• No results found

Maaiveld en keileemdikte en diepte t.o.v NAP in Raai C-C’.

Tabel 1 Trajectgegevens voor de Gt.

Afbeelding 39 Maaiveld en keileemdikte en diepte t.o.v NAP in Raai C-C’.

In vier ondiepe filters B12D1887-1, B12D1888-1, B12D1889-1 en GB013-1, is op 17-10-2014 (Afb. 40) een freatische grondwaterstand gemeten van respectievelijk 46, 43, 34 en 67 cm –mv. Er dient ten aanzien van de buislocaties B12D1887 en B12D1888 te worden opgemerkt dat deze locaties op het allerlaatste moment aan de raai zijn toegevoegd. Aangezien de buizen op deze buislocaties in eerste instantie niet binnen het fase 1- en 2-onderzoek gebruikt zouden gaan worden, is de bestaande filterstelling niet aangevuld met een extra filter boven de eerst voorkomende storende laag in het bodemprofiel. Op buislocatie B12D1887 komen twee peilbuizen (B12D1887-1 en B12D1887-2) met een filterlengte van 100 cm voor op een begindiepte van respectievelijk 101 en 400 cm –mv. In het

bodemprofiel komen twee storende lössleemlagen voor die echter boven beide filters liggen. Hierdoor is het mogelijk dat er een discrepantie aanwezig is tussen de freatische grondwaterstand en de grondwaterstand die is gemeten in peilbuis B12D1887-1. Dit betekent dat op deze locatie de term freatische grondwaterstand met de nodige voorzichtigheid dient te worden geïnterpreteerd. Dit geldt in mindere mate ook voor peilbuis B12D1888-1 in verband met het voorkomen van een 10 cm dikke meerbodemlaag op 55 cm –mv.

De stijghoogte in de filters onder de keileem vertoont een hellend verloop van 11,48 in GB021 naar 10,57 m +NAP in GB019. De freatische grondwaterstand volgt de hoogte van het maaiveld vanaf buislocatie GB021 tot en met GB013 enigszins. De filters in de keileem laten een stijghoogte zien die, m.u.v. GB011, boven de diepe stijghoogte ligt. Ter plaatse van GB019 is het verschil 32 cm, voor de overige locatie (m.u.v. GB011) varieert het verschil tussen 0-10 cm. Dit is gemiddeld 4 cm hoger dan de stijghoogte in het filter onder de keileem, deze geven dus een wegzijgingssituatie weer. Ter plaatse van GB011 is de diepe stijghoogte 5 cm hoger dan het filter in de keileem (kwel).

In deze raai zijn vijf waterlopen opgenomen (Bijlage 5) die iets in de keileem, in drie waterlopen of alleen in het freatisch pakket steken. In twee waterlopen nabij de buislocaties GB013 en B12D1889 is een oppervlaktewaterstand gemeten van respectievelijk 22 cm en 34 cm dieper dan de stijghoogte onder de keileem. Deze waterlopen ontvangen dus kwel vanuit het diepere watervoerende pakket.

Afbeelding 40 Freatische grondwaterstand (Filter boven de keileem)/stijghoogte,

Afbeelding 41 Freatische grondwaterstand (Filter boven de keileem)/stijghoogte,

oppervlaktewaterstand op 3-2-2015 en diepte voorkomen keileem in raai C-C’.

Op 3-2-2015 bevatten alle filters water, ook de filters boven de keileem. De freatische

