• No results found

Ik zette Bart op bed in de hut waar ze meteen met haar balletje begon te spelen. Had ik een kwartier geleden de kapitein kunnen ontlopen toen ik naar beneden ging

om voor de koffie te zorgen, nu stond hij weer voor me met een jasje over zijn

linkerarm geslagen. Hij leek op een deftige kelner zoals hij daar

stond, of op een heer die juist besloten had te gaan wandelen. In zijn andere hand

lag een knoop die hij me toonde alsof hij iets te koop had aan te bieden. Ik was hem

nog steeds dank verschuldigd voor de kat dus stak ik alvast mijn hand uit om jas en

knoop van hem over te nemen.

‘Ik kan het niet zo goed en mijn vrouw vindt het niet prettig als ik met kapotte

kleren aan land ga. De steward is er te nerveus voor.’

Ik had hier wel meer goed te maken dan de aanwezigheid van onze kat. Vanmorgen,

toen ik zijn hut schoonmaakte, had ik weer een zak met snoepjes gevonden op een

van zijn kasten. Ik had er mooi omheen gestoft. Toen ik later al halverwege de trap

was kwam hij me weer achterna, duwde de zak in mijn hand en liet mij verbaasd

achter zonder een woord te zeggen. Een vaderlijk geknip met zijn ogen, dat was er

wel en dat werd nog een keer herhaald, maar wat moest ik daar mee? Er lagen wel

vaker versnaperingen in zijn hut, dan op een stoel, dan weer eens op de tafel en een

keer zelfs in de badkamer. Telkens dribbelde hij als een Sinterklaas achter mij aan.

Daarbij hield hij niet op de zorgen en bewondering voor zijn vrouw uit te spreken.

Ik zag hem zelden op de brug. Soms leek het wel alsof hij niets anders te doen had

dan in zijn hut op mij te wachten. Hij stond er niet bij stil dat ik ook nog gewoon

werknemer was op zijn boot.

Ik had met Wallin op een dag over hem gesproken, dat het zo'n aardige man was

en vast wel een goeie kapitein maar Wallin gaf geen krimp. De eerste stuurman, die

ik nog steeds van elektrische schokken voorzag, liet geen gelegenheid voorbij gaan

om kleine stekelige opmerkingen over hem te maken. Zelf had ik mij een man van

meer allure en aanwezigheid

gesteld, iemand die onder het teken Leeuw was geboren en organiserend rondliep

met veel gevoel voor decor, maar niets van dat alles. Niet eens een uniformpet met

rederij-insigne had ik in al die maanden op dat kalende hoofd gezien. Zelfs de

roestplekken op de scheepswand waren niet verdwenen. Ik had in diverse havens de

toestand van de ‘Cabo Frio’ kunnen vergelijken met schepen van andere rederijen.

‘Gaat u overmorgen ook de wal op, mevrouw?’

‘Als we in de haven aanmeren, natuurlijk wel.’

‘Dat kan ik U helaas niet beloven. U kunt altijd de taxiboot naar het eiland nemen

natuurlijk.’

Verdomme, verdomme, vloekte ik inwendig. Het was niet onprettig om in een

subtropisch klimaat twee dagen buiten de haven te liggen maar meestal liet de agent

ons veel te lang op de post wachten waar ik juist zo naar uitkeek.

Ik beloofde hem de jas diezelfde dag nog in orde te maken. Als hij nou maar die

Spaanse agent eens onderhanden wilde nemen. Wanneer ik in zijn plaats was, zou

ik nu alvast een telegram sturen met het dringende verzoek alle post onmiddellijk af

te leveren zodra de ‘Cabo Frio’ voor anker ging. Dat zou tenminste enige troost zijn

voor het op de rede liggen.

Na de koffie ging ik aan dek. Op de kaart had ik gezien dat we in de buurt van de

eilandengroep waren. Ik haalde diep adem en liet de zon op mijn gezicht schijnen.

Ik zou Max vragen om zo een foto van mij te maken, liefst met de bergen van Tenerife

op de achtergrond en de zonnestralen op het watervlak, nog net een stukje van de

reling zichtbaar waar ik tegenaan zou leunen. Die foto zou ik bij een brief aan zijn

moeder voegen. Achter me hoorde ik de deur van de machinekamer opengaan. Een

gedeelte van het helse kabaal kon even ontsnappen.

‘Waar de blanke top der duinen,’ zong Berend toen hij mij zag. Ik draaide me naar

hem toe. Zijn bril was door de warmte in de machinekamer tot halverwege zijn neus

gezakt.

‘We komen morgen pas aan. Eerst gaan we voor anker,’ haastte ik mij te zeggen.

‘Alweer? Moet ik verdomme weer in die klote taxiboot?’

‘Vind jij dat ook zo akelig?’

‘Akelig? Hoe zo? Ik heb geen zin in die extra kosten. Wat is dit toch voor een

zeikrederij? Weet je wat het kost als je zelf de overtocht moet organiseren?’

‘Je hoeft de boot toch niet zelf te betalen.’

‘Nee, als ik iedere avond om twaalf uur op de kade sta natuurlijk niet maar daar

heb ik nou juist geen zin in. Ik heb hier wel wat anders aan m'n kop.’

Berend trok zijn hemd uit en veegde er mee over zijn gezicht. Ik kon nu goed zien

dat hij een te dikke buik had en hoe de huidplooien over zijn broekriem puilden. Net

de buik van een boeddhabeeld. Max was mooi atletisch gebouwd.

‘Wat doe je dan zolang op het eiland?’

Hij keek me met een wat merkwaardige blik aan. Het hoofd hield hij scheef en