• No results found

HOOFDSTUK 3- Sectorspecifieke problemen van vzw en vso in de sociale economie

3.1 VZW en VSO als rechtsvormen in de sectorreglementering

3.1.7 Lokale diensteneconomie

Onder lokale diensteneconomie wordt verstaan: “diensten die werkgelegenheid creëren om aan lokale behoeften te beantwoorden en die op een participatieve wijze een maatschappelijke meerwaarde creëren door het duurzaam ondernemen na te streven.” 510

Het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, dat op 1 januari 2008 in werking trad, bevat in artikel 3 een opsomming van entiteiten waaraan een erkenning kan worden verleend.511

Het gaat om “verenigingen zonder winstoogmerk, gemeenten, autonome gemeentebedrijven, gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm met uitzondering van vennootschappen, dienstverlenende verenigingen en opdrachthoudende verenigingen512, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, provincies, autonome provinciebedrijven en provinciale extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm met uitzondering van vennootschappen.”513

Het is duidelijk dat op basis van deze tekst, de VSO hier geen optie is en bijgevolg geen erkenning zal krijgen.

507 Artikel 5, 3° , artikel 13 en 14, 2° c en d Besluit Vlaamse Regering houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie, B.S. 28 november 2000.

508 K. Van Brempt, Beleidsbrief sociale economie, Beleidsprioriteiten 2007-2008, Stuk 1400- Nr. 1, 29 oktober 2007, 31.

509 Ondernemingen die kunnen erkend worden in het stelsel van dienstencheques zijn ondernemingen met of zonder commerciële activiteit, zoals bijvoorbeeld schoonmaakbedrijven, uitzendkantoren, VZW’s, ziekenfondsen, plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, OCMW’s, ondernemingen in de sector van de sociale economie. X., Werken in het stelsel van de dienstencheques, Algemene directie werkgelegenheid en arbeidsmarkt, november 2006, 12.

510 Artikel 2, 1° Decreet Vlaams Parlement 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, B.S. 23 februari 2007.

511 In titel VIbis-Ontwikkeling van nabijheidsdiensten van het besluit houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie 2000 werd hiertoe al een eerste aanzet gegeven. Zo kon een aanvraag tot projectfinanciering ingediend worden door gemeentebesturen, OCMW besturen, provinciebesturen, provinciale autonome overheidsbedrijven, sociale werkplaatsen, invoegbedrijven, bedrijven met een invoegafdeling en verenigingen zonder winstoogmerk.

512 Zoals bedoeld in artikel 12 §2, 2° en 3° van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.

513 De SERV liet in haar advies lokale diensteneconomie weten dat zij graag ook ziekenfondsen in de lijst van organisaties had willen opnemen. Zij beschikken immers over een eigen rechtspersoonlijkheid via de wet op de ziekenfondsen en moeten dan geen aparte VZW oprichten indien zij eventueel als actor willen optreden in de lokale diensteneconomie. SERV Advies Lokale Diensteneconomie, 14 juni 2006, Brussel, opgenomen in Ontwerp van decreet houdende lokale diensteneconomie, Zitting 2005-2006, 24 augustus 2006, Stuk 940 (2005-2006), nr. 1, 42.

De gedachte hierachter is dat het geenszins de bedoeling was om commerciële en reguliere diensten te ondersteunen met dit decreet. Het moet gaan om een aanvullend aanbod dat ofwel complementair is aan een bestaande gereglementeerde dienstverlening op Vlaams niveau waarvoor men dan een specifiek kader creëert ofwel de invulling is van een lokale niche waarvoor geen kader op Vlaams of federaal niveau bestaat. Men wil inhaken op dat aantal niches die omwille van kostprijs, bereik of specificiteit niet vermarktbaar of toegankelijk zijn. De lokale diensteneconomie kan bijgevolg enkel een aanbod doen daar waar het reguliere circuit in gebreke blijft. Daarom kunnen volgens deze redenering enkel VZW’s, lokale en provinciale overheden erkend worden.514

Ter vergelijking: in het ontwerp van decreet houdende buurt- en nabijheidsdiensten van 2003-2004515 werd naast verenigingen zonder winstoogmerk tevens verwezen naar

“handelsverenigingen of burgerlijke verenigingen met een handelskenmerk.” Als men de memorie van toelichting erbij neemt verwijst men naar “ondernemingen,” zij bedoelden hiermee dat het decreet ook van toepassing zou zijn op “ondernemingen in de sociale economie die buurt- en nabijheidsdiensten ontwikkelen.”516 De Raad van State verstond hier commerciële ondernemingen onder.517

Er schuilt echter een addertje onder het gras, in de vorm van de Europese dienstenrichtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006.

