• No results found

Les geven

In document ‘HAN geeft je de ruimte’ (pagina 35-40)

2 Onderzoekskader

4.2 Les geven

HOF komt na eerdere veranderingen aan de HAN. Sommige docenten hebben eerdere veranderingen meegemaakt, voor andere docenten is de invoering van HOF ‘de eerste echt grote verandering’. De docent het langst verbonden aan de HAN ziet de ontwikkeling van de manier waarop les gegeven wordt aan de studenten als ‘ een systeem wat heel erg lijkt op de traditionele middelbare school (zijn

we) gegaan naar een systeem wat lijkt op hoe het gaat op een universiteit.’

Wat betreft de lessen die de docenten geven moet een onderscheid gemaakt worden tussen vakinhoudelijke lessen en lessen ter begeleiding van de studenten bij projecten en integrale

opdrachten. Deze structuur bestond ook voor HOF al bij bepaalde opleidingen, vaak is er echter wel een verandering opgetreden in de manier waarop deze structuur is vormgegeven binnen elk van de

opleidingen. Daarnaast is bij het lesgeven belangrijk te vermelden dat de docenten een hoge werkdruk ervaren, meer hierover is te vinden in de paragraaf taakbelasting.

4.2.1 Vakinhoudelijke lessen

Uit de interviews komt naar voren dat er met invoering van de HOF een onderscheid is gekomen tussen het docerend personeel en het onderwijsontwikkelend personeel. Hierdoor ontstaat de scheiding tussen drie groepen, puur docerend personeel, puur ontwikkelend personeel en personeel met beide functies binnen een onderwijseenheid.

Wat betreft het docerend personeel, zonder ontwikkelende taken, is er een verschil tussen hoe zij binnen hun lessen opereren. ‘We zijn allemaal uitvoerders geworden van vaste programma’s,’ waaruit blijkt dat de autonomie voor de individuele docent duidelijk is afgenomen. Hierover is deze docent minder tevreden. Als men zowel alleen docerend is binnen vakken en ook onderwijsontwikkeling doet voor andere vakken, wordt daarover gezegd, ‘daar doe ik andermans zaken, anderen hebben het

bedacht en uitgewerkt en daar heb ik op zich geen problemen mee om te doen, maar ik vind het motiverender als ik zelf bij die vormgeving betrokken ben.'

Door onduidelijkheid bij de uitvoering van het onderwijs wordt ook een heel ander beeld geschetst, ‘je

krijgt als docent weer ouderwets de ruimte, zoals het in 1985 was, zal ik maar zeggen…maar ik weet ook niet of dat de bedoeling is.’ De autonomie is duidelijk toegenomen in deze lessen, echter, ‘ik hoor ook van collega’s hier, voor de duidelijkheid, dat andere blokken…dat het daar heel erg

gestructureerd is, dat docenten daar behoorlijk voorgeschreven gedrag krijgen wat ze moeten doen in een les, dus mijn ervaring is geen algemene ervaring.’ Het is deze docent blijkbaar onvoldoende

duidelijk gemaakt op welke wijze de lessen ingevuld dienden te worden. Dit was reden tot ontevredenheid, deze onduidelijkheid.

Eén docent gaf aan voor bepaalde onderwijseenheden alleen de ontwikkeling te doen. Hierover werd gezegd: ‘Dus ik moet wel iets bijstellen, up to date houden, wat ik zelf al twee jaar niet meer gegeven

heb.’ Probleem hierbij is dat er te weinig tijd beschikbaar is, wat verder aan de orde komt in de

paragraaf taakbelasting, en dat de docent niet in het vak zit, waardoor het moeilijk is om deze taak uit te voeren. De oplossing is overleg met collega’s die het vak wel geven, echter, dit kost nog meer tijd.

De meeste docenten hielden zich bezig met zowel het lesgeven als de ontwikkeling van de lesstof. Wat zij hierover zeggen is dat er een strak kader is, waarbinnen zij moeten opereren. De student dient opgeleid te worden voor de beroepspraktijk, waardoor de aandacht ligt bij kennis over de

de integrale opdrachten, waardoor minder vanuit het vak en meer vanuit de integratie van vakken gepraat moet worden. De autonomie is wat deze punten betreft afgenomen. Daarnaast geldt,

afhankelijk van de grootte van het vak, dat ‘je dus altijd gebonden bent aan de afspraken die gemaakt

zijn.’ Door de grotere blokken binnen de HOF structuur zijn de modules groter, waardoor meer

afspraken gemaakt moeten worden. Ook wat dat betreft is de autonomie afgenomen.

Ondanks dat enkele docenten aangeven dat zij de integratie van vakken en de manier van werken goed vindt, kan gesteld worden dat door de afgenomen autonomie, de vakinhoudelijke docent minder gemotiveerd is.

Gekoppeld aan de autonomie is oorspronkelijkheid, c.q. creativiteit. Door verschillende oorzaken zien de docenten binnen de inhoudelijke vakken dat de mate waarin zij hun creativiteit kunnen gebruiken is afgenomen.

