• No results found

Luisteren en gehoorzamen in de personale competentie

5.3 Luisteren en gehoorzamen toegepast

5.3.1 Luisteren en gehoorzamen in de personale competentie

De sleutel van het benedictijnse leven bestaat, zoals inmiddels is gebleken, uit een voortdurend luisteren en gehoorzamen. Dit kan dan ook de bondige samenvatting van de personale competentie in benedictijnse zin zijn. Een proces van omvorming begint volgens de Regel met een persoonlijke oproep en het luisteren naar een verlangen. De gehoorzaamheid is een daadwerkelijke respons op een appèl, een inwendig positieve respons. Hierbij speelt het onderscheidingsvermogen een belangrijke rol. Dit vraagt om een grote mate van aandachtigheid om steeds weer waarheid van leugen te onderscheiden. Al bij de keuze voor het vak kunnen geestelijk verzorgers zich de vraag stellen of zij met het gehoor geven aan deze roeping een inwendige of een uitwendige stem hebben gevolgd. Bij een innerlijke stem gaat het om een verlangen „waar en werkelijk‟ of authentiek te zijn. Een uiterlijke stem is de stem van ego of eigenbelang. Voor Benedictus duurt het leerproces een leven lang. Ook Jorna spreekt over een doorgaand proces waarin meer en meer sprake kan zijn van een decentratie

van het ik om er „belangeloos‟ voor een ander te kunnen zijn.207

Het ontwikkelen van onderscheidingsvermogen en het opdoen van perceptuele kennis om de zogenoemde zelfwording te bevorderen, wordt eveneens door Jorna sterk benadrukt. In dit opzicht zal het eigene van de benedictijnse spiritualiteit vooral liggen in de specifieke beoefening van het luisteren en de gehoorzaamheid dat in de volgende paragraaf aan bod komt.

Ik wil hier wel een kanttekening bij maken. Een te sterke nadruk op de personale competentie, zeker als daarbij de nadruk ligt op het mystagogische aspect, draagt ook bepaalde valkuilen in zich. De vraag die gesteld kan worden is of de begeleider niet te zeer de rol van de bemiddelaar krijgt, de meer ingewijde, degene die dichter bij het „heil‟ staat. Een verkeerd gebruik van macht ligt gemakkelijk op de loer. Wellicht is Van Knippenberg zich hiervan bewust en laat hij om die reden een specifieke invulling van het mystagogische aspect, zoals wél omschreven door Waaijman, in het kader van begeleiding achterwege.

207

Benedictus waarschuwt in zijn Regel, met name in de hoofdstukken met betrekking tot de abt

herhaaldelijk voor machtsmisbruik.208 Ook de abt moet gehoorzaam zijn aan God en de

broeders. Voor geestelijk verzorgers is het belangrijk dat zij zelf vrijwillig blijven kiezen voor „gehoorzaamheid‟ in de vorm van bijvoorbeeld supervisie en coaching. Dit kan ervoor zorgen dat zij aan hun eigen blinde vlekken werken maar ook hun eigen inspiratiebronnen blijven aanboren. De vraag die de geestelijk verzorger zich steeds weer kan stellen om te blijven groeien in zelfwording, in authenticiteit is: „waar liggen mijn eigen krachtbronnen?‟, „waardoor raak ik geïnspireerd?‟ Benedictus vraagt vervolgens om daar gehoor aan te geven, dat wil zeggen, om deze verlangens serieus te nemen. Dat houdt ook de bereidheid in om op iets nieuws te reageren, om te durven veranderen. Dit betekent een voortdurend loslaten. Daarin ligt de belofte van de conversio. Benedictus heeft daar geen hoogdravende ambities mee voor ogen. De „geest van oorsprong‟, het „oorspronkelijke geheim‟, God, bereik je niet met het ongewone, het spectaculaire of heldhaftige. Benedictus laat zien dat het binnen ons

bereik ligt.209 In het gewone en alledaagse kunnen we contact maken met de essentiële

waarheid. Juist deze „gewoonheid‟ kenmerkt de Regel.

Het is naar mijn mening vooral een aantal eigenschappen die Benedictus steeds weer centraal stelt, waarin een belangrijke bijdrage voor de personele competentie kan liggen. Zo kan de eenvoud en de aardsheid waarop Benedictus de nadruk legt geestelijk verzorgers erop attent maken zich niet te verliezen in hoogdravende spirituele of intellectuele zaken maar het alledaagse met aandacht en toewijding te doen. Dit kan hen helpen de innerlijke houding of ruimte die nodig is om situaties met een zekere rust tegemoet te treden, te cultiveren. Een voorbeeld van dergelijke „eenvoudige‟ aandachtigheid is het schikken van het bloemstukje in de hal van het verpleeghuis, zoals ik dat mijn stagebegeleidster regelmatig zag doen.

Benedictijnse spiritualiteit is down to earth, spiritualiteit van „beneden‟, aldus Derkse.210 Hij

geeft een mooi voorbeeld van een verlichtingservaring die bij de benedictijnse spiritualiteit past: “Vóór de verlichting: hout hakken en water putten; ná de verlichting: hout hakken en water putten” (p.8). Het gaat niet om grootse religieuze ervaringen maar om hetzelfde anders te doen. Het leven van alle dag is daarvoor het oefenterrein. Uit de beschrijving van de kellenaar werd duidelijk dat Benedictus vraagt om juist in het werk steeds aandacht te schenken aan de ziel. Een houding van luisterbereidheid en gehoorzaamheid of met andere woorden, een leven in aandacht, betekent zorg besteden aan de dagelijkse zaken in het leven. Het gaat bij Benedictus niet om mooie woorden maar om daden. Uit de manier waarop iemand met de alledaagse zaken en situaties omgaat blijkt of hij spiritueel is, zegt Grün in één van zijn boeken. Wie slordig met zichzelf en materiële zaken omgaat heeft geen aandacht voor Gods tegenwoordigheid en geen contact met zichzelf. Spiritualiteit betekent ook:

concentratie, zorgvuldigheid, behoedzaamheid en waakzaamheid.211 Hierin weerspiegelt zich

een bepaalde zijnswijze, een manier van aandachtig in het leven staan.

