• No results found

1.1 Eerdere vergunningen 1.1.1

De voorschriften behorende bij omgevingsvergunning van 20 oktober 2015 blijven van toepassing op de inrichting met uitzondering van hoofdstuk 3 (geluid) en hoofdstuk 4 (houden van dieren) en worden vervangen door onderstaande hoofdstukken 2 en 3. Daarnaast worden voorschriften over volksgezondheid toegevoegd (hoofdstuk 4).

2. GELUID 2.1 Algemeen 2.1.1

Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.

2.2 Geluidnormen representatieve bedrijfssituatie 2.2.1

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,cr) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op geluidgevoelige objecten niet meer bedragen dan:

^ 40 dB(A) op 1,5 meter hoogte, in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur);

^ 35 dB(A) op 5,0 meter hoogte, in de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur);

^ 30 dB(A) op 5,0 meter hoogte, in de nachtperiode (tussen 23.00 uur en 07.00 uur).

2.2.2

Het maximaal geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op geluidgevoelige objecten niet meer bedragen dan:

^ 70 dB(A) op 1,5 meter hoogte, in de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur);

^ 65 dB(A) op 5,0 meter hoogte, in de avondperiode (tussen 19.00 uur en 23.00 uur);

^ 60 dB(A) op 5,0 meter hoogte, in de nachtperiode (tussen 23.00 uur en 07.00 uur).

2.3 Incidentele bedrijfssituaties 2.3.1

In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 2.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (ĽAr.Lĩ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de activiteiten:

^ 1 maal per jaar het aanvoeren van leghennen in de dagperiode;

^ 1 maal per jaar het afvoeren van leghennen in de dag-, avond- en nachtperiode;

^ 4 maal per jaar het aan- en afvoeren van varkens;

^ 4 maal per jaar het afvoeren van drijfmest en vaste mest in de dag- en avondperiode;

^ 2 maal per jaar het inkuilen van voer in de dag- en avondperiode,

op de geluidsgevoelige objecten uit onderstaande tabel niet meer bedragen dan wat in die tabel is weergeven. Op de overige woningen in de omgeving blijft voorschirft 2.2.1 van kracht.

Geluidsgevoelige

In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 2.2.2 mag het maximaal geluidsniveau (ĽAmax)

veroorzaakt door de in voorschrift 2.3.1 genoemde activiteiten op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:

Van de activiteit(en) genoemd in voorschrift 2.3.1 moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld:

a. De datum waarop de activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden.

b. De begin- en eindtijd van deze activiteit(en).

c. Eventuele bijzonderheden m.b.t. de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals bijv. het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.

3. HET HOUDEN VAN DIEREN 3.1 Algemeen

3.1.1

In de inric hting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn:

1 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders

dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

1.180

2 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

792

3 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

720

4 Legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen, volière-huisvesting, minimaal 50% van de leefruimte is rooster met daaronder een mestband.

Mestbanden minimaal éénmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in 2 etages, mestdroogsysteem met geperforeerde doek, BWL

2004.09.V1 en BWL 2001.36.V1 (E 2.11.1 en E 6.1)

19 214

5 Legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen, volière-huisvesting, minimaal 50% van de leefruimte is rooster met daaronder een mestband.

Mestbanden minimaal éénmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in 2 etages, mestdroogsysteem met geperforeerde doek, BWL

2004.09.V1 en BWL 2001.36.V1 (E 2.11.1 en E 6.1)

19 214

7 Fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen (A 7.100)

114 8 Vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden

(roodvleesproductie), overige huisvestingssystemen (A 6.100)

362 garage Paarden (3 jaar en ouder), volwassen, overige huisvestingssystemen

(K 1.100)

5

3.1.2

Het aantal aanwezige dieren per diersoort wordt ten minste één keer per maand geregistreerd, waarbij de perioden tussen de registraties van een vergelijkbare tijdsduur zijn. De registraties zijn binnen de inrichting aanwezig en worden gedurende tien jaar bewaard.

3.2 Reinigings- en ontsmettingplaats voor veewagens 3.2.1

Veewagens, die op het terrein inwendig worden gereinigd, moeten worden gereinigd op een speciaal daarvoor ingerichte reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.

