• No results found

Centraal in dit onderzoek stond de klager in het medisch tuchtrecht zoals neergelegd in de Wet BIG. De onderzoeksvraag luidde als volgt:

Dient, ter verbetering van de positie van de klagende patiënt, een vorm van collectieve verantwoordelijkheid in het medisch tuchtrecht te worden ingevoerd? In hoeverre is dit mogelijk zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen van het tuchtrecht?

In het bijzonder stond de situatie centraal waar bij het klachtwaardige handelen meerdere beroepsbeoefenaren zijn betrokken. In zo’n geval kan het voor klager een lastige opgave zijn om uit te zoeken welke beroepsbeoefenaar waarvoor verantwoordelijk is geweest. Uit hoofdstuk 2 bleek dat het tuchtrecht tot doel heeft de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken, met als sanctie disciplinaire straffen. Deze straffen kunnen alleen worden opgelegd aan individuele beroepsbeoefenaars. Bij de beoordeling of een tuchtnorm is geschonden wordt gekeken naar het handelen van de betrokken beroepsbeoefenaar; de klacht moet dus zijn gericht tegen een met naam genoemde individuele beroepsbeoefenaar. Het in de Wet BIG geregelde tuchtrecht en de tuchtnormen hebben een individueel karakter, centraal staat de persoonlijke verwijtbaarheid.

In de praktijk wordt steeds vaker samengewerkt bij een medische behandeling. Uit hoofdstuk 3 werd duidelijk dat de tuchtcolleges hebben geprobeerd het beginsel van de persoonlijke verwijtbaarheid nader uit te werken, maar dat er nog geen sprake is van aanvaarding van een collectieve verantwoordelijkheid Zo kunnen leden van een maatschap ieder afzonderlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de wijze van praktijkvoering en daarmee voor het gevoerde beleid ten aanzien van de patiënt. Bij het indienen van een klacht over de behandeling door meerdere leden van een maatschap, dient de klager echter nog steeds uit te zoeken welke beroepsbeoefenaar waarvoor verantwoordelijk is geweest, en tegen iedere beroepsbeoefenaar afzonderlijk een klacht in te dienen. Indien de klachten nauw genoeg met elkaar samenhangen, kunnen ze gezamenlijk worden behandeld, maar het opleggen van een eventuele maatregel gebeurt voor elke beroepsbeoefenaar apart.

In hoofdstuk 4 zijn de standpunten in de literatuur en de rapporten die zijn uitgebracht ten aanzien van collectieve verantwoordelijkheid besproken. Hieruit bleek dat de commissie Huls al in 2006 een voorstel deed tot het invoeren van de mogelijkheid een klacht in te dienen tegen een groep beroepsgenoten. In 2008 gaf de toenmalig Minister van VWS aan dat het inderdaad wenselijk was dat de mogelijkheid werd geopend om een klacht in te dienen tegen een collectief van beroepsbeoefenaars. Op verzoek van de klager of ambtshalve door het tuchtcollege zou tot aan de behandeling van de klacht ter zitting de omvang van de klacht kunnen worden gewijzigd. Het werd wenselijk geacht beroepsbeoefenaren tegen wie de klacht aanvankelijk niet was gericht zouden ook in de procedure te betrekken. Ook in de tweede evaluatie van de Wet BIG van oktober 2013 wordt voorgesteld dat de omvang van de klacht moet kunnen worden gewijzigd hetzij op verzoek van de klager, hetzij ambtshalve door de vooronderzoeker van het tuchtcollege. Blijkt tijdens het vooronderzoek of in de schriftelijke behandeling van de klacht dat problemen in de afstemming of samenwerking tussen de beroepsbeoefenaren onderling een rol spelen of blijken te spelen, is het wenselijk dat ook de beroepsbeoefenaar tegen wie de klacht aanvankelijk niet was gericht in de behandeling van de klacht wordt betrokken. Directe aanleiding voor een collectieve tuchtrechtelijk verantwoordelijkheid is er echter nog niet; eerst dient ervaring opgedaan te worden met de voorgestelde bevoegdheid van het tuchtcollege om de klacht aan te vullen of te wijzigen. Tot slot is in hoofdstuk 5 de wenselijkheid van invoering van een vorm van centrale aansprakelijkheid zoals deze in het civiele recht geldt onderzocht. In het civiele recht kan de patiënt zich namelijk wenden tot het ziekenhuis waar iets is fout gegaan en hoeft dan niet de schadeveroorzakende persoon aan te wijzen. In het tuchtrecht zou de patiënt dan de instelling of maatschap waar de behandeling heeft plaatsgevonden verantwoordelijk kunnen stellen, in het geval niet duidelijk is welke beroepsbeoefenaar verantwoordelijk is voor de normschending.

