• No results found

BIJLAGE IV. TOETSINGSDOCUMENTEN

6 LUCHT

6.1 Luchtkwaliteit

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

^ Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wm;

^ Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen;

^ Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen;

^ Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;

^ Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;

^ Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen;

^ Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen.

Uit de aanvraag en de bijlage Diertabel blijkt dat geen toename van emissies van de in bijlage 2 van de Wm genoemde stoffen te verwachten is. Hoewel daarnaar geen expliciet onderzoek is verricht, is voldoende aannemelijk dat de luchtkwaliteit in de nabije omgeving van de inrichting door de

aangevraagde activiteiten niet verslechtert, omdat er een afname is in de emissie van fijn stof.

6.2 Beste beschikbare technieken

Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest doeltreffende technieken toe te passen om de emissies naar de lucht en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het Besluit

emissiearme huisvesting geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Bij het vaststellen van dit besluit is uitgegaan van de nieuwste en de beschikbare technieken. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in bijlage 2 bij het Besluit emissiearme huisvesting.

Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren.

Binnen de inrichting worden ook dieren gehouden waarvoor in bijlage 2 bij het Besluit emissiearme huisvesting geen maximale emissiewaarden zijn vastgesteld. Het gaat hierbij om de vleesvarkens, runderen en de paarden. De runderen en paarden omvatten een kleiner percentage van de totale fijnstof uitstoot op inrichtingsniveau, circa 6%.

Bij de vleesvarkens worden luchtwassers toegepast. Hiermee wordt de fijn stof emissie met 80%

gereduceerd.

De hierboven besproken maatregelen die in de inrichting zullen worden genomen om de emissie van stoffen in de lucht te voorkomen dan wel te beperken, kunnen voor de diercategorie vleesvarkens, runderen en paarden worden aangemerkt als BBT.

Hierna wordt beoordeeld of de aangevraagde huisvestingssystemen of stalsystemen voor de legkippen BBT zijn.

Dierenverblijven die nog niet aanwezig zijn, zijn BBT indien de emissiewaarde kleiner dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde uit bijlage 2 bij het Besluit emissiearme huisvesting.

^ In stal 4 en 5 worden legkippen en (groot)ouderdieren van legrassen gehuisvest op het

emissiearme huisvestingssysteem waarbij 45-55% van de volierehuisvesting bestaat uit roosters met daaronder een mestband met beluchting. Deze mestbanden worden minimaal tweemaal peer week afgedraaid en de roosters zitten in minimaal 2 etages met een beluchtingscapaciteit van minimaal 0,2 m3 per dier per uur. Dit systeem is geregistreerd als BWL 2004.10.V3. Dit huisvestingssysteem heeft een emissiefactor van 65 gram per dierplaats per jaar.

^ Door de nageschakelde techniek 'mestdroogsystemen met geperforeerde doek' wordt de fijnstofemissie met 55% gereduceerd. Hiermee komt de emissie per dier uit op 29,25 gram PM10 per jaar. Dit mestdroogsysteem is geregistreerd als BWL 2001.36.V1.

6.3 Conclusie

De immissie van fijn stof (PM10 en PM2,s) na de uitbreiding van de inrichting valt binnen de normen voor luchtkwaliteit uit de Wm. Hiermee wordt voldaan aan de BBT. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de verlening van de vergunning.

7 VOLKSGEZONDHEID 7.1 Algemeen

Volksgezondheid is een wezenlijk onderdeel van het begrip milieu. Dit betekent dat, indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, deze risico's gelet op artikel 1.1, lid 2, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 1.1, lid 2, en artikel 2.14, lid 1 onder a2, van de Wabo als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken.

7.2 Toetsingskaders

Op 7 juli 2016 zijn de onderzoeksrapporten 'Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO)' en 'Emissies van endotoxinen uit de Veehouderij' gepubliceerd, waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's kunnen lopen door de blootstelling aan emissies uit deze veehouderijen. Met name endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen. De rapporten betreffen de nieuwste wetenschappelijke inzichten en worden daarom bij de afweging voor gezondheid betrokken.

Op 16 juni 2017 is een aanvullend VGO-rapport gepubliceerd. In het aanvullend VGO-onderzoek (VGO-2) zijn de onderzoeksgegevens statistisch uitvoeriger geanalyseerd. De aanvullende statistische analyses voor de pluimveehouderij bevestigen de eerdere conclusies uit het VGO-1 rapport dat mensen rond pluimveehouderijen een grotere kans hebben op longontsteking. Verder volgt uit het onderzoek dat het risico op longontsteking rond een geitenhouderij verhoogd is. De oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen rondom geitenhouderijen kan door de onderzoekers (nog) niet worden aangegeven.

Op dit moment zijn er voor de beoordeling van de risico's voor de volkgezondheid veroorzaakt door emissies vanuit veehouderijen, twee, in Noord-Brabant ontwikkelde toetsingskaders beschikbaar. Dit zijn de 'Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid 2.0' (Handreiking) en de 'Notitie

Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Notitie).