3.2.2

Een reinigings- ontsmettingsplaats moet vloeistofkerend zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer opslagputten. Het reinigen en ontsmetten van voertuigen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat het verontreinigde water wordt opgevangen (opstaande randen aan een drietal zijden dan wel een gelijkwaardige voorziening) zodat het reinigingswater en ontsmettingsvloeistoffen niet in de bodem terecht kunnen komen.

3.2.3

Een reinigings- en ontsmettingsplaats moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en/of ontsmettingsmiddel.

3.2.4

De reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens moet zodanig liggen dat ten gevolge van aan- en afvoerbeweging, verwaaiing van waswater etc. geen hinder voor derden optreedt.

3.2.5

Na elke reiniging moet de wasplaats en slibvangput worden gereinigd. Na deze reiniging mag de afsluiter worden omgezet om lozing van niet verontreinigd hemelwater op het oppervlaktewater mogelijk te maken.

3.3 Ziekenboeg/afzonderingsruimte 3.3.1

De ziekenboeg (quarantaine) zoals op de milieutekening is weergegeven mag alleen ten behoeve van het doel worden gebruikt waarvoor ze is ingericht. Deze ruimte mag niet in gebruik zijn als

productieruimte. Dit betekent dat in deze ruimte geen dieren permanent mogen worden gehouden.

3.3.2

De oorspronkelijke plaats van het dier dat tijdelijk in de ziekenboeg (quarantaine) aanwezig is, mag niet door een ander dier worden bezet.

3.3.3

Tijdens de momenten waarop geen dieren in de ziekenboeg (quarantaine) aanwezig zijn, moet deze ruimte schoon zijn.

4. VOLKSGEZONDHEID 4.1 Algemeen

4.1.1

Teneinde zoönosen te weren en om ziektedruk en de uitbraak van ziekten te voorkomen, dienen de volgende maatregelen in ieder geval te worden getroffen:

^ Strikte hygiëne binnen de inrichting, wat betekent: geen toegang voor onbevoegde bezoekers in de stallen, bedrijfseigen kleding en schoeisel, wasgelegenheid ter voorkoming van ziekte insleep;

^ Er dient gezorgd te worden voor goede klimatologische omstandigheden in de stallen;

^ Grondige reiniging en ontsmetting van de stallen na de ronde;

^ Uitvoeren van verplichte inentingen tegen pluimveeziekten waarbij een maal per ronde de dierenarts een bloedonderzoek ter controle zal verrichten;

^ Elke ronde Salmonellaonderzoek;

^ Er dient gezorgd te worden voor het uitvoeren van (verplichte) inentingen tegen

varkens/rundveeziekten waarbij een maal per ronde of per jaar volgens de veterinaire eisen zoals die door de dierenarts worden gesteld

^ Het jaarlijks maken van hygiënogrammen en jaarlijks een IKB (integrale ketenbewaking) controle door een gecertificeerde instantie waarbij het gehele productieproces wordt gecontroleerd;

BIJLAGE II. PROCEDURELE OVERWEGINGEN PROCEDURELE ASPECTEN

Gegevens aanvrager

Op 7 februari 2019 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo ontvangen. Het betreft een aanvraag van Geplo BV die betrekking heeft op de inrichting aan de Oudendijk 86 in Odiliapeel, kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie D, nummer 3178 - 3762.

Projectbeschrijving

^ Het project waarvoor vergunning wordt aangevraagd is als volgt te omschrijven:

Het houden van zeugen (D1.2 en D1.3) wordt beëindigd. Er wordt omgeschakeld naar de diercategorie vleesvarkens (D3). Hiervoor worden de stallen 1, 2 en 3 intern gewijzigd en worden er in totaal 2.692 vleesvarkens gehouden;

^ Het aantal stuks pluimvee in de stallen 4 en 5 wordt verlaagd met 1.552 dieren. Hiermee komt de dierbezetting per stal uit op 19.214 legkippen (E2) per stal en in totaal op 38.428 legkippen;

^ Het stalsysteem van de legkippen wordt gewijzigd van BWL 2004.09.V1 in BWL 2004.10.V3 waardoor de ammoniakemissie per dier wijzigt van 0,09 naar 0,055 kg NH3 per dier per jaar.