Invoering van een collectieve verantwoordelijkheid stuit echter op een aantal bezwaren. De Die werpt naar mijn idee terecht de vraag op of afnemende individuele zorgverlening ook moet leiden tot afnemende individuele verantwoordelijkheid. Zijn meerdere beroepsbeoefenaren betrokken bij een behandeling, dan heeft ieder daarin een eigen aandeel gehad en elk van die bijdragen moet onderwerp van toetsing kunnen blijven. Daarnaast kan collectieve verantwoordelijkheid met zich meebrengen dat individuen zich gaan verschuilen achter het collectief. Ook is gebleken dat het collectief zich moeilijk laat definiëren wat invoering van een collectieve verantwoordelijkheid ook bemoeilijkt.

Ik ben van mening dat het doel en de uitgangspunten van het tuchtrecht in de weg staan van invoering van een collectieve verantwoordelijkheid. Is een maatregel in een bepaald geval passend, dan zou deze aan de instelling worden opgelegd en tegen de beroepsbeoefenaar wordt niets ondernomen, terwijl elke beroepsbeoefenaar een eigen aandeel in de behandeling heeft gehad. In het geval waarin normoverschrijding juist geheel te wijten is aan individueel handelen, worden met een collectieve verantwoordelijkheid andere beroepsbeoefenaren tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor handelen van een ander en ook dit strookt met het doel van het tuchtrecht. Op grond van de bezwaren tegen een collectieve verantwoordelijkheid in het tuchtrecht concludeer ik dat een volledige invoering hiervan niet wenselijk is. De voordelen wegen niet op tegen de nadelen die invoering met zich meebrengt ten aanzien van het doel van het tuchtrecht.

Naast de centrale aansprakelijkheid is ook de hoofdelijke aansprakelijkheid van maatschapsleden aan bod gekomen. Na een korte bespreking ervan en toepassing op het tuchtrecht meen ik dat ook deze constructie niet wenselijk is binnen het tuchtrecht. Het zou de positie van de klager niet ten goede komen en het doel en uitganspunt van het medisch tuchtrecht staan in de weg aan een dergelijke vorm van verantwoordelijkheid.

Wat is dan wel de oplossing? Verschillende voorstellen dragen de mogelijkheid aan om beroepsbeoefenaren later in de procedure nog bij het proces te betrekken, maar er bestaat nog onduidelijkheid over wie dit moet kunnen vaststellen. Rube stelt voor deze bevoegdheid aan de vooronderzoeker toe te kennen, met dien verstande dat deze wordt los gemaakt van het tuchtcollege en een rol krijgt als onafhankelijke ‘openbare aanklager’ in het tuchtrecht.

In het laatste hoofdstuk is ook een vergelijking met het tuchtrecht in het Verenigd Koninkrijk en België gemaakt, maar leverde geen grond voor een concrete oplossing op.

De toegang tot de tuchtrechter is in het Verenigd Koninkrijk minder direct dan in Nederland, doordat de klacht eerst bij de GMC binnenkomt en van het oordeel van de GMC afhangt of de zaak wordt voorgelegd aan de tuchtrechter. Er is vindt dus als het ware selectie aan de poort plaats. Net als in Nederland dient de klager voor elke betrokken arts de gegevens aan te dienen en een beschrijving te geven van de klachtwaardige gebeurtenis.

