• No results found

Zoals reeds vermeld zijn de ouders die bij het team terechtkomen, vaak ouders met een migratieachtergrond. Deze ouders kunnen afkomstig zijn van uiteenlopende culturen. Daarom is het belangrijk om te kijken naar de verschillende waarden en normen die heersen binnen een cultuur over opvoeding enerzijds. Anderzijds is het belangrijk om aandacht te schenken aan opvoedingsgerichte hulpverlening die aangepast is aan de cultuur.

4.4.1 Cultuurverschillen in opvoeding

Culturele verschillen in opvoedingsstijlen kunnen ingedeeld worden in het wij

(collectivistisch) /ik (individualistisch)-schema. De collectivistische opvoeding wordt gekenmerkt door conformisme, gehoorzaamheid en autoriteit. Conformisme betekent het toegeven aan normatieve sociale druk (Feldman, 2003). De conformiteit is een doel dat in de niet-westerse samenlevingen meer nadruk krijgt (Kagitçibasi, 1997; Xiao, 2000). De individualistische opvoeding daarentegen wordt gekenmerkt door zelfstandigheid, autonomie, stimuleren en zelfontplooiing. In Vlaanderen zijn mensen met een migratieachtergrond grotendeels opgegroeid op het platteland en behoren

tot de collectivistische cultuur. De westerse culturen behoren tot de individualistische cultuur. Bij deze opvattingen worden deze culturele verschillen in de opvoeding gezien als statisch en daardoor onveranderlijk. Als gevolg hiervan wordt het denken in hokjes en het ontstaan van vooroordelen gestimuleerd. Opvoedingsstijlen zijn echter niet homogeen en veranderlijk van aard. Daarnaast toont de niet-westerse cultuur raakvlakken met de westerse cultuur. Mensen met een migratieachtergrond gaan hun eigen culturele oriëntaties afstemmen op de gewijzigde sociale of

economische omstandigheden. Een voorbeeld hiervan is dat bij de traditionele migrantengezinnen het ongewoon is dat de vrouw naast het huishouden ook een baan heeft. In deze traditie treedt er echter verandering op. De dochters van deze moeders zijn beter geschoold en gaan wel buitenshuis werken. Oorspronkelijke inwoners van westerse landen zijn meer geneigd om hun kinderen op te voeden in afstemming en overleg, dan door gezag uit te oefenen (Gerrits et al., 1996). Verdere informatie werd niet gevonden in de literatuur over de verschillen in de opvoeding.

4.5 Cultuursensitiviteit

4.5.1 Definitie van cultuursensitiviteit

Gezien het multiculturele publiek van het inloopteam is cultuursensitiviteit een belangrijk begrip. Volgens Netwerk Cultuursensitief Werken (2018) houdt cultuursensitief werken in dat je je als professional bewust bent van culturele

(afhankelijke) aspecten bij jezelf én bij de cliënt en dat je er ook rekening mee houdt - bij intake, diagnostiek, begeleiding en behandeling.

4.5.2 Vertekeningen

Om cultuursensitief te kunnen werken moet er rekening gehouden worden met vertekeningen die mogelijks kunnen optreden. Een vertekening of bias is een factor die de geldigheid van uitspraken bij diagnostiek in het bijzonder en multicultureel

materiaal in het algemeen kan bedreigen. Vertekeningen zijn aanwezig bij diagnostiek in alle culturen.

4.5.2.1 Vormen van vertekeningen

De meestvoorkomende vertekening bij een publiek met een migratieachtergrond, is een interne vertekening. Dit wil zeggen dat een item of test bij een cultureel

doelpubliek niet hetzelfde zal meten als bij een ander cultureel doelpubliek (Van De Vijver, 2017). Een belangrijke opmerking volgens Van den Mooter (2012) is dat er ook in het interpretatieproces vertekening kan voorkomen, door onder andere het interpreteren van antwoorden volgens het eigen culturele referentiekader. Van de Vijver (2011) beschrijft drie vormen van vertekeningen in het boek “Cultuur en psychodiagnostiek”. De eerste vorm is de constructbias: een vertekening die zich voordoet wanneer verschillende culturen verschillende termen en betekenissen hanteren voor bepaalde constructen. Met het begrip constructen worden de trekken of vaardigheden bedoeld die een bepaalde test wil meten. Wanneer verschillende culturen hierover een verschillende opvatting hebben, kan deze vertekening zich voordoen. Een constructbias kan bijvoorbeeld optreden wanneer een test

kenmerken van depressie wil meten, maar depressie heel anders geuit wordt in onze cultuur dan in een andere. Doordat de betekenis van depressie in de westerse

cultuur niet overeenstemt met de betekenis van depressie volgens een andere cultuur, is de kans groot dat er systematische verschillen zitten in de resultaten van de deelnemers van verschillende culturen. In dat geval is er sprake van

constructbias. De constructbias heeft betrekking op de constructvaliditeit. Indien over verschillende culturen een verschillende betekenis voor een construct geldt, zal dit negatieve implicaties hebben op de constructvaliditeit.