De Handreiking bevat een praktisch stappenplan waarin de afweging wordt gemaakt of de gemeente zelf de beoordeling uitvoert, dan wel dat een GGD-advies noodzakelijk wordt geacht. De Notitie bevat een specifiek toetsingskader voor endotoxine.

7.3 Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid 2.0

Onze gemeente heeft op 23 januari 2019 met terugwerkende kracht tot en met 20 december 2018 besloten dat bij ruimtelijke verzoeken en aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit inrichting het aspect volksgezondheid uitgebreider wordt getoetst. Besloten is dat voor deze aanvullende toets gebruik wordt gemaakt van de Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid 2.0 en de Notitie handelingsperspectieven veehouderij en volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0.

In de Handreiking zijn acht stappen opgenomen op grond waarvan eventueel advisering vanuit de GGD noodzakelijk wordt geacht. De ontwikkeling is hieraan getoetst en dit heeft op 31 oktober 2019 geleid tot een verzoek aan de GGD.

Maatregelen en voorzieningen

Op 4 december 2019 hebben wij het advies van de GGD, met kenmerk UIT-19041964 ontvangen.

Dit rapport heeft als conclusie dat de uitgangspunten van de aanvraag geen gewenste situatie opleveren ten aanzien van de volksgezondheid. Dit komt met name door de combinatie varkens en legkippen op 1 locatie en de toename in emissie van geur en ammoniak en fijnstof (en de daarmee samenhangende toename in endotoxineconcentratie en -afstand).

Deze uitkomst is op 9 maart 2020 aanleiding geweest om de aanvraag zodanig aan te passen dat er sprake is van afname in emissie van fijnstof. Qua emissie van geur en ammoniak is hierin sprake van een minder grote toename ten opzichte van de vergunde situatie.

Dit gewijzigde initiatief is wederom ter advies voorgelegd aan de GGD.

Het advies hierop is op 16 juli 2020 ontvangen en laat zich als volgt samenvatten:

^ om niet zowel varkens als pluimvee op één bedrijf te houden;

^ te handhaven op het gebruik van de luchtwassers en mestband met mestdroogsysteem;

^ te streven naar een ontwikkeling welke leidt tot een substantieel lagere belasting van geur;

^ vanwege de hoge achtergrondbelasting te onderzoeken of er bewoners de geurbelasting als hinderlijk ervaren en indien mogelijk via gebiedsgerichte aanpak de cumulatieve

geurbelasting te reduceren;

^ de ontwikkeling op het gebied van endotoxinen te volgen;

^ een omgevingsdialoog in te richten;

^ de contactgegevens van de ondernemer te communiceren zodat mensen zich uitgenodigd voelen om met de ondernemer in overleg te treden over eventuele klachten.

De voorgenomen weigering van de Wnb vergunning door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant heeft op 1 december 2020 geleid tot een gewijzigde aanvraag, de huidige versie.

Deze gewijzigde aanvraag vormt geen aanleiding om een hernieuwd advies te vragen aan de GGD omdat de wijzigingen niet dusdanig zijn dat daardoor verwacht wordt dat het advies wezenlijk zal wijzigen. Ten opzichte van de vergunde situatie neemt de geuremissie in de huidige aanvraag toe. De emissie van ammoniak en fijnstof nemen af.

Voor zover gezondheidsrisico's kunnen ontstaan door geur-, fijn stof-, stofemissie en geluid wordt erop gewezen dat aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan en dat een aanvullende toets op volksgezondheid is uitgevoerd (zie ook de andere overwegingen in deze). Aan de geldende normstellingen, dan wel bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij c.q. de gemeentelijke geurverordening, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening c.q. de gemeentelijke Nota industrielawaai wordt voldaan.

Binnen de inrichting zijn de bepalingen ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Deze bepalingen waarborgen dat dierziektes binnen de inrichting zoveel mogelijk worden voorkomen, dan wel worden bestreden. Teneinde zoönosen te weren en om ziektedruk en de uitbraak van ziekten te voorkomen, zijn aanvullende voorschriften aan deze vergunning voorschriften verbondendienen de volgende maatregelen in ieder geval te worden getroffen:

7.4 Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 10

Op 25 november 2016 is door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de Notitie uitgebracht. Deze Notitie beschrijft een aanpak voor het beoordelen van het risico op verspreiding van endotoxinen van (uitbreidende) veehouderijen.

Het doel van de Notitie is dat, in de periode totdat er een landelijk toetsingskader voor endotoxine beschikbaar komt, voor omwonenden geen nieuw of grotere knelpunten op het gebied van volksgezondheid ontstaan. De Notitie biedt de mogelijkheid om bij de vergunningverlening aan veehouderijen uit voorzorg bescherming te bieden aan omwonenden.

De Notitie richt zich op pluimvee- en varkensbedrijven omdat hier de emissie van fijn stof en grovere stofdeeltjes het hoogste is. Aangezien endotoxine zich hecht aan deze stofdeeltjes, verspreidt endotoxine zich met de stofdeeltjes naar de omgeving. Pluimveebedrijven kunnen individueel een risico vormen, varkensbedrijven met name cumulatief. Voor andere veehouderijsectoren wordt ervan uitgegaan dat de emissie van fijn stof en daarmee ook endotoxine verhoudingsgewijs laag is en deze daarom geen verhoogd risico veroorzaken.