De personele competentie kenmerkt zich voor Benedictus verder door mildheid. Het vorenstaande betoog over processen van innerlijke omvorming en onderscheidingsvermogen, klinkt mogelijk vroom of ingewikkeld, Benedictus nuanceert dit door te zeggen: „de inrichting

208

Onder meer in H.63: “…en neemt geen onrechtvaardige beslissingen alsof hij over onbeperkte macht beschikt”

209

De Waal, De weg van Benedictus, 104.

210

Derkse, Een levensregel voor beginners, 11.

211

Anselm Grün en Friedrich Assländer, Spiritueel leidinggeven. Benedictijnse praktijklessen voor mens en bedrijf (Tielt 2007) 174-175.

ervan (van de school voor de dienst aan de Heer) zal, naar wij hopen, niets lastigs of bezwaarlijks opleveren‟ (Proloog). Benedictus kan geestelijk verzorgers leren om mild met zichzelf en hun eigen ontwikkelingsproces om te gaan. De omschrijving die Jorna geeft voor de personele competentie roept bij mij de vraag op wanneer het moment rijp is om het vak van geestelijk verzorger te kunnen aanvangen. Het vak is er voor Jorna bij gebaat dat kennis, ervaring en persoonlijke ontwikkeling als een „door zee getrokken net zijn uitgezuiverd tot „Jij bent Dat‟, dat wil zeggen tot authenticiteit‟ (p.249). Even verder stelt hij: „Juist dankzij het aldus gevonden middelpunt in zichzelf kan deze enkeling zich verbinden met de ander…‟(p.250). Hoewel Jorna aangeeft dat het ontwikkelingsproces een voortgaande aangelegenheid is vraag ik me toch af in hoeverre er bij Jorna sprake is of moet zijn van een soort (gedeeltelijk) voltooid individuatieproces alvorens iemand de verantwoordelijkheid op zich mag nemen een begeleidingstraject aan te gaan. Daarbij komt dan weer de vraag om de hoek kijken of de rol van de begeleider hier niet een te centrale functie krijgt. Een conversio morum zoals Benedictus deze bedoelt is een blijvende zoektocht die gepaard gaat met vallen en opstaan. Derkse vertaalt dit met de term „dagelijks verbetermanagement‟. In plaats van alles goed te moeten doen of „alles moet meteen helemaal anders‟ sluit de conversio morum aan bij de lessen van antieke filosofische scholen die ervan uitgingen dat de verandering van

levensstijl begint bij het stellen van kleine, haalbare doelen.212 Overdreven strengheid of haast

leidt uiteindelijk tot stagnatie.

Een ander belangrijk aspect dat hierop aansluit is het kenmerk van evenwicht. Luisteren is geen eenzijdige bezigheid maar betekent een luisteren op alle niveaus. Als er iets is waar Benedictus en de beroepsgroep van geestelijk verzorgers hetzelfde uitgangspunt delen dan is dat in de opvatting van een holistische mensvisie. Beiden richten zich op de zorg voor

heel de mens en streven naar heelheid en heelwording.213 Het benedictijnse leven kan leiden

tot een persoonlijke integratie en uiteindelijke transformatie van heel de mens in Christus door de afstemming van de drie disciplines gebed, studie en werk. Deze drie aspecten stammen af van de driedeling lichaam, verstand en geest. In een hoofdstuk over het zingen van de psalmen zegt Benedictus: „Laten we ervoor zorgen dat bij het psalmen zingen onze stem en onze gedachten in harmonie zijn met elkaar‟(19). Hoe kan de mens God aanbidden wanneer hij geen eenheid in zichzelf ervaart? Toegespitst op de personale competentie: hoe kan de geestelijk verzorger God in een ander helpen zoeken wanneer hij zelf innerlijk verdeeld is? Dit vraagt om een evenwichtige toewijding aan de verschillende levensaspecten. Benedictus heeft de activiteiten in een ritme van een geordende dagindeling ondergebracht, waarbij de klok steeds aangeeft dat met iets begonnen of opgehouden moet worden. De Regel benadrukt herhaaldelijk dat er tussen appèl, aandachtig luisteren, en respons, gehoorzamen, een zo klein mogelijke afstand moet zijn. Derkse spreekt in dit verband over de kunst van het benedictijnse beginnen en ophouden. De evenwichtige verdeling van taken voorkomt dat de ene discipline de andere gaat overheersen, dat het ene heiliger is dan het andere. Bovendien zorgt het ervoor dat inspanning wordt afgewisseld met ontspanning en dat de activiteit die gedaan wordt de „zelfwording‟ bevordert. Het creëert namelijk een houding die niet is gericht op het afhebben van een taak, maar op de activiteit zelf. Ook deze vorm van benedictijns tijdsmanagement kan het cultiveren van de „innerlijke ruimte‟ bevorderen. Zowel in het hoofdstuk over de kellenaar

212

Derkse, Een levensregel voor beginners, 47

213

als over de abt benadrukt Benedictus het belang van het „waken over de eigen ziel‟ waaruit blijkt dat de zelfzorg een noodzakelijke voorwaarde is om werkelijk te kunnen luisteren naar anderen.