• No results found

Terra sigillata

6.3.4 Metaal M. Hendriksen

Tijdens het veldwerk is met behulp van een metaaldetector, tijdens de aanleg, het couperen en afwerken van sporen metaal aangetroffen. Een deel van deze vondsten is afkomstig uit een Romeinse context of is in de Romeinse tijd te dateren.119

Afb. 6.48 Onderzijde van ijzerrijke smeedslak vondst 898 (spoor 17020, Romeinse kuil) waaraan leem van de haardbodem hecht.

117 De Clercq 2009, 336. 118 Hier is alleen een overzicht

gegeven van de resultaten die betrekking hebben op de Romeinse sporen, het dige rapport is terug te vinden in bijlage 7. 119 Hier is alleen een overzicht

gegeven van de resultaten die betrekking hebben op de Romeinse sporen, het dige rapport is terug te vinden in bijlage 8.

Bij de aanleg van werkput 19 is een ijzeren staafje (vondst 74) aangetroffen waarvan de functie niet meer kan worden achterhaald. Net als van een plaatje (vondst 107, waterput structuur 52), dit komt vanwege het sterk fragmentarische karakter van deze vondsten.

In totaal zijn 26 ijzeren nagels en nagelfragmenten verzameld (tabel 6.05). Deze hebben een vierkante doorsnede en zijn handmatig gesmeed. Handmatig vervaardigde nagels worden pas vanaf het midden van de 19e eeuw verdrongen door machinaal getrokken draadnagels.120 Tien nagels (vondst 315, 425, 435, 459, 690, 923) zijn gevonden in paalkuilen die hebben toebehoord aan Romeinse gebouwstructuren (structuur 12, 13, 21, 25, 27). In totaal 14 exemplaren (vondst 619, 626, 785, 925) zijn afkomstig uit paalkuilen die niet aan een structuur kunnen worden toegewezen en twee stuks uit kuilen (vondst 484, 836). Zie onderstaande tabel.

vondst context spoor aantal structuur

315 paalkuil 19219 1 27

425 paalkuil 20024 2 13

435 paalkuil 21085 1 12

459 paalkuil 21026 3 13

484 kuil 19009 1

619 paalkuil 20147 1 losse paalkuil

626 paalkuil 20131 6 losse paalkuil

690 paalkuil 19138 1 21

785 paalkuil 20233 3 losse paalkuil

836 kuil 19171 1

923 paalkuil 18135 2 25

925 paalkuil 18024 4 losse paalkuil

In de vulling van een Romeinse waterput structuur 50 zijn drie metalen voorwerpen (vondst 934) gevonden (afb. 6.49). De functie van een ijzeren conische 10,5 centimeter lang object en een ijzeren staaf van 36,5 centimeter lengte is onduidelijk. Aan het platte uiteinde van het conische exemplaar lijkt een braamrand aanwezig te zijn die mogelijk door hamerslagen is ontstaan. Een van de uiteinden van de lange staaf bestaat uit een platte bolvormige knop. Mogelijk gaat het hier om zogenoemde haarijzers die gebruikt werden voor het aanscherpen van zeisen en zichten. Het derde voorwerp is een circa 16 centimeter lange bijl met daaraan een rechte snijkant. De bijl weegt ruim 1130 gram en blijkt lastig te classificeren. Qua vorm komt deze het meest overeen met die van het Manning type 3 dat gedateerd wordt in de laat Romeinse periode.121

Twee bijlen zijn aangetroffen in een greppel (vondst 213) en paalkuil (vondst 251) (afb. 6.50). De bijl uit greppel structuur 104 is van het Manning type B5 of B6 en dateert uit de 4e eeuw. De greppel bevindt zich in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied, op ruim 150 m ten noorden van de Romeinse weg en enclosure. De lengte van de bijl bedraagt circa 15,5 centimeter en het gewicht is 640 gram. Hiermee behoort deze bijl tot het lichtere type.122

120 Janse 2004, 33. 121 Manning 1985, 14-16. 122 Manning 1985, 15-16. Tabel 6.05 Aangetroffen nagelfragmenten en hun context.

Afb. 6.49 Metaalvondsten uit de waterput, structuur 50.

Afb. 6.50 Twee Romeinse bijlen.

Afb. 6.51 Röntgenafbeelding van de pot met daarin de ijzeren fibula (vondst 280) (Foto: Restaura).

Beide bijlen zijn sterk aan corrosie onderhevig geweest waardoor het gewicht waarschijnlijk iets is afgenomen. Wel duidelijk waarneembaar is dat de snijkanten een radius hebben. Het exemplaar afkomstig uit paalkuil spoor 17068 weegt ruim 2000 gram en meet circa 24 centimeter in lengte. Het is een bijl waarbij zowel boven als onder bij het steelgat schachtvleugels of wangen zichtbaar zijn. Dergelijke bijlen zijn gebruikt gedurende de 2e tot 4e eeuw.123 Gezien het gewicht is de bijl prima geschikt geweest voor zware werkzaamheden. Met het vierkante uiteinde van de bijl kon deze ook als hamer worden gebruikt. De paalkuil waarin deze bijl is aangetroffen bevindt zich in het wegtracé, ten noorden van de enclosure.

Een bronzen munt (vondst 231) is afkomstig het brandrestengraf uit structuur 78. Het betreft een niet nader te determineren as uit de 1e of 2e eeuw. Van de vier gevonden fibulae zijn 3 individuen van koperlegering en een exemplaar van ijzer vervaardigd. Twee fibulae zijn afkomstig uit brandresten-graven. Een ijzeren exemplaar (vondst 280) afkomstig uit structuur 76 werd aangetroffen in een aardewerken pot. Op een röntgenfoto is de fibula uit een brandrestengraf (structuur 76) vanaf de zijkant te zien (afb. 6.51). Deze is met een lengte van circa 8 centimeter een vrij fors exemplaar. De fibula heeft een opengewerkte naaldhouder en een rechte beugel met scherpe knik. Mogelijk is over de veerspiraal een huls aangebracht. Opengewerkte naaldhouders zijn kenmerkend voor fibula uit de vroeg-Romeinse tijd. Gezien de combinatie van de zichtbare stijlkenmerken handelt het hier om een hulsspiraaltype.124 Het andere exemplaar (vondst 290) is afkomstig uit brandrestengraf structuur 74 en betreft een zeer gefragmenteerde schijffibula van het type Riha 7.13. Op enkele resterende fragmentjes is een verdeling zichtbaar van klein vierkantjes die zijn opgevuld met zwart, rood wit en groen emaillen. Deze zogenoemde millefiori fibula is vervaardigd tussen 150 en 300.125 Twee fibulae (vondst 89) zijn gevonden in paalkuil spoor 19135, die niet tot een structuur kan worden gerekend (afb. 6.52). Het zijn kleine draadfibulae met hoekig gebogen beugel en D-vormige beugeldoorsnede. Ondanks dat ze gelijkenissen tonen met een Van Buchem 22C handelt het hier om een veel jonger subtype dat gedateerd moet worden in de periode 180-280.126 De beide naaldhouders en naalden ontbreken. Mogelijk is een los fragmentje een deel van een fibulanaald geweest.

123 Pietsch 1983, 13. 124 Een vergelijking met Riha

type 4.1 en 4.2. 125 Riha 1979, Tafel 61, afb.

1607.

126 Van Thienen / VanHoutte 2009, 142-152.

Afb. 6.52 Twee draadfibulae uit de periode tussen 180 en 280.