Een oorzaak is onduidelijkheid, ‘als ik vandaag of twee dagen geleden het blokboek krijg en ik moet

volgende week voor de klas, dan wordt mijn creativiteit ook beperkt.’

‘Door de beroepsproducten, als je die dan koppelt, dan is mijn creativiteit minder geworden, ik heb een beroepsproductje en daar leid ik voor op.’ Actualiteiten of andersoortige kennis dan benodigd

voor het beroepsproduct passen niet meer binnen de lessen.

‘Die (creativiteit) wordt steeds meer aan banden gelegd, zodat ik steeds minder de regisseur ben van mijn eigen onderwijs, wat in het verleden veel meer was.’ ‘Mensen die in de ontwikkelgroep zitten die zoiets hebben van, ik zit hier verdorie dingen te ontwikkelen, waarvan ik weet dat ik dadelijk aan de zijlijn sta.’ De docent is meer gebonden aan de integrale beroepstaak en aan de manier waarop de

lessen moeten worden ingevuld en kan hierdoor minder creativiteit kwijt wat betreft zijn eigen vakgebied. De docenten zeggen eigenlijk allemaal minder tevreden te zijn over de creativiteit die ze kwijt kunnen in hun lessen.

Een ander punt dat de docenten hebben aangedragen tijdens de interviews is die wat betreft de

kennisoverdracht naar studenten toe. Dit is weer een ander onderdeel dan autonomie of creativiteit, het heeft meer te maken met de ervaring van de kwaliteit van hun lessen. Docenten zien dat ‘de theorie er

helemaal bij inschiet.’ Dit heeft te maken met de begeleidingstijd die docenten hebben in het nieuwe

onderwijs. ‘De docent leidt het in, ze doen het in het nieuwe onderwijs, het activerende onderwijs en

dan moet je eigenlijk veel meer tijd hebben om feedback te geven over hoe je het goed doet en van elkaar te leren en dat is er bijna niet.’ Hierdoor is het moeilijk voor een aantal docenten om aan de

kwaliteit te voldoen. Zij zien de kwaliteit van de student dalen, wat zij erg jammer vinden. Er wordt echter ook aangegeven dat ‘door die vernieuwing is er dus, laten we zeggen, veel meer aandacht voor

de concrete beroepspraktijk… in dat opzicht denk ik dat we beter voorbereiden’

Daarnaast is een aspect wat betreft de kennisoverdracht de theorie die wordt ingebouwd in de lessen en de integrale opdrachten. ‘Het punt is fundamentele theorie, wat doe je daarmee? En daar heb je

twee kanten. De ene kant is dat je moet zorgen dat je zoveel mogelijk daarvan in de integrale taak verwerkt en dat deel wat niet kan of wat overblijft of zo, daar moet je kiezen wat je doet. Daar moet je studenten in motiveren, om daarin in hun eigen leerontwikkeling te zeggen, ja, dit is wat we je

aanbieden, je kan het ook niet doen, ik bedoel die leerweg is onafhankelijk hè, je kan het ook niet doen, maar weet wel wat je daarmee eventueel mist, de student is eigenaar van zijn eigen leerproces.’

Hier ligt wat betreft de keuze binnen HOF ook het probleem. De vakinhoudelijke docenten geven aan de kenniscomponent in hun lessen in te bouwen, veel studenten hebben daar echter geen zin in, er zijn geen indicatoren voor dat soort zaken, zij willen zo snel mogelijk hun vakken halen, meer niet. ‘De

studenten zijn de baas, als het de student niet zint, dan hoeft hij het niet te doen...de sfeer is echt van het maakt allemaal niet uit wat je hier doet, als je in week 8 maar je portfolio inlevert. Dus de hele sfeer van ik wil hier iets leren, die zie je niet meer.’ Er zijn wel studenten, waarmee men wel op een

goede manier werkt, ‘ik kan er met individuen net zoveel in kwijt, dus degene die echt wil, daar kan ik

heel veel in kwijt.’ Door de nieuwe structuur is het aantal studenten waarmee men op een goede

manier werkt echter afgenomen, ‘dat is een uitzondering geworden.’

Een andere docent zegt in het opzicht van de kenniscomponent meer tevreden te zijn, ‘kennis kun je

toch niet overdragen, als ik kennis heb en jij niet, en je wilt hem niet hebben, de enige manier dat ik het aan jou kan geven is dat jij het vraagt. Als je het vraagt moet jij er moeite voor doen en dan kan ik het heel makkelijk vertellen, ik kan het ook wel vertellen, maar als het er dan toch langsheen gaat.’

Deze docent ziet het voordeel van HOF meer in de didactiek, ‘klassikaal lesgeven gaat er een beetje

af, het is meer het individueel begeleiden, aanspreken op individuele verantwoordelijkheid en het begeleiden, en begeleiden is toch leuker dan proberen ergens kennis in te stampen, ik vind het voor een docent veel leuker geworden.’ Dit is wat andere docenten ook zien, ‘een groot voordeel van de HOF is dat de student meer integratie van vakken krijgt.’

