• No results found

Het lot van de Sweepstake

Het was mis met oome Arie, eens een keurig nette vent, Bij ieder om zijn overdreven zuinigheid bekend, Die zeegras rookte uit een steenen pijpje van drie cent, Maar eensklaps tot verkwisting was gekomen.

Hij kwam zo door een toeval bij de waarzegster terecht, Die had hem uitgekruist en op de tafel neergelegd, ‘Er liggen centen op uw huis’, zoo had ze toen gezegd, En Arie had een Sweepstake-lot genomen.

Toen zat hij in des noodlots klauw, En 't praatje circuleerde gauw. Oome Arie heeft een lot gekocht Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Hij is al bij voorbaat stijf in 't vocht, Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Voor de mazzel gaat ie 's nacht naar bed, Met een paardenhoef en een jockeypet, Oome Arie is totaal van streek,

Van de Sweepstake! Van de Sweepstake!

De buurt had van de Sweepstake nog niet al te veel verstand, Alleen de kapper wist het uit een buitenlandsche krant. Die zei: ‘Als Arie's paarden winnen, is ie uit de brand.’ Dat nieuwtje werd meteen flink overdreven.

Al gauw ging er een wonderlijk gerucht door de Jordaan, Dat oome Arie paarden in z'n keldertje had staan, En dat ie 's nachts die beesten uitliet op de Kalfjeslaan, En dan weer in de duisternis liet leven.

Het buurtblad plaatste interviews, Gewijd aan dat sensatienieuws.

Louis Davids en Jacques van Tol; 1938.

Oome Arie heeft een lot gekocht Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Hij is al bij voorbaat stijf in 't vocht, Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Voor de mazzel gaat ie 's nacht naar bed, Met een paardenhoef en een jockeypet, Oome Arie is totaal van streek,

Van de Sweepstake! Van de Sweepstake!

De stemming van de menigte was spoedig zoo gegist, Dat men een lichte wrevel niet meer in te houden wist. De jeugd schold al voor dierenbeul en had hem graag gekist, Toen Arie argeloos nog liep te fluiten!

De bakker zei heel zacht: ‘Ik heb al maanden zoo'n idee, Dat Arie ook een rol gespeeld heeft in Matuschka twee.’ De massa spande samen, maar de bakker smeet privé Voorloopig vast een steen door Arie's ruiten.

Agenten kwamen toegesneld, En 't werd in hun rapport vermeld. Oome Arie heeft een lot gekocht Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Hij is al bij voorbaat stijf in 't vocht, Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Voor de mazzel gaat ie 's nachts naar bed, Met een paardenhoef en een jockeypet, Oome Arie is totaal van streek,

Van de Sweepstake! Van de Sweepstake!

De openbare meening werd al gauw opnieuw verstoord, De buurman had des nachts een klagend hinneken gehoord. Toen broeide er een stemming op het kantje van een moord, Men wou als oef'ning Arie's vrouw vast worgen!

Er kwam een troep vrijwilligers die 'n zware heipaal droeg, Waarmee men Arie's keldertje tot een ruïne sloeg.

Men vond een krolsche kat, maar dacht dat Arie 's morgens vroeg Zijn schimmels op de vliering had verborgen.

Men dichtte er een lied op dra, En zong bij de harmonica Oome Arie heeft een lot gekocht Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Hij is al bij voorbaat stijf in 't vocht, Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Voor de mazzel gaat ie 's nachts naar bed, Met een paardenhoef en een jockeypet, Oome Arie is totaal van streek,

Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! En Arie wist het veege lijf te redden in de stad, Alwaar hij angstig in een klein en donker kroegje zat, En niet wist, dat hij juist de eerste prijs gewonnen had, Omdat hij zat te beven voor z'n leven.

En toen men hem vertelde, dat hij rijk was als een vorst, Toen had hij voor een deel uit angst en voor een deel van dorst, Voor zeven lichte catzen en een stukje leverworst,

Zijn lot juist aan den kroegbaas afgegeven. Eerst werd hij wit, toen werd hij rood. Toen zei hij ‘Stik’, toen was hij dood.

O ome Arie heeft een lot gekocht Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Hij is al bij voorbaat stijf in 't vocht, Van de Sweepstake! Van de Sweepstake! Voor de mazzel gaat ie 's nachts naar bed, Met een paardenhoef en een jockeypet, Oome Arie is totaal van streek,

Van de Sweepstake! Van de Sweepstake!

Luchtkastelen

Mijn liefste, alle dagen Hoor ik jou steeds maar klagen ‘Wij zijn wel twee gelieven, Maar zonder perspectieven.’ Ik kan jou nog niks geven, Om van en in te leven, Maar de twee laatste nachten, Heb ik in mijn gedachten Iets liggen fantaseren, Dat wil ik jou offreren; Een huis van rode stenen, Met klimop er om henen. Tot aan de vensters komen, De takken van de bomen, En rozen staan te geuren, Voor glazen serredeuren. 'n Grijze poes zit binnen, Op het kozijn te spinnen, En 'n kanariepietje, Zingt in de zon 'n liedje. Een tuin vol boerenbloernen, Waarin de bijtjes zoemen, En groen rnet witte hekjes, Schutten intieme plekjes, Die tot 'n zitje noden.

‘Voor deurwaarders verboden’, Staat ergens op 'n bordje, Jij in je keukenschortje,

Brengt koffiewater aan de kook, En uit de schoorsteen kringelt rook. Ik heb geen geld en geen juwelen, Voor 't meisje waar ik veel van hou, Geen woning om met jou te delen,

Maar ik heb mooie luchtkastelen, En die zijn allemaal voor jou. Als jou dat soms te klein is, Niet chic genoeg en fijn is, Zit niet in de misère, Want ik maak gauw carrière, Dan maken we 'n potje, En kopen zo'n oud slotje. Dat laat ik restaureren. Als 't klaar is, inviteren Wij ooms, tantes en neven. 'k Wil jachtpartijen geven. We eten voortaan ossen, Uit onze eigen bossen. We hebben ophaalbruggen, Stoelen met rechte ruggen, En hoge stenen hallen, Waar stukken kalk uit vallen. 's Nachts rammelen er knoken, 'n Voorvader komt spoken, Om 't perkament te lezen. 't Zal ome Toon wel wezen, Die is al bij z'n leven,

Niet één nacht thuis gebleven. Men zal mij slotheer noemen, Mijn heldendaden roemen. Op feestelijke dagen, Zal ik 'n harnas dragen, En om de zeven jaren, Moet ik ten kruistocht varen, Alleen 'n paard is voor mij niets, Dat doe ik dan wel op de fiets.

Ik heb geen geld en geen juwelen, Voor 't meisje waar ik veel van hou, Geen woning om met jou te delen, Maar ik heb mooie luchtkastelen, En die zijn allemaal voor jou.