• No results found

HOOFDSTUK 2 – Rechtsvormgenerieke problemen van vzw en vso

C. Dividenduitkering voor aandelen die netto-actief VZW vertegenwoordigen?

2.4.5 Besluit

De wet van 13 april 1995 heeft het juridisch systeem gewijzigd opdat sociale ondernemingen commerciële vennootschappen konden worden. Zij hebben een altruïstische doelstelling voor ogen en zijn niet gericht op de verrijking van de vennoten. Men zou kunnen stellen dat dit een symbolische overwinning is voor sociale (economie) ondernemingen.

351 B. Thiry, “Les entreprises d’économie sociale en Europe,” in M. Coipel, ASBL & Société à finalité sociale, Gent, Mys &

Breesch, 1996, 78-88.

352 In Italië zijn coöperatieven non profit verenigingen die sinds 1942 erkend zijn en ingedeeld worden naargelang type en activiteit (consumentenproductie en tewerkstelling, landbouw, bouw, transport, visserij, gemengd en diensten).

A. Thomas, “The rise of social cooperatives in Italy,” Voluntas: International journal of voluntary and nonprofit organizations, Vol. 15, No. 3, 2004, 247.

353 Sociale coöperatieven werden wettelijk erkend in 1991. Het ontwikkelen van dergelijke organisaties kadert binnen de grote vraag naar sociale dienstverlening die onverzadigd bleef. C. Borzaga en A. Santuari, « Italy: From traditional co-operatives to innovative social enterprises, » in C. Borzaga en J. Defourny, The emergence of social enterprise, London, Routledge, 2001, 171.

354 A. Thomas, l.c., 248.

355 Zie Parl. Hand. Senaat 1993-1994, 1086- 4, 158.

356 De wet 381 van 1991 verhindert de coöperatieven niet om winst uit te keren maar ze is wel beperkt. Zo mag de uit te keren winst niet meer dan 80 % van het totaal bedragen, mag de winstratio van ieder aandeel niet hoger zijn dan 2 % van de ratio van toepassing op de obligaties uitgekeerd door het Italiaanse postkantoor en kunnen geen aandelen uitgekeerd worden indien de coöperatieve wordt opgedoekt. C. Borzaga en A. Santuari, l.c., 171.

357 B. Thiry, “Les entreprises d’économie sociale en Europe,” in M. COIPEL, ASBL & Société à finalité sociale, Gent, Mys

& Breesch, 1996, 88-90.

Tevens is er van sommigen de kritiek gerezen dat de VSO een conceptuele chaos veroorzaakt aangezien zij het winstoogmerk als criterium tot afbakening van vennootschap en vereniging, heeft afgeschaft.358

De VSO is een modaliteit geworden van de bestaande vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid, waarbij aan alle wettelijke voorschriften van toepassing op die bepaalde vennootschapsvorm, moet voldaan worden.359 Men kan zich echter afvragen wat de toegevoegde waarde is van de VSO-modaliteit voor vennootschapsvormen met onvolkomen rechtspersoonlijkheid. De vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap en de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid worden immers gekenmerkt door een hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten.360 Dit klinkt zeer interessant voor schuldeisers, maar zal de oprichters wel wat minder kunnen bekoren.

Het is gebleken dat de wetgever met de VSO twee dingen tegelijk probeerde te organiseren, waardoor geen van beide echt werd verwezenlijkt. Enerzijds wilde men de VZW-sector uitklaren met het oog op een betere derdenbescherming en tegelijkertijd wilde men een vorm van werknemersparticipatie verwezenlijken.361 De werknemersparticipatie is echter verre van duidelijk en de onduidelijkheid in de V&S-wetgeving, waarbij niet alle economische activiteiten verboden worden, maakt de situatie alleen maar erger.

Men kan zich ook vragen stellen bij het vastleggen van de participatieve democratie in het VSO statuut. De werknemers kunnen immers andere belangen hebben dan de VSO en de praktijk toont aan dat de formulering zoals ze er nu staat te rigide is.

