatbare populatie opbouwen. De ecologische verbindingszones zijn bedoeld voor de uitwisseling van planten en dieren van het ene kerngebied naar het andere. Dit is nodig om de kans op uitsterven van soorten in een gebied zo klein mogelijk te maken en de kans op vestiging in een ander gebied zo groot mogelijk.

De provincies hebben de ecologische verbindingszones verder uitgewerkt. Ze hebben aangegeven langs welke trajecten de verbindingszones het beste gerealiseerd kunnen worden. Dit kunnen houtwallen en wegbermen zijn, maar ook watergangen die in beheer zijn van het waterschap. Op kaart 2 is aangegeven welke trajecten van watergangen onderdeel vormen van het voorlopige voorkeurstracé voor de ecologische verbindingszones. Het waterschap wil deze watergangen, als de trajecten definitief zijn, op een specifieke manier inrichten. Ook het onderhoud en het beheer is dan gericht op de functie ecologische verbindingszone. Het waterbeheer, zoals de waterpeilen en het regelen van de wateraanvoer en –afvoer, verandert voor deze trajecten niet. Ook stellen we er geen speciale eisen aan de waterkwaliteit.

In het beheersgebied van Reest en Wieden gebied zijn ook twee robuuste verbindingszones gepland.

De tracés zoals die in de Nota Ruimte zijn opgenomen, staan globaal op de functiekaart aangegeven.

De provincies zijn bezig met het uitwerken van die tracés. Daarna gaan wij bepalen hoe onze inzet bij de realisatie van de robuuste verbindingszones zal zijn. Zie verder paragraaf 5.2.5.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er werden weinig koeien voor de melk gehouden, en wat er aan melk werd gebruikt kwam vooral als melk- poeder het land in.. De laatste jaren is dat aan

2. In het in het eerste lid bedoelde besluit is in artikel 1, derde lid, de volgende soort toegevoegd.. De nota van toelichting die onderdeel uitmaakt van het in het eerste lid van

Met betrekking tot de vraag op welke wijze de gunstige staat van instandhouding voor een bepaald habitattype of een bepaalde soort kan worden bereikt, is er in de Nota van

Uitbreiding oppervlakte en verdere kwaliteitsverbetering kan gerealiseerd worden, zodat het gebied in de toekomst een zeer grote bijdrage kan leveren aan het landelijke doel voor

Toelichting Samen met de Weerribben is het gebied de Wieden topgebied voor het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) dat landelijk in een zeer ongunstige staat

Topografische ondergrond: Dienst voor het Kadaster en Openbare Registers, Apeldoorn.. Lage

beoordeling van kiezelalgen in stromende wateren is gebruik gemaakt van de nieuwe maatlat ontwikkeld door Van Dam (2007; zie bijlage VI), omdat de eerdere maatlat voor

Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld, mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbenden niets uit dit document worden verveelvoudigd en/of openbaar worden