^ Op stal 8 worden de bestaande ventilatoren vervangen voor een ventilator met een grotere diameter (710 mm);

Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in het aanvraagformulier behorend bij dit besluit.

Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten:

^ het veranderen, of het veranderen van de werking, en het in werking hebben van een inrichting, (artikel 2.1, lid 1 onder e, sub 2 en 3).

IPPC-installatie

De vergunningaanvraag betreft het veranderen van een bestaande IPPC-installatie binnen de inrichting. Onder een IPPC-installatie wordt een installatie verstaan als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (Europese richtlijn industriële emissies: IPPC-installaties).

Onderdelen aanvraag De aanvraag bestaat uit:

o M.E.R. Beoordelingsbesluit, d.d. 28 november 2018 o aanvraagformulier d.d. 7 februari 2019

o toelichting milieu agrarisch bedrijven, Oudedijk 86 te Odiliapeel, opgesteld 7 februari 2019, laatst gewijzigd 17 november 2020;

o plattegronds- en overzichtstekening, d.d. 14-8-2018, laatst gewijzigd 17-11-2020, projectnummer 01080.D043, blad 1-02;

o detailtekening luchtwasser BWL 2006.14.V7, d.d. 14-8-2018, laatst gewijzigd 14-1-2020, projectnummer 01080.D043, blad2-02;

o dimensioneringsplan stal 1, stal 2 en stal 3, 6 pagina's;

o onderzoek geurbelasting Wet geurhinder en veehouderij, Oudedijk 86 te Odiliapeel, d.d. 7-2­

2019, laatst gewijzigd 19-3-2020;

o Akoestisch onderzoek industrielawaai agrarisch bedrijf Oudedijk 86 te Odiliapeel,

Aanvullende gegevens

De aanvraag is aangevuld per brief van 1 augustus 2019, ontvangen op 26 augustus 2019 met een verzoek om gedeeltelijke intrekking van de aanvraag met onderdeel 'handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden'. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot de PAS waardoor het niet meer mogelijk was om een vvgb af te geven. Op 2 augustus 2019 is een afzonderlijk aanvraag om een vergunning volgens de Wet natuurbescherming (Wnb) voor Natura 2000 gebieden bij de provincie Noord Brabant ingediend.

Op 2 september 2019 is verzocht om aanvulling van de aanvraag met gegevens over de volksgezondheid door invullen van het toetsingsinstrument van het BPO en om een akoestisch onderzoek. Deze gegevens zijn op 24 oktober 2019 ontvangen.

Op 7 januari 2020 is verzocht om aanpassing van het akoestisch onderzoek. Deze aanpassing is op 13 februari 2020 ontvangen.

Op 23 maart 2020 is (formeel) verzocht om aanpassing van de aanvraag naar aanleiding van een negatief GGD advies op 4 december 2019. Dit heeft geresulteerd in een aanvulling van de aanvraag op 9 maart 2020.

Het GGD advies is ontvangen op 15 juli 2020.

Op 22 september 2020 is de aanvraag gewijzigd om deze in dieraantallen in overeenstemming te brengen met de aanvraag om een Wet natuurbescherming (Wnb).

Naar aanleiding van het ontwerp-besluit van 22 oktober 2020 van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant waarin voorgenomen wordt de Wnb vergunning te weigeren, is op 1 december 2020 de aanvraag om deze Wabo vergunning gewijzigd.

Dit heeft geresulteerd in de opsomming van documenten zoals weergegeven hierboven in de paragraaf onderdelen aanvraag

Vergunde situatie

Op 20 oktober 2015 en 1 december 2015 is een gefaseerde Omgevingsvergunning voor deze inrichting verleend.