Het in de Notitie gepresenteerde toetsingskader haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende

onderzoeksresultaten. Op basis van de verkregen kennis en wetenschappelijke inzichten is met de Notitie per locatie - en voor iedere individuele pluimvee- of varkenshouderij in Nederland, te bepalen of de endotoxineblootstelling naar de omgeving te hoog zal zijn of niet. Te hoog betekent in deze dat de blootstelling hoger is dan de advieswaarde van 30 EU/m3 van de Gezondheidsraad. Hierbij wordt alleen getoetst aan het toetsingskader voor individuele varkens- en pluimveehouderijen. De toetsing voor cumulatie van endotoxinen afkomstig van meerdere veehouderijen op een te beschermen object kan nog niet worden uitgevoerd. De reden hiervoor is dat op basis van de huidige beschikbare onderzoeken de cumulatie nog niet kwantitatief kan worden bepaald.

7.5 Beoordeling en conclusie

Bij een fijnstofuitstoot van 1.288 kg/jaar ligt de endotoxine richtafstand op circa 198 meter van het bedrijf. In de beoogde situatie blijft de fijnstofuitstoot nagenoeg gelijk aan die in de vergunde situatie. Hierbij is sprake van een overschatting van de afstand omdat bij de modellering alle fijnstofemissie is toegeschreven aan de vleesvarkens, terwijl een deel afkomstig is van legkippen en (in mindere mate) van het rundvee en paarden.

Binnen deze afstand zijn woningen gelegen. Vanuit gezondheid is het streven te voorkomen dat er woningen binnen de endotoxinerichtafstand zijn gelegen. Er is in de beoogde situatie geen sprake van een toename van fijnstof en van het aantal woningen binnen de endotoxinerichtafstand ten opzichte van de vergunde situatie.

Op grond van de toetsing aan de Handreiking wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen verhoogde risico's oplevert voor de volksgezondheid dat de vergunning om die reden moet worden geweigerd.

Wel zijn op advies van de GGD hygiënemaatregelen als voorschrift aan de vergunning verbonden.

8 GELUID 8.1 Algemeen

De uitgangssituatie zijn de geldende geluidsvoorschriften in de geldende vergunning, omdat het hier een veranderingsvergunning betreft.

8.2 Beschrijving van de activiteiten

De bedrijfsactiviteiten van de inrichting die geluid produceren staan in hoofdstuk 3 van het bijgevoegde rapport van een akoestisch onderzoek.

Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende

beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.

8.3 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In de huidige vergunning zijn de volgende geluidsnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau opgenomen:

^ 40 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur).

^ 35 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur).

^ 30 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 uur en 07.00 uur).

Uit het rapport van een akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnormering.

8.4 Maximaal geluidsniveau

In de huidige vergunning zijn de volgende geluidsnorm voor het maximaal geluidsniveau opgenomen:

^ 70 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur).

^ 65 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur).

^ 60 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur).

Uit het rapport van een akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnormering.

8.5 Incidentele bedrijfssituaties

Voor incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld.

De aanvrager vraagt vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie. een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft de volgende situaties:

^ 1 maal per jaar het aanvoeren van leghennen in de dagperiode;

^ 1 maal per jaar het afvoeren van leghennen in de dag-, avond- en nachtperiode;

^ 4 maal per jaar het aan- en afvoeren van varkens;

^ 4 maal per jaar het afvoeren van drijfmest en vaste mest in de dag- en avondperiode;

^ 2 maal per jaar het inkuilen van voer in de dag- en avondperiode,

8.6 Indirecte hinder

Onder indirecte hinder wordt verstaan hinder die niet rechtstreeks voortvloeit uit de activiteiten van de inrichting maar wel kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van de inrichting. Als gevolg van transportbewegingen van en naar de inrichting kunnen omwonenden geluidsoverlast

ondervinden.

Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting. beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' d.d. 29 februari 1996.

Indirecte hinder is aan de orde. Het (vracht)verkeer van de inrichting is voor woningen in de omgeving herkenbaar als afkomstig van de inrichting. In het akoestisch onderzoek is dit

meegenomen ter plaatse van de woning aan de Oudedijk 139. Er wordt voldaan aan de gestelde geluidsnorm.

8.7 Beste Beschikbare Technieken

In de in bijlage 1 bij de Regeling omgevingsrecht opgenomen lijst met aangewezen BBT-documenten zijn geen documenten met betrekking tot de milieu-essentie geluid aangewezen. Om een hoog niveau van bescherming van het milieu mogelijk te maken, dient de inrichting de meest

doeltreffende technieken toe te passen om de emissie van geluid en andere nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.

Indien door verlening van de vergunning niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast, moeten wij de vergunning weigeren.

8.8 Conclusie

Ten aanzien van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar en passen binnen de geldende

geluidsvoorschriften.

9 ENERGIE