• No results found

Leverplicht minimumreeks

In document AMM evaluatie huurlijnen 2002 (pagina 48-54)

184. Op grond van artikel 13 BOHT dient het college naar aanleiding van de onderhavige aanwijzing te bepalen voor welke typen huurlijnen uit bijlage 2 van richtlijn 92/44/EEG KPN een leverplicht heeft, alsmede in welk gedeelte van Nederland die plicht tot levering geldt.

185. In het ‘Besluit leverplicht minimumreeks huurlijnen van 12 december 2000’42 (hierna: besluit minimumreeks) heeft het college bepaald dat KPN alle typen huurlijnen uit bijlage 2 van de

Huurlijnenrichtlijn in geheel Nederland dient te leveren. Het besluit minimumreeks geldt voor onbepaalde duur. In dat besluit heeft het college aangegeven dat hij jaarlijks zal bezien of er wijzigingen dienen te worden aangebracht in de door KPN verplicht te leveren typen huurlijnen. Het ligt voor de hand om dit te doen in de onderhavige evaluatie.

186. Naar het oordeel van het college is er thans geen aanleiding om de samenstelling van de minimumreeks te wijzingen. Derhalve blijft het besluit minimumreeks ongewijzigd in stand.

8 Eindconclusie

187. Het college is van oordeel dat KPN aanmerkelijke macht heeft op de volgende aan artikel 6.4 van de Tw gerelateerde huurlijnenmarkt:

• Alle huurlijnenmarkten tezamen (artikel 6.4 Tw markt).

188. Het college is van oordeel dat KPN aanmerkelijke macht heeft op de volgende aan artikel 7.2 van de Tw gerelateerde huurlijnenmarkten: • Analoog-nationaal, • Analoog-internationaal, • <2Mb-nationaal, • 2Mb-nationaal, • PVC-nationaal.

189. Het college merkt nogmaals op dat zij de markten voor <2Mb-internationaal en 2Mb-internationaal niet heeft beoordeeld (zie alinea 27). Deze markten zullen in een separate nieuwe evaluatie worden onderzocht waarin ook de geografische afbakening zal wordt beschouwd. Vooralsnog blijft de bestaande aanwijzing van KPN op deze markten in stand.

190. Een beoordeling van de ontwikkelingen op de markt en de verwachte effecten in het licht van de beoogde doelen geven het college geen aanleiding om de aanwijzing van KPN in te trekken.

191. Derhalve zal het college de bestaande artikel 6.4 aanwijzing van KPN (OPTA/EGM/2000/202723) van 15 november 2000 niet intrekken zodat deze aanwijzing van KPN in stand blijft.

192. Derhalve zal het college de bestaande artikel 7.2 aanwijzing van KPN (OPTA/EGM/2002/200667) van 27 maart 2002 niet intrekken zodat deze aanwijzing van KPN in stand blijft.

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

9 Vertrouwelijke gegevens – alleen voor OPTA/college

193. Dit hoofdstuk bevat vertrouwelijke gegevens die alleen beschikbaar zijn voor OPTA en het college. In deze versie zijn deze gegevens verwijderd en zijn alleen de bijschriften van de tabellen en figuren opgenomen.

Figuur 6. Tarieven per maand (recurring) voor 34Mbit/s huurlijnen van 5km. Bron: OPTA AMM-onderzoek.

10 Vertrouwelijke gegevens – alleen voor OPTA/college en KPN

194. Dit hoofdstuk bevat vertrouwelijke gegevens die alleen beschikbaar zijn voor OPTA, het college en KPN. In deze versie zijn deze gegevens verwijderd en zijn alleen de bijschriften van de tabellen en figuren opgenomen.

Tabel 11. Marktomvang (euro x1.000 per kwartaal), concentratieindex (HHI) en marktaandeel KPN (op basis omzet) – over periode 2001Q1 tot en met 2002Q1.

In gearceerde en cursief markten is KPN thans niet aangewezen. Niet-vertrouwelijke versie zonder marktaandelen van KPN opgenomen als Tabel 2. Bron: OPTA AMM-onderzoek.

Tabel 12. Marktaandeel KPN, concentratiegraad (HHI) en omvang per markt/segment op basis van cijfers 1e kwartaal 2002. Niet-vertrouwelijke versie zonder marktaandelen van KPN opgenomen als Tabel 3 op pagina 15. Bron: OPTA AMM-onderzoek.

11 Beschrijving en toelichting van uitzonderingscriteria

11.1 Algemeen

195. Een groot deel van de uitzonderingscriteria zijn zogenaamde structuurvariabelen. Dat wil zeggen deze variabelen zeggen iets over de structuur van de markt en niet per definitie iets over het gedrag van de aanbieders (waaronder de eventuele aanbieder(s) met AMM). Structuurvariabelen worden soms wel bepaald door het gedrag van de aanbieders, maar dit is niet noodzakelijk. Het college wil benadrukken dat structuurvariabelen die niet worden beïnvloed door de aanbieder die mogelijk AMM heeft, wel een indicatie kunnen zijn van de mate van marktmacht die een dergelijke aanbieder heeft.

