de grote kennis van een volgende eeuw. Kom terug in bed, want als je weggaat moet
ik werken en werk is de godgeklaagde pest, ik moet alleen werken, waar ben je, ik
geloof niet dat je als een gems over de stoeien springt. Je bent geen gems. Ik verdom
het om met gemzen naar bed te gaan. Syfilis is ook al afkomstig van lama's. Als je
in het bed komt, vertel ik het verhaal van de man die in de lucht vloog voor het
vaderland. Mogen zij allen springen en meteen. Zet anders de radio af, draai de knop
om van de grammofoon - wil je nu je bek eens houden Manuel Vallejo -; ik word
gek. Als ik naar de bioskoop kon - kom dichterbij, ik zie je groeien, laat me je eens
aanraken. Als ik je mag aanraken zal ik je het verhaal vertellen van de jazzkritikus
- andere muziek, kan er geen stilte zijn, ik heb pijn in mijn rug van het vooroverbuigen
- die moderne negermusici steeds maar vogelgeluiden hoort maken. Hun spel doet
hem denken aan afrikaanse medicijnmannen. En in Afrika zegt een kritikus: ‘het spel
van deze jongens doet mij steeds weer denken aan hollandse apothekers. Het is, het
is - alles, het einde’; ik zal je het einde niet vertellen, het einde blijft verzwegen,
verzin maar iets, hoe ik denk, waarover ik ga denken, sleur mij weg van de machine,
het lukt je niet, o nee, ik ben doodmoe, ik zit voor mijn machine te bedenken dat ik
nu doodmoe ben, kom in bed. Mag je dat van je vader? Met de grote universeel op
één kamer; je mag niet op mijn kamer, je nadert, je wordt groter, bent bij mij,
voorzichtig de boel kraakt. En nu
vertel ik niets meer. Je moet heel gelukkig zijn, ik zwijg, hoor je? Want dit is: liefde,
bijvoorbeeld, de oude romantiek zoals die onlangs nog zo treffend werd weergegeven
in dat piratentoneel: de beul van Venetië. Zoveel gezichten, je vader weet het dat je
hier bent, je vader weet dat wij met vakantie gaan, hij weet ook bijna alles, zoals
vaders denken dat zij alles weten. Dit is iets anders dan het klimmen in gordijnen,
het verpesten van de jeugd, dit is wat ik ben, zoals wij zijn, op deze plaats, liefde,
met andere woorden dan de mijne. Er zijn nu geen mensen die storen of dat kunnen.
Geen door hermeties gesloten gordijnen binnenglurende patsers.
En daar gaan wij. Opweg. In die tijd, die olijke, weet je, kende ik je niet, gelukkig
niet, wie was ik, je weet het, want uiteraard, vanzelfsprekend, zonder enige twijfel
kende je mij wel, mij kende iedereen; dat is wat overdreven. Wij hebben elkaar heel
wat te vertellen. Voorlopig vertel ik, van de hak op de tak, zoals ik nooit doe; het
kan niet anders. Tussen duizend woorden ligt wel één waarheid. Hoe moet ik je
vertolken? De rest blijft geheim. Nu sluit ik mijn ogen. Het is zeker. Alles weet ik
van je, ik kan je navoelen in gedachten, mijn handen zouden je lichaam kunnen
beschrijven in de lucht als dat zin had. Maar ik denk liever, je bent dichtbij, daar
kom je, weer word je groter, groeit, ik kan je niet langer in mijn handen houden; je
legt je hand op mijn voorhoofd, ik word heel rustig omdat jij nu zegt, voorzichtig
zegt, dat ik aan onzin doe - Niña de la Puebla houd je bek.
Ik zit hier naar hardhandige rotmuziek te luisteren die jij won afzetten. Ik kan er niet
meer tegen. Als het niet ophoudt krijg ik dóór dat alles maar onzinnig is, mijn
zenuwen, mijn werk, de vriendelijke glimlach tegen mensen die ik de eerstvolgende
weken nodig heb. Al haat ik ze dan niet, ik hoef toch niet te glimlachen als ik geen
zin heb! Toch zal ik glimlachen, niet al te veel adrem, boekentaal, meningen napraten,
dat is toch de bedoeling? De knop omdraaien, ik ben hier al niet meer, ik lig in een
ander land. Ik word heel rustig, omdat jij nu zegt dat ik mij aanstel, je gaat lachen,
lach niet verdomme, maar je lacht nog harder, je beledigt mij, je roept onwaarheden,
dan leg je je hand tegen mijn voorhoofd, je hebt een verrassing. Zaterdag - nee
zaterdag niet! - zaterdag gaan wij op bezoek bij kennissen van jou waar ik geen zin
in heb. Maar ik hoef niet mee, je gaat wel alleen, je legt je hand tegen mijn borst, ik
word heel rustig, het kan me geen pest verdommen, wij zouden zaterdag naar Matti
gaan; zeg het dan maar af, ik kon niet weigeren. Nog een paar dagen dan ben je
voorgoed rustig, dan is ook je boek af, je gaat slapen. Maanden slapen, 's avonds
kom ik bij je en vertel sprookjes.
Jouw sprookjes Monica zijn zeer lichamelijk. Je bent een moeilijk mens Johan.
Ik ben heel gemakkelijk. Ik zal je de gebruiksaanwijzing leren. Maar die ken je al.
Jij kent alle gebruiksaanwijzingen van alle Johans ter wereld. Jij weet alles.
Lichamelijke sprookjes, vandaag hoef ik je alleen maar aan te raken, je bij mij weten,
In document
Rudolf Geel, De weerspannige naaktschrijver · dbnl
(pagina 176-179)