Ook in België laat de positie van klagers in het tuchtrecht te wensen over. In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk of Nederland zijn voor Belgische klagers geen tot weinig aanknopingspunten te vinden voor het indienen van een klacht. De website van de Orde volstaat met een korte, klein gedrukte melding op de contact pagina van de Orde. Klagers

hebben ook de mogelijkheid een klacht in te dienen tegen meerdere betrokken artsen, maar ook in België gaat het om handelen van individuele beroepsbeoefenaren.

Alle bevonden conclusies in ogenschouw nemende, is invoering van een collectieve verantwoordelijkheid in het tuchtrecht naar mijn idee geen passende oplossing voor de geschetste problematiek. Het gaat te ver om het doel van het tuchtrecht te verlaten en de individuele verantwoordelijkheid te verloochenen. Ik zou graag aan willen sluiten bij het voorstel zoals gedaan in de tweede evaluatie van de Wet BIG, om eerst ervaring op te doen met de mogelijkheid voor de vooronderzoeker om de klacht ambtshalve en op verzoek van de klager uit te breiden en te herformuleren. Op basis van de gewisselde schriftelijke stukken of van het mondeling vooronderzoek kan bij de klager de wens hiertoe opkomen. Uit de genoemde fases van de procedure kan namelijk blijken dat de klacht betrekking heeft op meer individuele beroepsbeoefenaren dan zijn opgenomen in het klaagschrift. Beroepsbeoefenaren hebben in samenwerkingsverbanden altijd een eigen aandeel in de behandeling en zij moeten dan ook op dit eigen handelen ter verantwoording kunnen worden geroepen.

Met dit voorstel wordt enerzijds de individuele verantwoordelijkheid gewaarborgd, doordat niet lukraak elke beroepsbeoefenaar bij het proces wordt betrokken en anderzijds biedt het voor de klager de mogelijkheid alsnog de klacht tegen de juiste betrokken beroepsbeoefenaar te richten.

De positie van de patiënt als klager wordt in het voorstel in die zin verbeterd dat deze kan verzoeken de klacht uit te breiden en dus een grotere rol in het proces kan innemen. Tegelijkertijd wordt met dit voorstel geen afbreuk gedaan aan de doelstellingen van het tuchtrecht doordat het beginsel van individuele verwijtbaarheid uitgangspunt blijft. Daarom dient eerst geëxperimenteerd worden met de mogelijkheid om de klacht uit te breiden en naar andere betrokken beroepsbeoefenaren te richten, voordat eventuele verdergaande stappen worden ondernomen ten aanzien van collectieve verantwoordelijkheid in het medisch tuchtrecht.

Zolang het doel van het tuchtrecht kwaliteitsbewaking en bescherming van de patiënt tegen onzorgvuldig handelen door individuele beroepsbeoefenaars is, is het een lastige opgave om aanpassingen in het tuchtrecht door te voeren. Ik ben echter wel van mening dat een kleine toevoeging in de wet ten aanzien van de voorgestelde mogelijkheid om de klacht aan te passen en te wijzigen geboden en ook mogelijk is. Het is noodzakelijk om een bepaling in de Wet BIG op te nemen, waaruit volgt dat de vooronderzoeker tot aan de mondelinge behandeling van de zaak ambtshalve of op verzoek van de klager, de klacht kan wijzigen en

uitbreiden. Ook dient naar mijn mening een bepaling in het reglement van de regionale tuchtcolleges te worden opgenomen, waarin deze bevoegdheid is neergelegd.

Ik denk dat het laatste woord over collectieve verantwoordelijkheid in het medisch tuchtrecht nog lang niet is gesproken, en ik kijk er dan ook met veel plezier naar uit de discussie en ontwikkelingen omtrent dit onderwerp te blijven volgen.