Om tegen 2010 een echte interne markt voor diensten tot stand te brengen streeft de dienstenrichtlijn ernaar de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in andere lidstaten en het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten onderling te vergemakkelijken. Deze richtlijn heeft ook tot doel de keuzemogelijkheden voor de afnemers van diensten uit te breiden en ervoor te zorgen dat consumenten en ondernemingen die van diensten gebruik maken, diensten van betere kwaliteit aangeboden krijgen.518 Zij is alleen van toepassing op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit,519 en alleen van toepassing op diensten die om een economische tegenprestatie worden verricht.520

Uiterlijk eind 2009 moet de richtlijn door de lidstaten in nationale wetgeving zijn omgezet.

514 Ontwerp van decreet houdende de lokale diensteneconomie, Zitting 2005-2006, 24 augustus 2006, Stuk 940, 4.

515 Ontwerp van decreet houdende buurt- en nabijheidsdiensten, Zitting 2003-2004, 20 april 2004, Stuk 2278- Nr. 1.

516 Ontwerp van decreet houdende buurt- en nabijheidsdiensten, Zitting 2003-2004, 20 april 2004, Stuk 2278- Nr. 1, 6.

517 Ontwerp van decreet houdende buurt- en nabijheidsdiensten, Zitting 2003-2004, 20 april 2004, Stuk 2278- Nr. 1, 29-30. De Raad van State was van mening dat het ontwerp geen doorgang kon vinden aangezien de bevoegheidsrechtelijke grondslag van de regeling gezocht werd in artikel 6§1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Krachtens die bepalingen zijn de gewesten, afgezien van een niet terzake doende uitzondering, bevoegd voor programma’s voor wedertewerkstelling van de niet-werkende werkzoekenden. Een programma voor wedertewerkstelling kan echter enkel betrekking hebben op activiteiten van algemeen of maatschappelijk belang, wat uitsluit dat algemene tewerkstellingsmaatregelen of activiteiten met een commerciële inslag het voorwerp zouden uitmaken van een tewerkstellingsprogramma in de zin van artikel 6, §1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Dergelijke programma’s betreffen immers door de overheid opgezette of gesubsidieerde projecten. Het zal dus in beginsel gaan om activiteiten bij een overheidsinstantie zelf of bij een vereniging uit de non-profitsector.

518 X., “Dienstenrichtlijn”, http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/133237.htm.

519 Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/37, nr. 9.

520 Diensten van algemeen belang vallen niet onder de definitie van artikel 50 van het Verdrag en vallen dus ook niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. Diensten van algemeen economisch belang zijn diensten die om een economische tegenprestatie worden verricht en daarom binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/38, nr. 17.

Wat verstaat men hier echter onder “dienst”? Onder “dienst” wordt in de richtlijn verstaan: “elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, zoals bedoeld in artikel 50 van het Verdrag.”521 Over de soort diensten waarop de richtlijn betrekking heeft, vermeldt de richtlijn bijvoorbeeld thuiszorg, zoals hulp aan ouderen, voor zover zij niet van de werkingssfeer van de richtlijn zijn uitgesloten. Het kan zowel gaan om diensten waarvoor de dienstverrichter en de afnemer zich in elkaars nabijheid dienen te bevinden als om diensten waarvoor de dienstverrichter of de afnemer zich moet verplaatsen of die op afstand kunnen worden verricht, waaronder via internet.522 Men neemt bijgevolg aan dat de lokale diensteneconomie hieronder valt.