Er moet wel de mogelijkheid bestaan om de kennis die nodig is over te dragen naar studenten, anders kunnen zij niet leren wat ze willen leren. Daarin heeft de docent een belangrijke taak.‘Ik ben heel

gestructureerd in mijn lessen, ik structureer ook door lesstof aan te bieden, terwijl dit onderwijs eigenlijk zegt, ze moeten het allemaal zelf zoeken.’ Deze manier wordt vaak gehanteerd, om de

kwaliteit naar de student niet onder de HOF te laten lijden.

4.2.2 Procesbegeleiding

Binnen de procesbegeleiding zijn docenten al meer bezig met het begeleiden van de studenten dan bij de vakinhoudelijke lessen. Daarnaast hebben een aantal docenten verteld over de coach- en tutorrol. In deze lessen wordt speciaal aandacht besteed aan de integratie van vakken en de begeleiding van de studenten in die integratie, meestal in combinatie met een integrale opdracht of een project. Het probleem dat zich bij een aantal opleidingen voordoet is dat de coachrol en de rol van

studieloopbaanbegeleider verenigd was in een docent. Nu deze taken onder invloed van de HOF uit elkaar gehaald zijn is de coachrol moeilijk uitvoerbaar. ‘Om studenten te helpen zich te ontwikkelen

heb je echt een vertrouwensrelatie nodig met ze…en als je alleen nog maar coach kunt zijn, dan accepteren studenten niet zo maar dingen van je. Bovendien het gevaar dat je er naast zit is hartstikke groot, omdat je te weinig ziet dat studenten zich ontwikkelen, omdat het iets te fragmentarisch is.’ Dit

geldt voor een aantal opleidingen.

Docenten van andere opleidingen zien een voordeel in HOF en hun rol als tutor/coach, namelijk dat studenten ‘moeten leren niet te denken alleen maar in hun eigen kolommetjes, maar ze moeten er

rekening mee houden, wat ik net al zei, dat als ze hier iets doen, dat er dan aan de andere kant ook wat verandert.’ Hierdoor worden ze ook beter opgeleid voor de beroepspraktijk, wat voor die docenten

belangrijk is.

4.2.3 Leerwegonafhankelijke studie

Zoals aangegeven, in HOF zijn studenten verantwoordelijk voor hun eigen leerroute. Dit levert problemen op als het gaat om het volgen van het leertraject van de student. Enerzijds omdat studenten ook competenties aan kunnen tonen op een andere wijze dan via de lessen en opdrachten die door de docenten aan de HAN worden aangeboden, ‘studenten zijn vrij, ze kunnen in dat HOF onderwijs ook

bepaalde competenties in Groningen, of in Amsterdam of in Maastricht gaan halen en dan ben jij het zicht op hun ontwikkeling kwijt. Maar evenzogoed, als zij na een paar maanden terug komen, moet jij (de docent, red.) er wel in een keer weer midden in springen en kijken waar ze gebleven zijn en dat werkt niet.’ Anderzijds hebben studenten de vrijheid om naar de lessen te komen, als ze niet willen,

zijn ze niet meer verplicht, ‘Ik vind dan ook dat je van een student ook kunt verwachten om daar dan

minstens 80% bij aanwezig te zijn, omdat ik anders denk, ja, dan kun je een LOI beginnen. En daar geloof ik niet zo in…omdat daar iets anders gebeurt dan wat jij op je studentenkamer in je uppie allemaal zit uit te vogelen. Want dan heb je het over samenwerkend leren en over leren van de vragen van anderen, elkaar meehelpen met oplossingen zoeken en dat is een meerwaarde.’ Deze wordt

volgens een aantal docenten niet voldoende gezocht door studenten, waardoor ze die meerwaarde missen en dat vinden zij geen goede ontwikkeling.

Doordat er de mogelijkheid bestaat leerwegonafhankelijk te toetsen, zien de docenten dat de studenten minder hard werken dan in het oude onderwijs, omdat zij meer vrij worden gelaten. ‘de valkuil is dat

de student minder is gaan werken, omdat hij minder die stok voelt, en de docent harder is gaan werken.’ Een andere docent vindt ‘het een volstrekte misvatting binnen het competentiegericht leren, als het gaat om zelfsturing, initiatief, eigen verantwoordelijkheid, intrinsieke motivatie, al die woorden, die een beetje in elkaars verlengde liggen, ik vind het echt onzin.’ Hierdoor ‘zijn het vooral de zwakkeren, die zich minder goed redden, want ze worden meer in het diepe gegooid en dat zijn dus

de types die achterover willen leunen en in het nieuwe onderwijs is dat een doodzonde.’ Een mogelijke

oplossing zou volgens deze docent zijn om de studievaardigheden dikker aan te zetten.

In document ‘HAN geeft je de ruimte’ (pagina 35-40)

GERELATEERDE DOCUMENTEN