‘En wie weet, misschien is er nog wel een lekkere mokkel. Daar loopt er een rond,’
hij keek om zich heen en zag dat Lies haar aandacht op iets anders
richtte, ‘die heeft zulke tieten.’ Hij opende zijn grote handen om het formaat te
onderstrepen. Hij beende weg in de richting van de Noren.
‘Ach, ze bedoelen het goed,’ zei Max, ‘maar verwonder je niet als ze straks met
de dagsluiting aan komen.’
Terstond kwam Tufte met licht gebogen hoofd en een fraaie glimlach om zijn
mond naar Max. Er werd vriendschappelijk een arm om zijn schouder gelegd. Of hij
het gezelschap iets uit de bijbel wilde voorlezen? Max stribbelde beleefd tegen,
verwees naar anderen die dat beslist veel beter konden, maar wij hadden de goden
verzocht. De greep van Tufte werd iets vriendelijker, maar ook nadrukkelijker. Het
was hem opgevallen dat Max zo'n mooie stem had.
Iedereen ging om de pingpongtafel zitten. Tufte opende met een gebed waarbij
hij zijn ogen stijf dicht kneep. De echtparen van de missie volgden zijn voorbeeld.
Ik zat tussen Max en de Amsterdammer en voelde me niet op mijn gemak in de
plechtstatige sfeer die nu gecreëerd werd. Tufte stond op en liep met de bijbel in de
hand rond de tafel naar Max toe. Intussen vertelde hij dat deze jonge en gelukkige
Nederlander graag een stichtelijk woord tot ons wilde richten. Het boek werd Max
opengeslagen overhandigd. Een van de Noren keek naar het plafond alsof het woord
daar vandaan moest komen. Ik dacht aan Berend die vast en zeker in een spannende
omgeving een avontuurlijke avond zou hebben. Ik zou met geen woord over dit
bezoek reppen.
‘Maar dat is Nederlands,’ riep Max terwijl Tufte alweer naar zijn stoel liep.
‘Dat is juist goed. Het is immers je eigen taal, je kunt er je hart in leggen.’
Ik wilde niet luisteren naar de tekst en toch kroop
de aangename stem van Max door mijn hele lijf zodat ik kippevel kreeg. De woorden
werden omringd met warmte en heimwee naar iets dat onbereikbaar leek. De
uitvarende schepen die hij zo vaak had nagestaard. Ik hield mijn hoofd gebogen. In
de drukte van Chicago had ik mij in een totaal andere wereld gevoeld, maar hier was
het alsof duizenden kilometers overbrugd werden en ik weer in Limburg in de kerk
zat. Vanuit mijn ooghoeken keek ik naar Max.
De tocht naar de bar, die per auto werd gemaakt, ontging me grotendeels. Piet en
Lies praatten onophoudelijk. Achter ons reden de Herings met twee Noren op de
achterbank. Tufte had vriendelijk afscheid van ons genomen en hoopte ons de
komende dagen weer te zien. De anderen hadden met ons het pand verlaten, maar
verkozen een andere bestemming. Piet vertelde over zijn voetbalactiviteiten en hoe
hij zich op zondag met de boys vermaakte.
‘En dan drive ik intussen gezellig wat met de car door de city,’ vertelde Lies. Max
en ik zaten hand in hand op de achterbank. De jas had ik tussen ons ingelegd. Af en
toe voelde ik zijn hand warm over mijn bovenbeen gaan. Wat suf en vermoeid liet
ik mij rijden. Nachtelijk Amerika trok aan mij voorbij.
De bar die we binnen gingen in een smalle straat was donker, klein en propvol
Mexicanen. Er steeg een gejoel op. Pete leek wel een held die op handen binnen
werd gedragen. Lies zag het met open mond aan. Wij werden joviaal begroet want
het heldendom van Piet, waar het op gebaseerd was weet ik niet, straalde ook op ons
af. Larry Herings zou tot laat in de avond de glimlachende man blijven die door
hogere doelen in dit lawaai terecht was gekomen. Een vrouw danste op gitaarmuziek.
We werden weer uitbundig
teerd nadat Piet luidruchtig kond had gedaan van ons drie weken oude huwelijk. Er
moest op gedronken worden. Een oudere vrouw trok mij naast zich op de bank en
wenkte een bediende. Iemand gaf mij een glas drank waar een olijf in dobberde. Met
moeite kreeg ik de eerste slok door mijn keel, maar de vrouw maande mij tot
doorzetten. Na enige tijd was Max ergens tussen de mannen verdwenen. Ik hoopte
dat hij van tijd tot tijd aan me zou denken. Het leek steeds drukker en warmer om
mij heen te worden. Ik herinnerde mij de geur van het wafeltjeslinnen en de kleuren
van het perlgaren. Niets daarvan was hier terug te vinden. Zweet en dranklucht waren
om mij heen. Ik probeerde mij het tijdsverschil met Nederland voor de geest te halen.
Gingen ze thuis nu slapen of stonden ze juist op? Maar het was alsof ik weg zonk in
een warm bad van tranen. Ik liet ze onbelemmerd stromen en zwom in de zee die
langzaam om mij heen ontstond. Ik voelde mij vrij, licht en gelukkig. De vrouw naast
mij deed verwoede pogingen om mij iets duidelijk te maken. Ik zag nog dat ze aan
het witte vest van Lies trok. Ik hou van Holland, neuriede het door mijn hoofd. De
steeds luider wordende stem van de vrouw hinderde mij bij het zoeken naar de juiste
woorden.
‘Hoe laat is het eigenlijk?’
‘Tijd om te ontbijten. Je moet er nu echt uit.’
Ik vroeg mij af waar Lies en de Mexicaanse waren gebleven.
‘Hoe ben ik in bed gekomen?’
‘Als een engelbewaarder heb ik je aan boord gebracht. Je had iets teveel tequila
gedronken.’
Ik deed moeite om mij het verloop van de avond te herinneren, maar bij het witte
In document
Rosalie Sprooten, ...De pest voor een schip · dbnl
(pagina 104-107)