• No results found

Maaiveld en keileemdikte en diepte t.o.v NAP in Raai B-B1.

Tabel 1 Trajectgegevens voor de Gt.

Afbeelding 35 Maaiveld en keileemdikte en diepte t.o.v NAP in Raai B-B1.

Afbeelding 36 Freatische grondwaterstand (Filter boven de keileem)/stijghoogte,

oppervlaktewaterstand op 17-10-2014 en diepte voorkomen keileem in raai B-B1.

In de ondiepe filters GB013, GB024 en B12D0384 (Afb. 36, rood) is op 17-10-2014 respectievelijk een freatische grondwaterstand gemeten van 67 cm –mv, 54 cm –mv en 138 cm –mv. De freatische grondwaterstand volgt de hoogte van het maaiveld niet of nauwelijks. De stijghoogte in de filters onder de keileem vertoont een relatief vlak verloop, in de peilbuizen varieert de stijghoogte tussen 10,80 en 10,94 m +NAP. Deze raai ligt min of meer evenwijdig met de isohypsen (Afb. 29). De filters in de keileem laten een stijghoogte zien die varieert van 2-7 cm en is gemiddeld 5 cm hoger dan het filter onder de keileem (wegzijging). Op buislocatie B12D0384 is slechts één peilbuis aanwezig, waarvan de onderkant van het filter net boven de keileem is geplaatst. Deze buis geeft alleen de freatische grondwaterstand weer. Het is niet bekend of er op deze locatie, als gevolg van het voorkomen van een keileemlaag, een verschil in stijghoogte aanwezig is tussen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het pakket onder de keileem. Dit betekent dat we bij de

beschouwing niet kunnen zeggen of we op deze locatie te maken hebben met een situatie van kwel of wegzijging.

In de raai zijn vier waterlopen opgenomen (Bijlage 5) die iets in de keileem, 3 waterlopen of alleen in het freatisch pakket, steken. In één waterloop nabij peilbuis GB013 is een oppervlaktewaterstand gemeten die 22 cm dieper is dan de stijghoogte onder de keileem in de nabij gelegen peilbuis GB013. Deze waterloop ontvangt dus kwel vanuit het diepere watervoerende pakket.

Afbeelding 37 Freatische grondwaterstand (Filter boven de keileem)/stijghoogte,

oppervlaktewaterstand op 3-2-2015 en diepte voorkomen keileem in raai B-B1.

Op 3-2-2015 bevatten alle filters water, ook de filters boven de keileem. De freatische

grondwaterstand volgt het maaiveld relatief goed. De diepte van de freatische grondwaterstand varieert van 1 tot 33 cm –mv. Ter plaatse van B12D0384 is de freatische grondwaterstand 33 cm –mv, op de andere locaties varieert de freatische grondwaterstand tussen 1 en 16 cm –mv, gemiddeld 6 cm. De stijghoogte onder de keileem helt licht van oost naar west van 11,69 m +NAP (GB025) naar 11,40 m +NAP (GB022). De stijghoogte in het watervoerend pakket onder de keileem stijgt tot in het freatisch pakket met uitzondering van GB025, omdat deze buislocatie op een relatief hoog punt in het landschap ligt en de laag keileem op deze locatie het dikst is (veel weerstand). Op een aantal buislocaties staat een filter in de keileem (GB022, GB012, GB013, GB004 en GB025). Het gemeten verschil in stijghoogte tussen het ondiepste filter (boven de keileem) en het iets dieper geplaatste filter (in de keileem) varieert van 1 (GB013) tot maximaal 10 cm (GB012). Zowel in het westelijke deel als in het oostelijke deel van de raai is de freatische grondwaterstand hoger dan de stijghoogte onder keileem, dit duidt ter plaatse op wegzijging. Op de buislocaties GB023 en GB013 zijn nauwelijk verschillen tussen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het pakket onder de keileem (intermediair gebied). Op buislocatie GB023 komt de stijghoogte onder de keileem zelfs in/boven maaiveld (-3 cm –mv) en is op dit meetmoment 3 cm hoger dan de freatische

grondwaterstand (geringe kweldruk).