De dienstenrichtlijn zegt dat het begrip “rechtspersonen” de marktdeelnemers vrijlaat in de keuze van de rechtsvorm die zij voor hun activiteiten geschikt achten. Bijgevolg slaat rechtspersonen in de zin van het Verdrag op “alle entiteiten die zijn opgericht naar of worden beheerst door het recht van een lidstaat, ongeacht de rechtsvorm.”523 Iets verder vermeldt men echter dat het Hof van Justitie al erkend heeft dat, wat de verplichting betreft een bepaalde rechtsvorm te kiezen voor het verrichten van bepaalde diensten in de sociale sector, het gerechtvaardigd kan zijn de dienstverrichters te verplichten geen winstoogmerk te hebben.524

Om juridische hinderpalen voor de ontwikkeling van de dienstenactiviteiten uit de weg te ruimen voorziet de richtlijn in de verplichting om de verenigbaarheid van de vergunningstelsels te toetsen aan de principes van non-discriminatie en evenredigheid en tevens bepaalde principes te eerbiedigen bij de vergunningsvoorwaarden en - procedures die op de dienstenactiviteiten van toepassing zijn; een verbod op bepaalde wettelijke eisen die in de wetgeving van bepaalde lidstaten nog zijn opgenomen en niet kunnen worden gerechtvaardigd, zoals de nationaliteitseis en tenslotte de verplichting om de verenigbaarheid van een aantal andere wettelijke eisen te toetsen aan de principes van non-discriminatie en evenredigheid.525

In artikel 15, de aan evaluatie onderworpen eisen, moeten de lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van niet-discriminerende eisen, zoals bijvoorbeeld eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft.

Daarnaast zijn er vergunningsvoorwaarden opgenomen, namelijk: niet discriminatoir zijn, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang, evenredig met die reden van

521 Artikel 4, 1, Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/52. De richtlijn is volgens artikel 2, lid 2 niet van toepassing op niet-economische diensten van algemeen belang; financiële diensten; elektronische- communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten; diensten op het gebied van vervoer, met inbegrip van havendiensten;

diensten van uitzendbedrijven; diensten van gezondheidszorg; audiovisuele diensten; gokactiviteiten die erin bestaan dat een financiële waarde wordt ingezet bij kansspelen; activiteiten in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag; sociale diensten betreffende sociale huisvesting, kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke nood, die worden verleend door de staat, door dienstverrichters die hiervoor een opdracht hebben of een mandaat gekregen hebben van de staat, of door liefdadigheidsinstellingen die als zodanig door de staat zijn erkend; particuliere beveiligingsdiensten; diensten van notarissen en deurwaarders die bij een officieel overheidsbesluit zijn benoemd.

522 Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/40, nr. 33.

523 Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/41, nr. 38.

524 Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L. 376/45, nr. 71.

525 X., “Dienstenrichtlijn”, http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/133237.htm.

algemeen belang, duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, vooraf openbaar bekendgemaakt en transparant en toegankelijk.526

En daar zou wel eens het schoentje kunnen knellen. Er blijft echter nog juridische onzekerheid bestaan voor de sociale sector omtrent hun situering ten aanzien van deze tekst.

Meer hierover in het tweede deel van het onderzoek, alsook een bespreking van de problematiek omtrent (sociale) diensten van algemeen belang en staatssteun.

Probleemvaststellingen:

De Vennootschap met Sociaal Oogmerk werd vanaf 1995 gepromoot. Men ondermijnt dit echter door in de wetgeving met betrekking tot sociale werkplaatsen naar verouderde wetgeving te verwijzen en door bij de beschutte werkplaatsen dubbelzinnige en onduidelijke terminologie te hanteren. In aanknopende wetgeving wordt ook vaak alleen verwezen naar de VZW, waardoor het gebruik van de VSO louter theoretisch blijft.

In het decreet lokale diensteneconomie wordt de VSO volledig uitgesloten.

Problematisch blijft de Dienstenrichtlijn. Indien zij van toepassing zou zijn op de sector, zal zij verregaande gevolgen hebben.

Beleidsvoorstellen:

Men moet in de teksten de juiste terminologie hanteren en ervoor zorgen dat de VSO een praktische mogelijkheid wordt.

3.2 Sociale economie: activiteiten in de markt, naast de markt, aanvullend