196. Ter illustratie een voorbeeld. De telecommunicatiemarkt wordt in zijn algemeenheid gekenmerkt door hoge investeringen die na toetreding grotendeels kunnen worden beschouwd als verzonken kosten. Dit vormt een toetredingsdrempel tot de telecommunicatiemarkt die grotendeels inherent is aan de eigenschappen van de markt en de daarin gebruikte techniek. In zijn algemeenheid worden deze grote investeringen niet veroorzaakt door de in de markt actieve aanbieders.43 Deze investeringen

(toetredingsbarrières) beïnvloeden echter wel de mate van concurrentie in de markt in negatieve zin. Daaruit vloeit voort dat de marktmacht van alle in de markt actieve aanbieders wordt vergroot. En daaruit vloeit voort dat de marktmacht van een eventuele aanbieder met AMM wordt vergroot.

11.2 Aantal concurrenten

197. De definitie van dit criterium spreekt voor zich: het gaat hier om het aantal aanbieders dat actief is (omzet heeft) in de markt. Het aantal concurrenten heeft een positieve invloed op de mate van

concurrentie op de markt en is daarmee een indicator voor de mate van concurrentie in een markt. Belangrijker dan het aantal concurrenten echter is de combinatie van het aantal en de omvang van de concurrenten. Deze combinatie komt tot uitdrukking in de concentratiegraad van een markt, hetgeen een separaat criterium is.

11.3 Concentratie

198. De concentratie van de markt zegt iets over zowel het aantal als de grootte van de aanbieders in de markt. Een markt met veel kleine aanbieders is ongeconcentreerd. Een markt met een beperkt aantal grote spelers is een geconcentreerde markt. Een hoge concentratiegraad heeft een negatieve invloed op de mate van concurrentie in een markt en daarmee met de marktmacht van de aanbieders in die markt. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat marktconcentratie resulteert in betere mogelijkheden en een daardoor hogere kans op, al dan niet afgestemd, parallel gedrag (met name in prijsstelling). Als meeteenheid voor de concentratie van een markt wordt meestal de Herfindahl-Hirshman-Index (HHI)

43 In de markt actieve aanbieders kunnen de hoogte van de toetredingsinvesteringen wel deels beïnvloeden door bijvoorbeeld veel geld uit te geven aan marketing en daardoor toetreders ook te dwingen om veel geld aan marketing uit te geven.

gebruikt. De HHI is de som van de gekwadrateerde marktaandelen van alle op de markt aanwezige bedrijven. Over het algemeen wordt er van uitgegaan dat bij een HHI van minder dan 1.000 sprake is van een ongeconcentreerde markt, tussen 1.000 en 1.800 van een matig geconcentreerde markt en boven de 1.800 van een geconcentreerde markt.

11.4 Toetredingsbarrières

199. Synoniemen: toetredingsbelemmeringen, toegangsbelemmeringen, entreebarrières, toetredingsdrempels, barriers to entry.

Toetredingsbarrieres zijn zaken die het potentiële concurrenten moeilijk maken om tot een markt toe te treden en die daardoor een negatieve invloed hebben op de kans dat nieuwe concurrenten toetreden. Een lagere kans op toetreding vergroot de marktmacht van de aanbieders die actief zijn op de markt.

200. Enkele klassieke toetredingsbarrières zijn:44

Schaalvoordelen (economies of scale). Afnemende kosten per eenheid indien het absolute afgezette volume in een periode toeneemt.

Productdifferentiatie. Is ook opgenomen als separaat criterium

Hoge investeringen om toe te treden. Met name als sprake is van verzonken kosten (sunk

costs) kosten die na toetreding niet meer kunnen worden voorkomen).

Overstapdrempels (switching costs). Is ook opgenomen als separaat criterium.

• Toegang tot distributienetwerk.

Kostenvoordelen onafhankelijk van schaal (van de bestaande aanbieders).

Wetgeving.

