babbelen, zoo vreemd verteederd plotseling, zoo week en beschaamd.
Nog was het speelseizoen niet ten einde, nog werd Hooglands nieuwe stuk vertoond,
thans ook in de provincie en vaak met daverend succes. Volle zalen trok het overal,
ondanks de voorbereiding voor de algemeene verkiezingen, de politieke
pracoccupaties, die daardoor heerschten, onder het ‘groote publiek’. En Huib, als hij
't maar eenigszins wagen dorst, trok mee naar de provinciesteden, die niet al te ver
af lagen: Arnhem, Nijmegen, Dordt en Zwol. Niet om het succes, waar hij schoon
genoeg van had, dat hem walgde soms als vleierij, als te veel zoetigheid. Alléén om
Janne. Hij zat in treincoupés en logeerde met haar, dikwijls in 't zelfde hotel als de
andere leden van Gerbrandts' tooneelgezelschap, die nu toch allen op de hoogte waren
en met wie hij zich meer en meer verbroederde, ongemerkt, maar óók wel opzettelijk.
Hun wijze van denken, van doen en praten, kreeg invloed op hem; zelfs begon hij
er onwillekeurig het een en ander van over te nemen. En ze hadden daar plezier in;
Driesse vooral. ‘Die Hoogland,’ riep hij
uit, ‘straks wordt hij zelf nog acteur! Het bohêmeleven bevalt jou, niet? Amice!’
Huib hoestte en glimlachte, wenkbrauwfronste en bromde wat, gaf geen eigenlijk
antwoord; Spin keek hem er strak en oplettend bij aan. En op een avond dat ze
gedrieën op de halfvergane stoelen van een groezelig kleedkamertje zaten - Janne
deed intusschen haar best op een tooneel als een ruime bedstee zoo groot ongeveer
- begon Driesse er opnieuw over. Dat die Hoogland toch zoo veranderd was; hij had
hem aanvankelijk een stijven meneer gevonden, ja wel eens medelijden gehad met
hem. Want wie het leven als kunstenaar ziét en ként, die moet er ook van kunnen
genieten, terwijl Hoogland.... Hij sloeg hem joviaal op den schouder.... ‘Nee weet
je, kerel, ik dacht soms: jij bent nou wel erg beroemd, maar wat heb je daar nou
eigenlijk aan; werken moet je van den ochtend tot den avond als iedere doodgewone
handelspé, werken, op je kantoor. 's Morgens vroeg opstaan, om toch vooral op tijd
present te zijn - net als een schoolfrik voor zijn klas, net als je eigen klerken.... Maar
het schijnt je nou toch ook te gaan vervelen. Wat de l'amour al niet uitwerkt!’
Huib onttrok zich, licht huiverend, aan die schouderslagen, glimlachte verlegen,
pruttelde, protesteerde. ‘Nou ja, wat wil je zeg!’ Als zoo dikwijls tegenwoordig
ondervond hij een dooreenwarreling van stemmingen, vreemde gewaarwordingen.
Gehinderd voelde hij zich, en bijna gevleid tegelijk. Dat iemand als die brutale
Driesse, veel jonger ook dan hij, zoo familjaar met hem dorst omgaan, het ergerde,
krenkte hem zelfs - toch was er tevens iets in dat hem genoegen deed, waar hij
eenigszins trotsch op was tegelijk. Melchior Spin intusschen, zijn vriend, maar die
zich zulke familiariteiten nog nooit met hem veroorloofd had, scheen vooral die
ergernis te begrijpen. ‘En toch,
jongenlief,’ zei hij spottend, en keek er zijn collega scherp bij aan, ‘wat zou jij graag
ruilen, hè.... als je maar kon! Jij het scheppend vermogen, de roem en het geregelde
werkleven van Hoogland, en hij ons armelijk, roezig en gejacht, ons kwasi-bohême
artiestenbestaan!’
‘Ik?’ riep Driesse uit. ‘Om de dooie dood niet, hoor! Vrijheid, vrijheid!’
‘Zoo.... Nou, ik dan wel! Loop toch rond, jong, met je vrijheid. Wanneer bén jij
vrij, behalve 's nachts na de voorstelling en in je korte vacantie? Trouwens.... vrijheid,
wie is er tenslotte vrij? Een wóórd, amice, een heel gróót woord! Maar daar hou jij
wel van....’
‘Ik hou van ál wat groot is! Groot en gepassioneerd! Zoo'n burgermansgeregeldheid,
vaste werkuren, vaste eet- en drink-, slaap- en liefde-uren, je heele leven door in
regel en afzondering - nee hoor, niks voor mij.’ De glanszwarte kop met de gloeiende
oogen werd er fier bij achterovergeworpen.
Maar vinnig spitste zich naar voren Spins verweerde tronie. ‘En toch is dat zoo
prachtig, juist voor een scheppend kunstenaar, zooals jij je zoo graag noemt, geregelde
werktijden en de afzondering om tot jezelf te komen - wat zeg jij Hoogland; had je
zonder dat ooit iets kunnen bereiken? Wij hollandsche acteurs, met ons reizen en
trekken, onze luidruchtigheid, onze houding van spaansche grandes die uit liefhebberij
landloopers geworden zijn, onze venijnige jaloersch-heden en intriges intusschen....
god-god, wat verdoen we onze tijd toch, en wat zullen we een boel moeten afleeren
en veranderen vóór we tot goed en nederig, tot stil en echt artistiek werk in staat
zullen zijn, werk dat genoemd kan worden naast de moderne hollandsche litteratuur,
de bouwkunst, de.... schilder....’
‘Tèteretè, tèteretè!’ Armzwaaiend bracht de mooie Driesse zijn collega tot zwijgen.
‘Ja, de schilderkunst
van tegenwoordig, die moet je vooral noemen! Koeien en binnenhuisjes.... En zoo
meteen krijgen we de organisatie en het socialisme er zeker ook nog bij. De triomf
der nivelleering!’
‘Nonsens,’ schokte Spin de schouders. ‘Ja, 'k zal me daar moeite geven. Boter aan
de galg met jou! Zoo'n romanticus op sterk water, zoo'n almaviva van 't jaar dertig,
maar gescheurd en waar de wind door speelt....!’
‘Pas op, jongens, pas op,’ waarschuwde Huib lachend - maar zijn lach klonk niet
vroolijk - ‘zoo aanstonds moeten jelie optreden. Denk een beetje aan mijn stuk, en
zet, in het vuur van de rede, je twistgesprek niet op het tooneel voort.’
Alléén gebleven dacht hij na over Melchiors woorden. Die zoo juist waren, hij
wist het wel. Een ouderwetsche waaiergasvlam, nu en dan dansende, deed wat geligen
schemerschijn en zwakke schaduwen bewegen door het kaal en tochtig kamertje....
Hier zat hij weer, Huib Hoogland, neergesmeten, ergens in het bedompte
schouwburgje van een provinciestad, werkeloos.... wachtend op zijn lief.... Hij was
wèl veranderd....
In Juni, toen het seizoen was afgeloopen, haastte Janne zich naar buiten; broodnodig
In document
Herman Robbers, Een mannenleven. Deel 2. Op hooge golven · dbnl
(pagina 132-135)