Daarnaast is de methodebias een vorm van vertekening die betrekking heeft op de methodische onderdelen van de interculturele diagnostiek. Deze methodebias heeft betrekking op de begripsvaliditeit. Er worden drie bronnen van methodebias

onderscheiden. Als eerste zijn er de specifieke eigenschappen van iemands culturele achtergrond, zoals verschillen in responsstijlen tussen allochtonen en autochtonen, die problemen veroorzaken. Minderheidsgroepen bleken immers uit onderzoek van Moors (2004) meer geneigd tot het hanteren van een extreme responsstijl bij het beantwoorden van vragen over genderrollen en discriminatie aan de hand van Likert- schalen. Afhankelijk van de bevraagde thema’s kan een verschil in responsstijlen tussen mensen met een verschillende culturele achtergrond zich dus voordoen. De tweede bron bestaat uit de persoonlijke eigenschappen van de hulpverlener, zoals bijvoorbeeld zijn verwachtingspatronen. Wanneer bijvoorbeeld een westerse hulpverlener bevooroordeeld een test zou afnemen bij een persoon met een migratieachtergrond kan de hulpverlener zich bewust of

onbewust andere verwachtingen stellen. Dit hangt af van de hulpverlener als

individu, maar kan van invloed zijn op de uiteindelijke beoordeling. Daarnaast zijn er verschillen in communicatiepatronen die een moeilijkheid kunnen vormen bij de testinstructies, alsook non-verbale communicatie tussen testafnemer en cliënt, wanneer ze een verschillende culturele achtergrond hebben (Van de Vijver, 2011). Wanneer bijvoorbeeld iemand tijdens een langdurend gesprek of testafname op geen enkel moment oogcontact maakt met de hulpverlener zullen westerse mensen

geneigd zijn om dit te interpreteren als een teken van verlegenheid of desinteresse. Het is echter mogelijk dat de cliënt dit, vanuit zijn eigen culturele achtergrond, net doet uit respect en uit beleefdheid naar de hulpverlener. Zo kan een

verschil in de interpretatie van deze non-verbale communicatie leiden tot een bron van methodebias. Zo toonde een vergelijkend onderzoek van Zaharna

culturen enkele verschillen aan. Volgens dit onderzoek is in Arabische culturen de inhoud die men wil overbrengen aan de hand van communicatie minder belangrijk dan de emoties die hierbij komen kijken. Bij communicatie in individualistische culturen (waartoe Amerika behoort) wordt de boodschap als belangrijker beschouwd dan de stijl waarmee die boodschap overgebracht wordt (Zaharna, 1995). Zowel bij verbale als non-verbale communicatie kan de culturele achtergrond met andere woorden van invloed zijn.

Ten slotte is er de itembias, als derde vorm van vertekeningen, die te maken heeft met de items van een instrument. Dit probleem doet zich voor bij een

miscommunicatie waarbij de vraag een verschillende betekenis heeft voor de

diagnosticus en voor de cliënt. De cliënt antwoordt bij deze bias op een andere vraag dan de diagnosticus eigenlijk wil stellen, waardoor het antwoord of resultaat niet correct zal zijn (van de Vijver, 2011).

4.5.3 Etnocentrisme tegenover een culturaliserende benadering

Naast vertekeningen, waar mensen met een andere culturele achtergrond door testen benadeeld of verkeerd beoordeeld kunnen worden, is etnocentrisme ook een aspect waar de hulpverlener bij interculturele gesprekken en testafnames rekening mee dient te houden. Aan het begin van de 20e eeuw werd door Sumner (1906)

reeds volgende definitie van etnocentrisme opgesteld: “Etnocentrisme is de neiging om de eigen sociale groep positief te evalueren en andere etnische groepen

systematisch negatief te beoordelen.” Personen zullen dus de eigen culturele

waarden en normen als normaal beschouwen. Dit bevestigden Hammond en Axelrod (2012) met hun definitie: “Etnocentrisme is een bijna universeel syndroom van attitudes en gedragingen die getypeerd worden door favoritisme ten opzichte van de eigen groep.” Volgens Rietveld (2011) is er sprake van etnocentrisme in de

hulpverlening wanneer er formuleringen gebruikt worden waarin de eigen cultuur als universeel of superieur wordt afgeschilderd. Er wordt dan geen rekening gehouden met het feit dat de respondent kan behoren tot een migrantengroep. Een voorbeeld hiervan is wanneer in een westerse cultuur huidskleur automatisch wordt voorgesteld als een blanke huidskleur. Hierbij wordt dus geen rekening gehouden met het brede spectrum aan huidskleuren en wordt de eigen migrantengroep als norm beschouwd.