Literatuurlijst Boeken

A.C. de Die & J.H.H.M. Dorscheidt, De toekomst van de wet BIG, Den Haag, Sdu, 2008. A.C. de Die & E.M. Hoorenman, De Wet BIG. De betekenis van de wet voor de

beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, Den Haag, Sdu, 2008.

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute & W.R. Kastelein, Handboek Gezondheidsrecht deel II: Rechten

van mensen in de gezondheidszorg, Den Haag, Boom, 2011.

R.P. Wijne, Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade: een onderzoek naar obstakels

in het civiele aansprakelijkheidsrecht en alternatieven voor verhaal van zorggerelateerde schade, Amsterdam, Boom 2013.

Artikelen

J.K.M. Gevers, 'De modernisering van het tuchtrecht: kanttekeningen bij het rapport Huls',

TvGR 2007, afl.7.

Mr. E.J.C. de Jong en mr. W.R. Kastelein, 'Kroniek rechtspraak tuchtrecht', TvGR 2014, afl. 1.

W.R. Kastelein, ‘Tuchtrechtbrief Minister van VWS: oplossing van welk probleem?’, TvGR 2009, afl. 5.

E.W.M. Meulemans, ‘Medisch tuchtrecht revisited’, TvGR 2007, afl. 4.

Mr. A. Rube, ‘Tuchtrecht in de gezondheidszorg: tijd voor verandering’, TvGR 2013, afl. 3.

Wetgeving

Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg. Burgerlijk Wetboek Boek 7.

Koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren. General Medical Council (Fitness to Practice Rules) 2004, No 2608.

Commentaren

G.R.J. de Groot, T.A.M. van den Ende, L.E. Kalkman-Bogerd, J.J.M. Linders e.a. Tekst en

Commentaar Gezondheidsrecht, Kluwer 2015.

Kamerstukken

Kamerstukken II, 2007/2008, 29 279, nr. 61. Kamerstukken II, 2008-2009, 31 700, XVI, nr. 89. Kamerstukken II, 2009/2010, 32 261, nr. 3.

Kamerstukken II, 2011-2012, 33 000, XVI, nr. 168.

Jurisprudentie

CTG 12 oktober 2000, TvGR 2001, 59. CTG 8 november 2001, TvGR 2002, 34. CTG 5 februari 2002, TvGR 2002, 46.

2004/30 Gynaecoloog; tekortschieten in gynaecologische zorg; tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van elk lid van de maatschap: waarschuwing', TvGR 2004. CTG 12 augustus 2004, TvGR 2004/50.

2005/5 Gynaecoloog; verantwoordelijkheid voor arts-assistent; supervisie: ongegrond', TvGR 2005. CTG 23 november 2006, nr. 2005/190. CTG 16 december 2008, nr. 2007/012. CTG 19 januari 2010, ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0032. CTG 19 april 2011, LJN: YG1057, GJ 2011/87. CTG 24 november 2011, LJN: YG1544 en LJN: YG 1545. CTG 17 januari 2012, Medisch Contact 2012, nr.14, p. 824-826. CTG 27 maart 2012, LJN YG1943.

CTG 6 juni 2013, nr. C2011.419, ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2966.

RTG ’s-Gravenhage 28 oktober 2014, nr. 2013-308a, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:98. RTG ’s-Gravenhage 28 oktober 2014, nr. 2013-308b, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:99. RTG ’s-Gravenhage 28 oktober 2014, nr. 2013-308c, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:100.

Rapporten

ZonMw, Evaluatie Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, reeks evaluatie wetgeving: deel 12, Den Haag: ZonMw 2 oktober 2002.

Werkgroep tucht recht, Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht, Den Haag: Ministerie van Justitie 2006.

J.G. Sijmons e.a., Tweede Evaluatie Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Reeks evaluatie regelgeving: deel 37), Den Haag: ZonMw 2013.

Websites www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl www.tuchtrecht.overheid.nl www.gmc-uk.org www.mpts-uk.org www.ordomedic.be www.health.belgium.be