Sommigen zijn dan ook van oordeel dat het misschien beter was geweest om een handelsrechtelijke vereniging in te voeren, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, bijvoorbeeld een commerciële VZW.362 Op die manier was een ingreep in het vennootschapsrecht overbodig geweest en had men enkel moeten afwijken van het subjectief winstoogmerk dat wordt vereist voor de hoedanigheid van koopman. Dan had men wel een reeks maatregelen moeten treffen ter bescherming van de leden en van derden.363

Anderen pleiten er dan weer voor om een nieuwe vennootschapsvorm op te richten.364 De wetgever vond het echter op dat ogenblik niet interessant om een tiende vennootschapsvorm in het leven te roepen.365

358 De optie om de VSO voor alle vennootschapsvormen beschikbaar te stellen heeft immers tot gevolg gehad dat de definitie van de vennootschap in artikel 1832 B.W. moest worden herschreven, meer bepaald in het licht van de wettelijke uitsluitingsmogelijkheid van het vennootschapsrechtelijke “winstoogmerk.” Het artikel luidde vervolgens dat, in de gevallen waarin de wet het toelaat, de statuten van een vennootschap erin kunnen voorzien dat zij geen winstoogmerk heeft. De vorm van de vennootschap kon dus ook gestalte geven aan een activiteit die vroeger enkel in een vereniging kon worden uitgeoefend. In 2001 werd artikel 1832 B.W. opgeheven. K. Geens, “De VZW in haar afbakening tegenover andere rechtsvormen,” in X, 1921-1996. 75 jaar Belgisch VZW-recht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 75.

359 T. Breesch en D. Coeckelbergh, De VSO, o.c., 5.

360 J. Lievens, De reparatiewet vennootschapsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 128.

361 M. Denef, “Beschouwingen bij het normencomplex dat de economische activiteiten van VZW en Stichting reguleert, getoetst aan de belangen van enkele bijzondere stakeholders (concurrenten, schuldeisers en begunstigde doelgroep)”, T.P.R. 2004, afl. 1, 172.

362 Procureur-generaal Verheyden stelde voor om het onderscheid te maken tussen de werkelijke VZW en de bedrijfs-VZW. Deze laatste zou een nieuwe categorie zijn, die beter haar plaats zou hebben aan de zijde van de vennootschappen. Hij was van oordeel dat het winstoogmerk niet langer de hoeksteen mocht blijven , maar dat men het onderscheid moest maken op basis van het gebruik van commerciële middelen. R. Verheyden, “Het gebrek aan overheidscontrole in het belang van derden op de verenigingen zonder winstoogmerk,” R.W. 1977, nr. 8, 509-510. Zie ook P. Ernst, “Misbruik van de rechtsvorm van een vzw,” T.P.R. 1995, 35.

363 P. Ernst, “De Vennootschap met Sociaal Oogmerk,”l.c., 69 en H.P. Lemaitre, “Sociétés coopératives et sociétés à finalité sociale,” J.T. 299, nr. 28.

364 M. Stroobant, “De Vennootschap met sociaal oogmerk,” in K. BIJTTEBIER, De gewijzigde vennootschapswet 1995, 1995, 111.

Het is duidelijk dat de coöperatieve vennootschap de meest aangewezen vorm voor de VSO lijkt te zijn met haar veranderlijk kapitaal en soepele in- en uittredingsmogelijkheden voor vennoten.366 Bij omvorming van andere vennootschapsvormen moet men toch enkele hindernissen overwinnen voordat de eindmeet in zicht is.367 Ook sluiten de erkenningscriteria368 voor de coöperatieve vennootschap goed aan bij de sociale economie, zoals vrijwillige toetreding en democratisch bestuur.369 De voorbeelden van andere soorten vennootschappen die zich hebben omgevormd tot VSO bestaan, maar bevinden zich in de minderheid.370 In sommige gevallen blijkt dat men het VSO statuut bijna volledig heeft uitgehold wat nu verre van de bedoeling was. Sommige auteurs berouwen dan ook dat de wetgever de VSO niet beperkt heeft tot de coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk,371 anderen zijn van mening dat men de mogelijkheid moet openlaten voor alle vennootschapsvormen.372

Een aanpassing van de VSO regelgeving is nodig, een eerste stap werd reeds gezet door de federale regering op 16 februari 2007. Na de beslissing van de Raad van State werd dit afgeketst maar zullen er in alle waarschijnlijkheid hieromtrent nog stappen volgen. Of dit de nodige stimulansen zal geven om het vehikel populair te maken valt echter nog af te wachten.

365 D. Coeckelbergh, Ondernemen met de VSO, o.c., 16, nr.13.

366 T. Breesch en D. Coeckelbergh, De VSO, o.c., 13.

367 C. Fischer en B. Theunissen, “Les aspects juridiques et comptables de la transformation d’une Asbl en société à finalité sociale,” Non Marchand, 2001/2, nr. 8, 65.