201. Opgemerkt wordt dat niet alle redenen om niet tot een markt toe te treden kunnen worden beschouwd als toetredingsbarrières. Zo kan een hoge mate van concurrentie - en bijbehorend laag verwachtbaar winstniveau – een reden zijn om niet toe te treden. Dit feit is echter geen

toetredingsbarrière. 11.5 Uittredingsbarrières

202. Uittredingsbarrières zijn zaken die aanbieders weerhouden om met hun activiteiten te stoppen (de markt te verlaten) indien zij dat in beginsel wel zouden willen. Bijvoorbeeld omdat de activiteiten (resultaat na afschrijvingen) verliesgevend zijn. Uittredingsdrempels zorgen in beginsel voor meer concurrentie in een markt omdat aanbieders die willen uittreden, toch in de markt blijven en daar

verliesgevend45 (dus onder integrale kostprijs) diensten blijven aanbieden. Echter, uittredingsdrempels werken ook weer als toetredingsdrempels en in die hoedanigheid resulteren zij in minder toetreding. 11.6 Overstapdrempels

203. Synoniem: switching costs.

Overstapdrempels zijn zaken die afnemers weerhouden om over te stappen naar een andere aanbieder indien die afnemers in een denkbeeldige situatie waarin zij geen bestaande aanbieder zouden hebben, voor een andere aanbieder zouden kiezen.

204. Overstapdrempels verkleinen de mate waarin afnemers overstappen naar andere aanbieders en daarmee de mate van concurrentie van de markt. Daarmee vergroten overstapdrempels de macht van alle aanbieders in een markt. Zij zeggen dus iets over de markt en daarmee ook over de macht van de

aanbieders die mogelijk aanmerkelijke marktmacht hebben. Indien er speciale overstapdrempels zijn voor het overschakelen van een bepaalde aanbieder (X) naar een andere aanbieder (Y), dan zegt dan vergroot dat specifiek de macht van aanbieder X.

Transparantie als overstapdrempel

205. Een lage transparantie van de markt resulteert erin dat gebruikers geen goed overzicht hebben van de verschillende voorwaarden en tarieven die aanbieders hanteren. Een dergelijke situatie zal er toe leiden dat minder gebruikers overstappen. Een lage transparantie kan dus worden beschouwd als een overstapdrempel.

11.7 Verticale integratie

206. Verticale integratie van een aanbieder is de mate waarin deze aanbieder ook actief is in upstream-en downstream-marktupstream-en. Verticale integratie kan eupstream-en aanbieder eupstream-en sterkere positie gevupstream-en dan andere minder verticaal geïntegreerde aanbieders. Verticale integratie kan daarom een indicatie zijn van marktmacht.

11.8 Diversificatie

207. Diversificatie is de mate waarin een aanbieder naast producten in de onderbeschouwing zijnde markt, ook producten aanbiedt in andere naburige markten (niet zijnde upstream of downstreammarkten) die een relatie hebben met de onderbeschouwing zijnde markt. Die relatie met de onderbeschouwing zijnde markt kan bestaan uit kostenvoordelen (door economies of scope) doordat algemene kosten over meer producten kunnen worden verdeeld, of uit het feit dat de ‘bredere relatie’ met de eindgebruiker voordelen oplevert. Onder bredere relatie met de eindgebruiker wordt verstaan dat de aanbieder in meerdere markten of segmenten aan de afnemer levert en daardoor bepaalde voordelen heeft. Deze

45 Verliesgevend in de zin dat niet de volledige integrale kosten worden gedekt. Wel zal op de lange termijn sprake moeten zijn van een positieve cash flow.

voordelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een meer bekende en dus sterkere merknaam en meer mogelijkheden tot bundeling van producten en one stop shopping voor de afnemer.

downstream (naar eindgebruiker toe)

upstream (van eindgebruiker af)

verticale integratie diversificatie ‘horizontale integratie’ Markt of segment onder beschouwing productdifferentiatie productverschillen binnen markt of segment

vaste telefonie mobiel

mobiele diensten

mobiel netwerk

transmissiecapaciteit

cursieve tekst = voorbeelden huurlijnen

Eindgebruiker

=

Figuur 7. Relatie verticale integratie, diversificatie en productdifferentiatie.

11.9 Productdifferentiatie

208. Synoniem: product heterogeniteit (tegenovergestelde: product homogeniteit).

Onder productdifferentiatie verstaan we het verschijnsel dat aan producten die we tot dezelfde markt rekenen, door de koper/afnemer verschillende productkarakteristieken toegedacht worden.

209. Een hoge productdifferentie heeft een negatieve invloed op de mate van concurrentie in een markt. Immers, door de differentiatie creëren aanbieders ieder hun eigen (sub)markt en wordt de onderlinge concurrentie minder. Productdifferentie zegt dus iets over de markt en daarmee ook over de macht van de aanbieders die mogelijk aanmerkelijke marktmacht hebben.

210. Daarbij kan nog een onderscheid worden gemaakt in horizontale en verticale

productdifferentiatie.46 Horizontale productdifferentiatie betreft verschillen in de niet-kwaliteit

eigenschappen van het product (toeters en bellen). Verticale productdifferentiatie betreft verschillen in de kwaliteit van het product.

In document AMM evaluatie huurlijnen 2002 (pagina 48-54)