Fase 1, van 20 oktober 2015, had betrekking op het veranderen van de inrichting door middel van een revisievergunning. Het betreft een vergunning volgens artikel 2.1, lid 1 onder e, sub 2 en 3 en artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Fase 2, van 1 december 2015, heeft betrekking op bouwen en handelen in strijd met de regels over ruimtelijke ordening, meer specifiek het plaatsen van een luchtkanaal, luchtwasser en een

overkapping. Het betreft een vergunning volgens artikel 2.1, lid 1 onder a en c.

Beide fases van de vergunning zijn onherroepelijk en in werking getreden.

Verandering van de inrichting

De aanvraag heeft betrekking op de volgende veranderingen van de inrichting:

^ Het houden van zeugen (D1.2 en D1.3) wordt beëindigd;

^ Er wordt omgeschakeld naar de diercategorie vleesvarkens (D3). Hiervoor worden de stallen 1, 2 en 3 intern gewijzigd en worden er in totaal 2.692 vleesvarkens gehouden. De stallen worden voorzien van een gecombineerde chemische luchtwasser BWL 2006.14.V7. In stal 1 wordt een centraal afzuigkanaal aangebracht in de nog van de stal. Tussen de stallen 2 en 3 wordt een centraal afzuigkanaal gebouwd waarop beide stallen worden aangesloten;

^ Het aantal stuks pluimvee in de nog niet gerealiseerde stallen 4 en 5 wordt verlaagd met 1.552 dieren. Hiermee komt de dierbezetting per stal uit op 19.214 legkippen (E2) per stal;

Op de nog niet gerealiseerde stal 8 worden de bestaande ventilatoren vervangen voor een ventilator met een grotere diameter (710 mm).

In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn:

1 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen

anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

1.180

2 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

792

3 Vleesvarkens > 25 kg, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7 (D 3.2.15.1)

720

4 Legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen, volière-huisvesting, minimaal 50% van de leefruimte is rooster met daaronder een

mestband. Mestbanden minimaal éénmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in 2 etages, mestdroogsysteem met geperforeerde doek, BWL 2004.10.V3 en BWL 2001.36.V1 (E 2.11.2.1 en E 6.1)

19 214

5 Legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen, volière-huisvesting, minimaal 50% van de leefruimte is rooster met daaronder een

mestband. Mestbanden minimaal éénmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in 2 etages, mestdroogsysteem met geperforeerde doek, BWL 2004.10.V3 en BWL 2001.36.V1 (E 2.11.2.1 en E 6.1)

19 214

7 Fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen (A 7.100)

114 8 Vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden

(roodvleesproductie), overige huisvestingssystemen (A 6.100)

362 garage Paarden (3 jaar en ouder), volwassen, overige huisvestingssystemen

(K 1.100)

5 Tabel 1

Ontvankelijkheid

Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indienings- vereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden gesteld om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor, met een nadere uitwerking in de Regeling omgevingsrecht.

Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid (hierbij is ook gecontroleerd of alle activiteiten zijn aangevraagd). Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hier op in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. Wij hebben daarbij aangegeven dat de wettelijke proceduretermijn wordt opgeschort. We hebben de

aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag, alsmede de latere aanvulling daarop, voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen.

Bevoegd gezag

Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in artikel 2.4 van de Wabo, artikel 3.3 van het Bor en categorie 1, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 28 uit onderdeel C van de bijbehorende bijlage I zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen of (gedeeltelijk) te weigeren. Daarbij dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd.

Procedure

Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de

voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

Advies

In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of

betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 van de Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden:

^ GGD, Team Gezondheid, Milieu & Veiligheid voor een advies over deze veehouderij ten aanzien van de volksgezondheid.

Naar aanleiding hiervan hebben wij op 15 juli 2020 de volgende adviezen ontvangen:

^ om niet zowel varkens als pluimvee op één bedrijf te houden;

^ te handhaven op het gebruik van de luchtwassers en mestband met mestdroogsysteem;

^ te streven naar een ontwikkeling welke leidt tot een substantieel lagere belasting van geur;

^ vanwege de hoge achtergrondbelasting te onderzoeken of er bewoners de geurbelasting als hinderlijk ervaren en indien mogelijk via gebiedsgerichte aanpak de cumulatieve

geurbelasting te reduceren;

^ de ontwikkeling op het gebied van endotoxinen te volgen;

^ een omgevingsdialoog in te richten;

^ de contactgegevens van de ondernemer te communiceren zodat mensen zich uitgenodigd voelen om met de ondernemer in overleg te treden over eventuele klachten.