Tijdens de opname van de freatische grondwaterstanden zijn in vier sloten de oppervlaktewaterpeilen gemeten (Bijlage 5). Deze sloten liggen in het centrum van de raai. De oppervlaktewaterpeilen zijn het hoogst in oostelijke deel van de raai (nabij GB025, 11,90 m +NAP) en nemen af in westelijke richting (nabij GB013, 10,78 m +NAP). Op alle buislocaties is de oppervlaktewaterstand lager dan de freatische grondwaterstand, de waterlopen draineren in deze situatie het freatisch pakket in meer of in mindere mate. Bij GB025 is het oppervlaktewaterpeil, evenals de freatische grondwaterstand, hoger dan de stijghoogte onder de keileem, hier infiltreert dus water naar de ondergrond. Ter plaatse van GB004 is de diepe stijghoogte en de oppervlaktewaterstand praktisch gelijk aan elkaar, de sloot onvangt dus geen/nauwelijks kwel vanuit het diepe pakket. Er vindt echter wel wegzijging plaats vanuit het freatisch pakket naar het pakket onder de keileem. Ter plaatse van GB013 en GB024 is de oppervlaktewaterstand respectievelijk 75 cm en 20 cm lager dan de stijghoogte onder de keileem. De sloten draineren op deze buislocatie dus het freatisch pakket en ontvangen kwel uit het diepere watervoerende pakket.

Raai C-C1

Afbeelding 38 Geologische (boven) volgens DGM v2.2. en hydro-geologisch (onder) volgens REGIS

II v2.1 raai C-C’ over Geelbroek (identiek met de peilbuizenraai C-C1).

De geologische opbouw van Raai C-C1 tot 75 m –NAP is weergegeven in Afbeelding 38. De raai loopt van GB019 in het noordwesten naar GB021 in het zuidoosten en is ca. 2690 m lang. Over het gehele profiel komen afzettingen van de Formatie van Drenthe voor, volgens het hydro-geologisch profiel bestaan deze aan de noordwestzijde en zuidoostzijde uit keileem en zijn deze in het centrum van de raai zandig ontwikkeld. Boven de afzettingen van Drenthe ligt een dun freatisch zandpakketje dat

lokaal is afgedekt door Holocene afzettingen. De ondergrond bestaat uit gelaagde zandige afzettingen, alleen in het uiterste noordwesten komt lokaal Peelo-klei voor.

In Afbeelding 39 is in raai C-C’ aan de hand van 8 boringen de keileemdiepte en dikte t.o.v. NAP, het maaiveld ter plaatse van de boringen en enkele van de vele waterlopen die de raai aansnijdt

weergegeven. Uit het bodemkundig onderzoek blijkt, in tegenstelling tot de hydro-geologische raai, dat in gehele traject keileem in de ondergrond voorkomt. De keileem ligt in deze raai in de vorm van een kom aan de randen hoog en in het midden laag. De aard en samenstelling van de keileem variëren, evenals in de andere raaien, per locatie. In de keileem bevinden zich soms een of meerdere insnoering(en) van enkele decimeters dikke keizandla(a)g(en) (gele vlak), gevolgd door zware zavel met een compacte samenstelling (GB019, B12D1888 en GB021). Soms is het gehele pakket gesloten en bestaat het materiaal voornamelijk uit compacte zware zavel (B12D1889, GB013, GB020 en GB011). De onderkant van de keileem is veelal half gerijpt en plastisch van samenstelling (GB019 B12D1888, B12D1889, GB013, GB020, GB011 en GB021). Op buislocatie B12D1887 is tot een diepte van ca. 250 cm –mv geen keileem aangetroffen. In het bodemprofiel komen wel twee relatief dunne (5 en 40 cm) storende lagen lössleem voor, waarvan de eerste en tevens dunste laag begint op ca. 95 cm –mv. De bovenkant van de keileem ligt het hoogst aan de zuidoostzijde, nl. op 12,90 m +NAP, aan de noordwestzijde bij GB019 ligt de top op 11,64 m +NAP. Ter plaatse van B12D1889 ligt de top op 9,98 m +NAP. Boven de keileem ligt een dun zandpakket. In dit zandpakket, dat vooral uit zwak lemig, matig fijn zand bestaat, komen op een aantal locaties storende lagen in het bodemprofiel voor in de vorm van beekklei (GB013), lössleem (B12D1889), meerbodem (B12D1888, B12D1889), kleiig veen (B12D1888) en verspoelde leemresten (B12D1889).