grondwaterstand volgt in grote lijnen het maaiveld, dit in tegenstelling tot de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket. Nabij de buislocaties B12D1887-B12D1889-B12D1889-GB013 bevindt de freatische grondwaterstand zich op respectievelijk 0, 4, 3 en 6 cm –mv. Dit geldt ook voor de freatische grondwaterstand op buislocatie GB011, die op dit meetmoment zich bevindt op een diepte van 5 cm –mv. Bij GB019 ligt de freatische grondwaterstand 48 cm –mv en bij GB21 50 cm. De diepe stijghoogte helt van zuidoost (12,35 m +NAP) naar noordwest (11,12 m +NAP). De diepe stijghoogte ligt in een natte situatie ter plaatse van buizen B12D1887-B12D1889-B12D1889 boven maaiveld. De stijghoogte in de filters in de keileem komt sterk overeen met de freatische grondwaterstand, alleen bij GB021 is er sprake van een drukverschil van 16 cm tussen het freatische filter en het filter in de keileem. Indien de freatische grondwaterstanden worden vergeleken met de stijghoogte onder de keileem, dan is er sprake van kwel op de buislocaties B12D1887-B12D1889-B12D1189 en wegzijging op de overige buislocaties in de raai.

De oppervlaktewaterstanden in de vijf weergegeven sloten (Bijlage 5) volgen min op meer het maaiveld. Nabij B12D1889, GB013 en GB011 ligt de oppervlaktewaterstand 63-75 cm lager dan de diepe stijghoogte, deze sloten ontvangen dus kwel vanuit het onderliggende watervoerende pakket. Ter plaatse van GB020 is het verschil slechts 4 cm. Op buislocatie GB019 is diepe stijghoogte 68 cm lager dan de oppervlaktewaterstand, dit geeft een duidelijke wegzijgingssituatie weer.

3.3.4

Geschatte keileemweerstand op basis stijghoogtegegevens

In paragraaf 3.1 is besproken dat het neerslagoverschot via twee routes wordt afgevoerd, nl. via het oppervlaktewaterstelsel en regionaal via de ondergrond. Hierbij spelen twee weerstanden een rol, nl. de drainageweerstand en de weerstand van de keileem/lössleem.

Drainageweerstand

Alle sloten snijden het freatisch pakket aan of steken iets in de keileem. De drainageweerstand is te bepalen met de formule van Ernst (formule 3 en 4).

De drainageweerstand kan worden opgebouwd uit een aantal deelweerstanden, zoals de horizontale weerstand, radiale weerstand en de intreeweerstand. Omdat de stroming zich over twee pakketten kan verdelen, dient bij de bepaling van de horizontale weerstand rekening te worden gehouden met twee watervoerende pakketten. Het doorlaatvermogen van het freatisch pakket is beperkt en varieert op basis van het niveau van de freatische grondwaterstand. De dikte van het freatisch watervoerend pakket wordt bepaald door de top van de leemlaag en de hoogte van de grondwaterstand. De top van de leemlaag is variabel (bergen en dalen), daardoor kan de effectieve hoogte hoger liggen, ook het grondwatervlak is variabel. Het freatisch watervoerend pakket bestaat overwegend uit zwak lemig matig fijn zand, de doorlatendheid hiervan wordt geschat op ca. 1 m/dag. De dikte van het

watervoerend pakket is gemiddeld is ca. 0,70 m. Alles overwegende betekent het dat de kD-waarde van het freatische pakket gering is, deze is op 1,0 m2/dag geschat; dit is een relatief gunstige waarde

gezien de geringe dikte en de omschrijving van het materiaal. Met boorgatenonderzoek, bijvoorbeeld t.b.v. het opstellen drainageplannen, kan de k-waarde van de zandlagen boven de keileem worden gemeten. De kD-waarde van het diepe pakket is geschat uit kD-waarden, zoals opgenomen in het grondwatermodel en gesteld op 2000 m2/dag. De slootafstand in het centrale deel van Geelbroek ligt

in de orde van 40-90 m. De bijkomende radiale en intreeweerstand hebben we verwaarloosd, omdat deze weerstanden slechts een fractie betreffen van de horizontale weerstand. Bovengenoemde gegevens zijn toegepast in de formule van Ernst (formules 3 en 4) om de horizontale weerstand voor een twee lagen systeem vast te stellen, waarbij de c-waarde (verticale weerstand) variabel is gesteld. Tevens is de horizontale weerstand voor een systeem bestaande uit één laag weergegeven (Afb. 42).