De aanvulling op de aanvraag van na 15 juli 2020 (datum van het GGD advies) vormen geen aanleiding om een hernieuwd advies te vragen.

Milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is in onderdeel C van de bijlage onder categorie 14 opgenomen wanneer voor de activiteit het fokken, mesten of houden van dieren een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport geldt. Dit is het geval bij het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie met meer dan:

^ 60.000 dierplaatsen voor hennen;

^ 3.000 dierplaatsen voor vleesvarkens;

Verder is in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. onder categorie 14 opgenomen dat, in de aangegeven situaties, een milieueffectrapport moet worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit geldt voor het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren met meer dan:

^ 40.000 dierplaatsen voor pluimvee;

^ 2.000 dierplaatsen voor vleesvarkens;

^ 1.200 dierplaatsen voor vleesrunderen;

^ 100 dierplaatsen voor volwassen paarden of pony's;

Daarnaast is in het Besluit m.e.r. bepaald dat, wanneer de oprichting en/of uitbreiding en/of wijziging van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren niet leidt tot een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., ook moet worden

vastgesteld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven omstandigheden. Indien uit deze afweging volgt dat er geen sprake kan zijn van

belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dan moet het niet nodig zijn van een mer-beoordeling worden gemotiveerd in het moederbesluit (het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit inrichting). Wanneer er wel sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu moet toch een milieueffectrapport worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit daadwerkelijk leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

In de huidige aanvraag is sprake van het wijzigen van een installatie, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., voor het huisvesten van vleesvarkens met 2.692 dierplaatsen, een toename van 2.452. In de aangevraagde situatie worden de, in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r., genoemde dieraantallen niet overschreden. De in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde dieraantallen worden echter wel overschreden. Daarmee is de aangevraagde situatie m.e.r.- beoordelingsplichtig en moet een milieueffect rapport worden opgesteld wanneer sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Bij besluit van 28 november 2018 hebben wij besloten dat het niet noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen.

Wet natuurbescherming - Wabo

Door de aanvrager de vergunning voor de Wet natuurbescherming aangevraagd in deze procedure.

Door de aanvrager is besloten om dit deel in te trekken. Daarvoor heeft de aanvrager een aanvraag op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) bij de provincie Noord-Brabant ingediend.

Onderhavige aanvraag heeft betrekking op hetzelfde project en derhalve wordt het onderdeel gebiedsbescherming niet betrokken.

Activiteitenbesluit milieubeheer

In het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen.

In artikel 2.1, lid 2 van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt.

Binnen de inrichting bevindt zich een IPPC-installatie waardoor sprake is van een vergunningplichtige inrichting.

Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan sindsdien ook op inrichtingen met een IPPC-installatie en type C-inrichtingen van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen.

Binnen de inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit:

Afdeling Artikel Omschrijving

2.1 2.1 Zorgplicht

2.2 2.2 en 2.3 Lozingen

2.3 2.4 en 2.5 Lucht en geur

2.4 2.9 en 2.11, met uitzondering van lid 1

Bodem

3.1 Ş 3.1.3 3.3 Het lozen van hemelwater

3.2 Ş 3.2.1 3.7 t/m 3.10p Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie

3.2 Ş 3.2.6 3.16c en 3.16d In werking hebben van een koelinstallatie

3.3 Ş 3.3.2 3.23b en 3.23c Het uitwendig wassen van motorvoertuigen, werktuigen of spoorvoertuigen

3.4 Ş 3.4.5 3.46 t/m 3.49 Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen 3.4 Ş 3.4.6 3.51 en 3.52 Opslaan van drijfmest en digestaat 3.4 Ş 3.4.7 3.54 Opslaan van vloeibare bijvoedermiddelen

3.4 Ş 3.4.9 3.54d Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank

3.4 Ş 3.4.9 3.54d Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank