• No results found

Hoofdstuk 5. Individuele verwijtbaarheid en collectieve verantwoordelijkheid

5.3 Medisch tuchtrecht en collectieve verantwoordelijkheid in het Verenigd

In het Verenigd Koninkrijk kan een klacht over een arts worden ingediend bij de General Medical Council (hierna: GMC). De GMC is de onafhankelijke toezichthouder voor artsen en heeft als doel de gezondheid en veiligheid van het publiek te bewaken. De grondslag voor de GMC is de Medical Act 1983.86 Is er volgens de GMC reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de arts om zijn beroep uit te oefenen, zal de zaak worden voorgelegd aan een Fitness to Practice Panel (hierna: FTP Panel) voor een hoorzitting.87 De GMC is dus altijd klager. De FTP dient te beoordelen of de arts in staat is zijn beroep uit te oefenen. Een arts kan niet meer in staat zijn het beroep uit te oefenen vanwege zes redenen genoemd in artikel 35C lid 2 van de Medical Act.88 Het kan gaan om wangedrag, gebrekkige uitvoering van zijn beroep, een veroordeling of waarschuwing op grond van het Britse strafrecht internationaal strafrecht, een gebrekkige fysieke of mentale gezondheid, of een uitspraak van een andere bevoegde instantie dat de arts zijn beroep niet meer naar behoren kan uitoefenen.

Alleen een FTP Panel is bevoegd om te oordelen dat het opleggen van een maatregel, zoals schrapping uit het register of een schorsing, geboden is.89 Het tuchtprocesrecht is neergelegd in General Medical Council (Fitness to Practice) Rules 2004 en betreft regels over onder andere het beoordelen van bewijs en de rechten van betrokken partijen.90 Zonder teveel in te gaan op de procedure aldaar, is de toegang tot de tuchtrechter in het Verenigd Koninkrijk minder direct dan in Nederland. Doordat de klacht van een patiënt eerst bij de GMC

85 A. Rube, Tuchtrecht in de gezondheidszorg: tijd voor verandering, TvGR 2013, nr. 3, p. 246-256. 86

Medical Act 1983

87 A. Rube in Jaarverslag Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg en het College van Medisch Toezicht 2014, p.

14.

88 Artikel 35C lid 2 Medical Act 1983.

89 A. Rube in Jaarverslag Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg en het College van Medisch Toezicht 2014,

p. 14 en How to complain about a doctor p. 06, via http://www.gmc- uk.org/How_to_complain_about_a_doctor_in_England_0914.pdf_48911926.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2015.

90

General Medical Council (Fitness to Practice Rules) 2004, No 2608, via http://www.gmc- uk.org/about/legislation/ftp_legislation.asp, geraadpleegd op 8 mei 2015.

binnenkomt en wordt onderzocht, en van het oordeel van de GMC afhangt of de zaak wordt voorgelegd aan de tuchtrechter, vindt als het ware een selectie aan de poort plaats. Een klacht indienen gaat echter op eenzelfde manier als in Nederland. De klager dient een klachtformulier in te vullen met daarin onder andere de gegevens van de betrokken arts en informatie over het incident wat heeft geleid tot de klacht. Het voorbeeldformulier van de GMC geeft de optie gegevens van een tweede betrokken arts in te vullen, net als een situatie waar meerdere artsen betrokken zijn. In dat laatste geval dient de klager een volgend formulier met gegevens aan het originele formulier te hechten.91 Net als in Nederland dient de klager dus voor elke betrokken arts de gegevens aan te dienen en een beschrijving te geven van de klachtwaardige gebeurtenis, waardoor de klager meent dat de arts niet meer in staat is zijn beroep uit te oefenen. Ook in het Verenigd Koninkrijk staat de individuele beroepsbeoefenaar centraal: beoordeeld dient te worden of de arts nog in staat is zijn beroep uit te oefenen.92

In België kunnen klagers zich wenden tot de Orde van Geneesheren. Het wettelijk kader van de Orde is neergelegd in het Koninklijk Besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren.93 De Orde bestaat uit een aantal organen te weten 10 provinciale raden, een Franstalige en Nederlandstalige Raad van beroep en de Nationale Raad. Uit artikel 15 lid 2 van het K.B. volgt dat de Nationale Raad de regels van de medische plichtenleer vaststelt. Artikel 6 lid 2 van het K.B. bepaalt dat de provinciale raden belast zijn met het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen wanneer artsen fouten begaan bij de uitoefening van hun beroep of naar aanleiding ervan, en bij zware fouten gepleegd niet in de hoedanigheid als arts wanneer die fouten de eer of waardigheid van het beroep kunnen aantasten. Optreden tegen overtredingen van de plichtenleer kan de provinciale raad ambtshalve maar dit kan ook naar aanleiding van een klacht van een patiënt.94

Klagers worden niet bij de procedure betrokken. De raad informeert klager alleen over de stand van zaken van de behandeling van de klacht. De eventuele disciplinaire sanctie wordt

91 GMC Complaint form, viahttp://www.gmc-

uk.org/How_to_complain_about_a_doctor_in_England_0914.pdf_48911926.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2015.

92

Zie http://www.mpts-uk.org/decisions/fitness_to_practise_decisions.asp voor uitspraken van de tuchtrechter. Deze betreffen allemaal individuele artsen waaruit ook het individuele karakter van het tuchtrecht in het Verenigd Koninkrijk kan blijken.

93

Koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren.

94

niet medegedeeld.95 Uit artikel 24 paragraaf 1 alinea 2 van het K.B. volgt dat de provinciale raden zitting houden met gesloten deuren. Zonder ook hier uitgebreid de tuchtrechtelijke procedure te beschrijven kan geconcludeerd worden dat de positie van klager in het Belgisch tuchtrecht te wensen overlaat. In de wet worden patiënten niet als aparte groep klagers aangemerkt, maar als ‘een derde’ die een verzoek kunnen doen tot optreden van de provinciale raad.96 In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk of Nederland zijn voor Belgische klagers geen tot weinig aanknopingspunten te vinden voor het indienen van een klacht. Waar in de andere twee landen met voorbeeld-klachtformulieren wordt gewerkt, volstaat de website van de Orde met een korte, klein gedrukte melding dat een aan de Orde van geneesheren gerichte klacht die aanleiding kan geven tot disciplinair onderzoek tegen één of meerdere artsen, de identiteit van de klager dient te bevatten en de klacht wordt voor behandeling toegezonden aan de provinciale raad van inschrijving van de betrokken arts.97 Ook in dit systeem hebben klagers dus ook de mogelijkheid een klacht in te dienen tegen meerdere betrokken artsen, maar zijn van alle betrokken artsen de gegevens nodig. De Belgische jurisprudentie ten aanzien van het medisch tuchtecht is beperkt toegankelijk. Uit de Code van de geneeskundige plichtenleer en het hiervoor beschrevene zou ik toch willen concluderen dat ook in België de individuele verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar centraal staat. Zo zijn de regels uit de Code gericht tot de individuele arts en zijn de deontologische regels ook van toepassing op artsen die een professionele samenwerking zijn aangegaan.98

5.4 Tussenconclusie

Het tuchtrecht en de bijbehorende normen zoals geregeld in de Wet BIG zijn individueel van aard. Er moet een persoonlijk verwijt kunnen worden gemaakt aan de kant van de betrokken beroepsbeoefenaar. Uit de verschillende rapporten en evaluaties die zijn uitgebracht met betrekking tot het tuchtrecht neergelegd in de Wet BIG, alsmede de literatuur blijkt dat een collectieve verantwoordelijkheid een goed initiatief zou zijn voor de positie van de klager in het tuchtrecht.

95 Via http://health.belgium.be/eportal/Aboutus/crossborder_healthcare/foreignvisitors/patient-rights/How-to-

file-a-complaint/19089748_NL?ie2Term=visa&ie2section=83&fodnlang=nl#.VWLlcULGpYM , geraadpleegd op 9 mei 2015.

96 Artikel 20 paragraaf 1, Koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren. Opmerkelijk is dat

deze groep als laatste in de rij van mogelijkheden tot het aanzetten van optreden van de provinciale raad wordt vermeld.

97 Website Orde van Geneesheren, https://ordomedic.be/nl/nationale-raad/contact/, geraadpleegd op 9 mei

2015.

98

De argumenten voor een collectieve verantwoordelijkheid in het tuchtrecht zijn te vinden in de problematiek die zich in zowel het civiele als tuchtrecht voordoet. Deze is in voorgaande hoofdstukken besproken dus volstaat het hier te concluderen dat het voor patiënten en nabestaanden een zeer lastige opgave kan zijn om te achterhalen welke beroepsbeoefenaar wat voor aandeel in het klachtwaardige handelen heeft gehad. In het civiele recht kan de patiënt zich wenden tot het ziekenhuis waar iets is fout gegaan bij de behandeling en hoeft dan niet de schadeveroorzakende persoon aan te wijzen.

Met een collectieve verantwoordelijkheid in het tuchtrecht zou de patiënt de instelling of maatschap waar de behandeling heeft plaatsgevonden verantwoordelijk kunnen stellen, in het geval het niet duidelijk is welke beroepsbeoefenaar verantwoordelijk is voor de tekortkoming. Maar er bestaan ook een aantal bezwaren tegen collectieve verantwoordelijkheid in het tuchtrecht. Zo neemt het feit dat meerdere beroepsbeoefenaars betrokken zijn bij een behandeling niet weg dat ieder daarin een eigen aandeel in heeft gehad en dat elk van die bijdragen onderwerp van toetsing moet kunnen zijn. Daarnaast dringt bij collectieve verantwoordelijkheid het gevaar op dat individuen zich gaan verschuilen achter het collectief en daar komt nog bij dat het collectief zich moeilijk laat definiëren.