Waar het etnocentrisme focust op de eigen cultuur, focust een culturaliserende benadering op cultuur en cultuurverschillen van de cliënt. Hoffman (2012) beschrijft enkele mogelijke gevolgen. Bij deze benadering wordt je beeld van die individu beperkt tot zijn nationale, etnische of religieuze identiteit. Er wordt geen rekening gehouden met andere eigenschappen van de persoon. Bijgevolg vindt er een generalisatie van personen met een gelijkende culturele achtergrond plaats. Zo wordt er geen rekening gehouden met nuances, de dynamiek van een cultuur en de eigenheid van een persoon. De cultuurverschillen worden vaak onterecht gezien als verklaring voor de problemen van de cliënt.

4.5.4 Faire diagnostiek

Cultuursensitiviteit is een onderdeel van faire diagnostiek. Faire diagnostiek betreft de basishouding van een diagnosticus die rekening houdt met ieders cultuur in elke stap van een diagnostisch proces. Faire diagnostiek wordt beschouwd als een overkoepelende term voor het uitvoeren van diagnostiek bij minderheidsgroepen. Hiertoe behoren ook mensen met een migratieachtergrond.

Aangezien er in deze bachelorproef toegespitst wordt op een specifiek doelpubliek van mensen met een migratieachtergrond, wordt er verder gesproken over

diagnostiek bij mensen met een migratieachtergrond. De principes van faire diagnostiek worden hierbij toegepast.

4.5.4.1 Definitie van faire diagnostiek

Het uitvoeren van faire diagnostiek wordt aangereikt als handvat om met eerder vermelde bronnen van vertekening om te gaan. Volgens het Vrij CLB Netwerk (2012) is faire diagnostiek kwaliteitsvolle en zorgzame diagnostiek bij allochtonen en

kansarme cliënten, rekening houdend met mogelijk storende factoren tijdens de meting (bias of ruis). Er dient tijdens de interpretatie rekening gehouden te worden met contextfactoren van kansarmoede en culturele achtergrond om onderschatting en foute inschatting te vermijden. Fair betekent niet dat de practicus garantie heeft dat er zich geen bias kan voordoen gedurende de afname en interpretatie. Wel betekent dit dat de practicus garandeert dat er aan eerlijke diagnostiek wordt gedaan.

4.5.4.2 Voorwaarden voor faire diagnostiek

Volgens Van den Mooter (2012) kan er pas gesproken worden van faire diagnostiek indien er een vertrouwensrelatie is opgebouwd tussen de hulpverlener en de cliënt. Deze vertrouwensrelatie heeft niet alleen als doel om een open sfeer te creëren, maar zo kan er ook gekeken worden naar vertekeningen die van invloed zijn op de resultaten. Verder gaat Van den Mooter (2012) in op een gestandaardiseerde afname. Standaardisatie laat toe dat over culturen heen resultaten vergeleken kunnen worden aan de hand van vooropgestelde normen. Standaardisatie wordt omschreven als de vergelijkbaarheid en herhaalbaarheid van een testsituatie. Om aan die standaardisatie te voldoen wordt gestreefd naar een test waarbij de

afnameprocedure, het testmateriaal, de instructies, de gegeven voorbeelden en de tijdslimieten gelijk zijn bij elke afname (Drenth & Sijtsma, 2006).

Vanuit de gevaren die etnocentrisme en een culturaliserende benadering met zich meebrengen, moet een hulpverlener rekening houden met enkele zaken.

Aangezien de culturele achtergrond van een cliënt niet genegeerd kan worden (cf. cultuursensitieve basishouding), moet de hulpverlener elk facet van het individu in kwestie bekijken (niet enkel zijn cultuur of geloof). Zo is bijvoorbeeld een

Marokkaanse vrouw niet enkel een vrouw met Marokkaanse cultuur, maar tevens moeder, vriendin, dochter, student, echtgenote, 25 jaar oud, enthousiast ... Alle informatie die dan verzameld wordt over het individu, moet kortom in zijn geheel bekeken worden volgens het VCLB (2012).

Alle informatie die een cliënt geeft, moet door de hulpverlener geïnterpreteerd worden vanuit het referentiekader van die cliënt. Volgens Poortinga et al. (2001) hebben de moedertaal, de verblijfsduur in Vlaanderen (en bijgevolg de Nederlandse taalbeheersing), de scholingsgraad en de socio-economische achtergrond van de cliënt een invloed op zijn referentiekader.