368 K.B. 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de nationale groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen, B.S. 19 januari 1962.

369 FEBECOOP, Vademecum voor de ondernemer van de sociale economie, 2002, 85, www.febecoop.be .

370 De overheid heeft zelf wel de eerste NV van publiek recht met sociaal oogmerk opgericht onder de vorm van de Belgische Technische Coöperatie. Zie Wet 21 december 1998 tot oprichting van de Belgische Technische Coöperatie in de vorm van een vennootschap van publiek recht, B.S. 30 december 1998. De Raad van State stond echter zeer kritisch tegenover deze VSO. Zij vond het juridisch onaanvaardbaar dat men bepaalde dat de nieuwe instelling tegelijkertijd de wetsbepalingen inzake de naamloze vennootschappen moest naleven en een reeks voorschriften die het begrip naamloze vennootschap zelf compleet uitholden. Er ontbrak immers een wettelijke omschrijving van het maatschappelijk doel. Men vond de rechtsfiguur van de NV ongeschikt. De Raad vond het immers niet wenselijk dat een handelsvennootschap belast werd met de uitvoering van opdrachten van openbare dienst die niet als een economische bedrijvigheid konden beschouwd worden. W. Vandenhole, “De Belgische Technische Coöperatie: N.V.

van publiek recht met sociaal oogmerk als alternatief voor parastatalisering en privatisering,” T.B.P. 1999/5, 345-347.

371 H.P. Lemaitre, “Sociétés coopératives et sociétés à finalité sociale,” J.T. 1996, 299, nr. 27.

372 M. Coipel, Les Asbl. Evaluation critique d’un succès, Gent, 1985, 240.

Probleemvaststellingen:

De VSO werd in 1995 ingevoerd als alternatief voor de sociale economie onderneming. Zoveel jaren later blijkt echter dat aan deze vennootschapsvorm heel wat schort en dat het VSO vehikel niet populair is. Vooral de werknemersparticipatie die louter financieel is, blijkt een probleem te zijn.

Ook de stemkrachtbeperking schrikt heel wat ondernemers af, hoewel men het belang hiervan in de praktijk moet nuanceren.

De regeling voorzien om de VZW om te zetten naar een VSO loopt niet van een leien dakje.

Hoe vormt men immers het kapitaal en hoe verdeelt men de aandelen van de VSO? Kan men een dividenduitkering doen voor aandelen die het netto-actief van de VZW vertegenwoordigen? En wie wordt eigenlijk vennoot? Het geeft aanleiding tot aanzienlijk wat onduidelijkheden, wat veel VZW’s zou kunnen afschrikken om zich om te vormen naar een VSO. Nochtans is de VSO precies als alternatief voor de VZW mét commerciële activiteiten naar voor geschoven.

Beleidsvoorstellen:

De VSO regeling moet op meerdere punten worden verduidelijkt. De regering heeft in 2007 een stap in de goede richting gezet met een poging tot wetswijziging, maar werd vervolgens teruggefloten door de Raad van State. Onnauwkeurigheden en dubbelzinnigheden in de tekst en in het ideeëngoed achter de statutaire bepalingen geven aanleiding tot uiteenlopende interpretaties.

Deze voeden de rechtsonzekerheid en moeten eerst worden weggewerkt opdat de VSO een volwaardig initiatief zou kunnen worden voor de sociale economie onderneming.

Het belangrijkste struikelblok, de werknemersparticipatie, zou niet louter financieel mogen zijn.

Personeelsleden zouden moeten kunnen deelnemen aan het beleid van de vennootschap. Het zou dus moeten gaan om een financiële participatie, een participatie in het beheer (zonder vennoot te worden) of een financiële participatie en een beheersparticipatie.

Het lijkt zinvol na te gaan of men het VSO statuut niet kan koppelen aan het statuut van de erkende coöperatieven. De coöperatieve vennootschap blijkt immers uit de praktijk de meest gebruikte vennootschapsvorm te zijn onder het statuut van VSO. De klassieke coöperatieve vennootschap wordt ook door de wetgever in de wettekst zelf naar voor geschoven als gegeerde kandidaat. De keuzeoptie voor andere vennootschapsvormen zou men dan kunnen weglaten.