Het doel en de uitgangspunten van het tuchtrecht laten invoering van een collectieve verantwoordelijkheid mijns inziens niet toe. Is een maatregel in een bepaald geval passend, dan wordt deze aan de instelling opgelegd en tegen de beroepsbeoefenaar wordt niets ondernomen, terwijl elke beroepsbeoefenaar een eigen aandeel in de behandeling heeft gehad. Daar recht tegenover staat het geval waarin normoverschrijding geheel te wijten is aan puur individueel handelen. In zo’n geval worden met een collectieve verantwoordelijkheid andere beroepsbeoefenaren tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor handelen van een ander. Het kan dus voorkomen dat een maatregel wordt opgelegd aan iemand die zijn werk met voldoende kwaliteit en zorgvuldigheid heeft gedaan. Ook dit strookt met het doel van het tuchtrecht.

Op grond van de bezwaren tegen een centrale verantwoordelijkheid in het tuchtrecht ben ik van mening dat een volledige invoering hiervan niet wenselijk is. Weliswaar brengt dit voordelen met zich mee; klager hoeft niet meer uit te zoeken welke van de betrokken beroepsbeoefenaren waarvoor verantwoordelijk is geweest en het biedt een oplossing voor de situaties waarin kwalitatief onverantwoorde zorg komt door bijvoorbeeld de organisatie van de maatschap. Deze voordelen wegen echter niet op tegen de nadelen die invoering met zich meebrengt ten aanzien van het doel van het tuchtrecht. Om de individuele

verantwoordelijkheid verder op te rekken naar situaties waar normschending te wijten is aan puur individueel handelen gaat te ver.

Ook bij de hoofdelijke aansprakelijkheid van leden van een maatschap kan naar mijn mening niet worden aangesloten. Als de maatschap als zodanig verantwoordelijk wordt gehouden bestaat de kans dat andere beroepsbeoefenaren tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor het handelen van een ander en wordt dus voorbij gegaan aan de individuele verwijtbaarheid als uitgangspunt van het tuchtrecht. Bij de andere twee mogelijkheden benoemt door de Hoge Raad, dient de klager alsnog te weten wie ten tijde van het klachtwaardige handelen lid van de maatschap waren en ten slotte wie als feitelijke opdrachtnemer was aan te merken. In deze twee situaties bestaat weer het gevaar dat andere beroepsbeoefenaren die betrokken waren bij de behandeling niet ter verantwoording worden geroepen.

Nu een collectieve verantwoordelijkheid, op dit punt, niet de oplossing is, dient deze ergens anders te worden gezocht? De Die en Kastelein stelden een grotere rol van de IGZ voor. De IGZ zou na inschakeling door de tuchtrechter, naar aanleiding van een onderzoek naar de feitelijke toedracht van de klacht en het handelen van alle betrokkenen, een klacht kunnen indienen tegen de overige betrokkenen, waarna de tuchtrechter kan besluiten de zaken gezamenlijk te behandelen. Naar aanleiding van dit voorstel wierp de vraag zich op wie dan moet kunnen vaststellen welke beroepsbeoefenaren nog meer bij de procedure moeten worden betrokken. De minister gaf aan dat dit naast de IGZ ook de vooronderzoeker of de tuchtrechter kan zijn. Toekennen van deze rol aan de tuchtrechter kan echter de schijn van onpartijdigheid opwekken en daarom overwoog De Die het toekennen van deze bevoegdheid aan de vooronderzoeker. Voortbordurend op dit voorstel opperde Rube de vooronderzoeker los te maken van het tuchtcollege, en deze een rol te geven als onafhankelijke ‘openbare aanklager’ in het tuchtrecht.

Een vergelijking met het tuchtrecht in het Verenigd Koninkrijk en België leverde geen grond voor een concrete oplossing op. De toegang tot de tuchtrechter is in het Verenigd Koninkrijk minder direct dan in Nederland, doordat de klacht eerst bij de GMC binnenkomt en van het oordeel van de GMC afhangt of de zaak wordt voorgelegd aan de tuchtrechter. Er vindt dus als het ware selectie aan de poort plaats. Een klacht indienen gaat echter op eenzelfde manier als in Nederland. Het voorbeeldformulier van de GMC geeft de optie gegevens van een tweede betrokken arts in te vullen, net als een situatie waar meerdere artsen betrokken zijn.

Net als in Nederland dient de klager dus voor elke betrokken arts de gegevens aan te dienen en een beschrijving te geven van de klachtwaardige gebeurtenis. Ook in het Verenigd Koninkrijk staat de individuele beroepsbeoefenaar centraal: beoordeeld dient te worden of de arts nog in staat is zijn beroep uit te oefenen.

In België laat de positie van klagers in het tuchtrecht te wensen over. In de wet worden patiënten niet als aparte groep klagers aangemerkt, maar als ‘een derde’ die een verzoek kunnen doen tot optreden van de provinciale raad. In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk of Nederland zijn voor Belgische klagers geen tot weinig aanknopingspunten te vinden voor het indienen van een klacht. De website van de Orde volstaat met een korte, klein gedrukte melding op de contact pagina van de Orde. Daarnaast staat in België ook het handelen van de individuele beroepsbeoefenaar centraal.